No* 33
Vrijdag 19 Augustus 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE t Ds. A. C HEIJ en Ds. A. H, OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HOOREN EN VOLGEN.
Mijne schapen hooren Mijne stem...
en zij volgen Mij.
Johannes 10 27.
I.
Onze Heere Jezus spreekt deze woorden tot
de Farizeën, die Hem kwamen vragen voor
gevend en veinzend, dat de begeerte naar den
Christus hen drijft „Hoe lang zult Gij ons
in spanning houden Indien Gij de Christus zijt,
zeg het ons vrijuit
En dan antwoordt de Heiland deze vragers,
hoewel Hij allerminst verborgen gehouden had,
wie Hij was. Dat wisten de Farizeën immers
reeds lang Dat hadden zij reeds geruimen tijd
dag aan dag uit Zijn werken kunnen zien En
uit Zijn woorden kunnen hooren
Maar nu zegt Hij hun, dat zij in Hem niet
kunnen gelooven, omdat zij van Zijne schapen
niet zijn. In Zijn antwoord grijpt de Heere terug
naar het beeld van den Goeden Herder, als Hij
zegt„Mijne schapen hooren Mijne stem
en zij volgen Mij".
Natuurlijk mogen wij niet alles van een aard-
schen herder overbrengen op Christus en niet
alles van een schaap op den geloovige. We heb
ben voor alles te letten op het punt van verge
lijking en dat is de verhouding van Christus tot
Zijn gemeente, die vergeleken wordt met de ver
houding van een herder tot zijn schapen.
Wanneer wij dit in het oog houden is het beeld
treffend juist en schuilt er niet de minste over
drijving in. Dit wordt ons vooral duidelijk, wan
neer wij ons in den geest verplaatsen naar het
land, waar dit woord gesproken werd. In ons
vaderland behooren groote kudden schapen, die
door een herder worden geweid, hoe langer hoe
meer, tot de zeldzaamheden. Maar in Palestina
komen ze nog heden ten dage voor in menigte.
Drinkwater is daar, in het warme Oosten onder
de zengende zonnestralen, voor de kudde van
vitaal belang.
Nu is goed drinkwater, dat bij ons in de lage
landen aan de zee in den regel zoo overvloedig
gevonden wordt, op de hooge plaatsen in Judea
(waar de gelijkenis van den Goeden Herder ge
sproken werd) schaarsch. Moet het vee gedrenkt
worden, dan dalen de herders met hun kudden
af naar de veel lager gelegen bronnen. Dan ra
ken de schapen van verschillende herders kris
en kras door elkaar. En men moet zich verbazen,
hoe iedere herder later zijn eigen schapen weer
terug vinden kan. Men begrijpt haast niet, hoe
dit mogelijk is. Maar als de dieren hun dorst ge-
lescht hebben, dan begeven de herders zich één
voor één op weg, ieder naar een verschillende
kant. Dan laat elke herder zijn bijzonderen roep
hooren, en de schapen loopen uit den verwarden
hoop elk naar zijn eigen herder, want de schapen
kennen den herder aan zijn stem
Men heeft daar in het Heilige Land zelfs proe
ven mee genomen, die een verrassend resultaat
opleverden. Een vreemdeling deed aan de klee-
ren van den herder, ging naar de deur van de
schaapskooi en riep de schapen. Maar hoewel
de vreemde kwam op den tijd van den herder
en het uiterlijk had van den herder en de stem
nabootste van den herder de schapen kwamen
niet. Kort daarop kwam de herder zelf, maar ge
stoken in de kleeren van den vreemdeling. Tóch
zijn de schapen hém onmiddellijk gevolgd „over
mits zij zijnen stem kennen".
Wat is deze vergelijking toch meesterlijk ge
kozen Want zulk een fijn ontwikkeld gehoor
om de stem van hun Herder te onderkennen heb
ben nu ook de geloovigen.
Niet uit zichzelf. Niet van nature. Van nature
is de mensch doof voor de roepstem Gods, die
op velerlei wijze tot hem komt. Om de stem des
Heeren te verstaan is noodig de bijzondere ge
nadewerking van den Heiligen Geest. Een hoo-
rend oor en een ziend oog heeft de Heere ge
maakt, ja die beide (Spr. 20: 12). Zij, die door
den Geest Gods zijn wedergeboren kunnen de
stem Gods hooren en verstaan, omdat zij door
den Heere werden levend gemaakt.
En zij willen hooren ook, gaarne en van harte,
omdat God Zelf hun hart begeerig heeft gemaakt.
Christus spreekt tot ons door Zijn Woord en
Geest. De schapen van Jezus' kudde zijn dus
zeer begeerig om het Woord des Heeren te hoo
ren. Gedurig buigen zij zich biddend over de
Heilige Schrift om geleid en geweid te worden
in die grazige weiden. Getrouw komen zij onder
de prediking des Woords om gesterkt en ge
bouwd te worden in het geloof. En zij verblijden
zich in den God huns heils.
Maar zij die van Jezus' schapen niet zijn, kun
nen Hem ook niet hooren. Dat gold van de Fari
zeën, zooals de Heiland Zelf tot hen zegt. Doch
van de Farizeën niet alleen. Er zijn er in alle
tijden geweest en er zijn er ook nu, die wel hoo
ren vele, vele woorden, maar nooit de stem.
Woorden komen slechts tot aan de ooren, maar
de stem dringt door tot het hart. Daar moet gees
telijk worden beleefd, wat in woorden tot ons
kwam.
Laat ons dan God bidden om de wederbarende
en vernieuwende werking van den Heiligen
Geest, opdat wij van den Heere ontvangen ooren
om te hooren en een hart om te verstaan
Zoo gij Zijn stem dan heden hoort
Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord
Verhard u niet, maar laat u leiden.
Serooskerke (W.) W. F. M. LINDEBOOM.
DE WET EEN MIDDEL VAN
TOELEIDING TOT DE BELOFTE.
Gal. 3 21—25.
De wet is geen aanvulling van de belofte. Al
lerminst een aanvulling, die de belofte zou teniet
doen.
De wet is te zien als ondergeschikt aan de
belofte.
Zoo komt de apostel er toe, aan te gaan wij
zen, wat dan de beteekenis van de wet is. Hij
doet dat in vs 23 25.
doet dat in vs 2325.
Vóóraf weerlegt hij nog in vs 21 en 22 een
mogelijke tegenwerping.
De vraag kon gedaan worden als de wet dan
niet is een aanvulling van de belofte, is ze dan
tegen de belofte is ze dan een concurrente van
de belofte
Het laat zich denken, dat iemand met een an
der saam, in compagnonschap, een zaak wil drij
ven, maar dat hij, als die ander niet wil, dan
een concurreerende zaak opricht.
De apostel heeft aangetoond om in dat
beeld te blijven dat belofte en wet niet saam,
niet in compagnonschap met elkander, het heil
brengen. Maar als de belofte niet met de wet
wilde saam werken, is het dan niet zóó, te den
ken, dat de wet als concurrente van de belofte
optrad en zeidan zal ik het alleen doen
Het antwoord is na al wat Paulus daarvan
gezegd heeft niet twijfelachtig. Een concur
rent is iemand, die hetzelfde kan leveren, als de
man tegen wien hij concurreert. Kan hij dat niet,
dan is hij niet als een concurrent te beschouwen.
Wanneer de wet ook machtig ware levend te
maken en het heil te brengen, dan zou ze met
de belofte kunnen concurreeren. Dan zou iemand
zich de vraag kunnen stellen door welke zal ik
het leven zoeken door de belofte óf door de
wet
Maar de wet is niet machtig levend te maken.
De rechtvaardigheid is niet uit de wet. De Schrift
besluit alles onder de zonde, opdat de belofte uit
het geloof van Jezus Christus den geloovige
zoude gegeven worden.
De wet is niet tegen de belofte.
Zoo blijft de belangrijke vraag wat is de
beteekenis van de wet dan
De wet is, blijkens de wijze van haar open
baring ondergeschikt aan de belofte. Zoo is ook
haar taak ze moet de belofte dienen. Haar taak
is mede te werken, dat de belofte aan Abraham
gegeven, vervuld zou worden. Haar taak was
<óók te bewerken dat die belofte, en dus ook de
beloofde Christus, zou worden aanvaard.
Deze taak der wet duidt Paulus in het beeld
van een tuchtmeester. „Zoo dan de wet is onze
tuchtmeester geweest tot Christus", vs. 24.
In het oorspronkelijke staat het woord paeda-
goog. De paedagoog hier bedoeld is dan echter
een andere dan de man, dien wij nu paedagoog
noemen. De taak van dezen paedagoog is te ver
staan uit de Grieksch-Romeinsche wereld van
Paulus' dagen.
Een paedagoog als hier bedoeld was een
slaaf in het huis van een aanzienlijk man, die
opzicht had over de zoons van 717 jaar. Die
zoons had hij van schrede tot schrede te leiden.
Hij moest zorgen, dat ze in de school kwamen
hij moest hun vormen en manieren leeren hij
moest ze ook bewaren voor schadelijke invloe
den, voor verleiding tot onzedelijkheid en licht
zinnige daden. Hooger ging de taak van den
paedagoog niet.
Daardoor stonden echter die zoons onder dien
slaaf, krachtens de beschikking van den vader.
Ze waren aan hem onderwerpen, al was hij maar
een slaaf. Die zoons misten hun vrijheid. Ze kon
den zich maar niet bewegen, zooals ze dat wil
den. Ze waren onder den paedagoog in bewa
ring gesteld en besloten. Ze misten de vrijheid,
opdat ze het levensdoel zouden bereiken en straks
als volwassenen in de vrijheid zouden kunnen
gesteld worden.
Als zulk een zoon van een aanzienlijk man was
Israël. Israël had ook een paedagoog die paeda
goog was de wet. De taak van de wet was niet
om Israël kennis bij te brengen van het heil dat
God Zijn volk bereidde. Dat geschiedde door
de belofte. De taak van de wet was om Israël
op het goede pad te houden. De wet kwam de
uiterlijke levenshouding van Israël regelen. Er
was gevaar, dat Israël zijn afzondering zou ver
geten, zijn eere zou wegwerpen door gemeene zaak
te maken met de heidenen. De wet moest hen
daarvoor bewaren. De wet moest hen ook bren
gen naar de school, waarin de Heere Zijn volk
onderwees aangaande het heil, door de belofte.
Zoo genoot Israël niet de volle vrijheid. Het
was onder bewaring gesteld en besloten. Zoo
moest Israël blijven bestaan en als een afgezon
derd volk blijven bestaan, opdat het den Christus
zou kunnen voortbrengen.
Maar die Christus moest dan ook door Zijn
volk worden aangenomen. Dan zou de belofte
aan Abraham pas in vervulling gaan.
En ook daarbij had de wet een taak te ver
richten. Over die taak der wet heeft Paulus het
al gehad in vers 19. „Waartoe is dan de wet l
Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld
totdat het zaad zoude gekomen zijn, dien het
beloofd was.
Om der overtredingen wil is de wet. Dat wil
niet zeggen, dat Israël in de woestijn zich aan
zooveel overtredingen schuldig maakte, dat God
het toen noodig keurde met een wet te komen.
„Om der overtredingen wil" bedoelt hier, op
dat de overtredingen zouden openbaar worden,
opdat zou uitkomen wat overtreding is van Gods
wet. De wet zoo zegt Paulus in Rom. 5 20
is bovendien ingekomen opdat de misdaad te
meerder worde. En in Rom. 7 13, opdat zij
zouden openbaar worden zonde te zijn.
Een Zaligmaker van zondaren zou Christus
zijn. Maar dan moest de zonde ontdekt worden,
opdat die Zaligmaker van zondaren zou worden
aangenomen.
Als Christus zou verschenen zijn én zou zijn
aangenomen, dan zou de taak van de wet be
ëindigd zijn.
Belangrijk was de taak van den paedagoog,
maar die was tijdelijk. Als zijn pupillen het le
vensdoel bereikt hadden, hield zijn taak op.
Belangrijk was de taak van de wet, maar tijde
lijk. Ze werd daarbij gesteld totdat het zaad zou
gekomen zijn.
Als Christus zou verschenen zijn en het volk
den Christus zou hebben aangenomen, dan zou
haar taak vervuld zijn. De geloovige in Christus
wordt niet langer in bewaring gehouden onder de
wet hij wordt in de vrijheid gesteld. „Als het
geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder den
tuchtmeester" (vers 25).
Aan de geloovigen in Galaten kan Paulus nu
schrijven, dat zij tot het geloof gekomen waren.
Christus was door het geloof door hen aanvaard.
De wet, die de tuchtmeester is tot Christus, had
haar werk aan hen volbracht. Ze waren dus nu
vrij van de wet.
Als de Galaten nu zóó verstaan de beteekenis
van de wet, zullen ze inzien, hoe dwaas zij han
delen, die hen nu nog zouden willen stellen onder
de wet.
Als het geloof gekomen is, zijn ze niet meer
onder den tuchtmeester.
HEIJ.
BEGEERTE NAAR EENHEID.
Zoowel in binnen- als buitenlandsche kerke
lijke bladen zien we herhaaldelijk den wensch naar
voren komen, om te geraken tot kerkelijke een
heid. Er zal wel moeilijk een tijd zijn aan te
wijzen in de geschiedenis der kerk, waarin die
roep om eenheid zoo sterk was als thans. Een
der Araerikaansche redacteuren schreef„Voor-
al in ons land schijnt men „gebeten te zijn door
de kerk-unie-luis". De beweging is inderdaad
een wereldbeweging geworden. En iederen dag
neemt ze meer toe.
I Niet slechts kerken van hetzelfde type beraad-
slagen over het komen tot eenheid zooals bij
ons de Gereformeerde en Christelijk Gerefor
meerde maar groepen die geheel verschillende
belijdenissen hebben b.v. de Presbyteriaansche
Kerk, de Episcopale kerk, de Methodistische kerk
en in Frankrijk de Vrijzinnige en de Gerefor-
meerde kerk. We kunnen in één woord dit alles
saamvatten het gaat de richting uit van Stanley
Jones, die niets liever wil zien dan de ééne on-
gedeelde kerk van Christus.
We zijn geroepen als Gereformeerde Kerken
j ten dezen onze houding te bepalen. Is deze be-
j weging goed. De Heere Jezus zegt toch uitdruk-
j kelijk Vader, ik wil, dat zij één zijn. Massa's
menschen doen dan ook niets anders dan deze
beweging luide toejuichen.
Nu moet men echter ter beantwoording van
deze vraag niet kinderlijk te werk gaan. Wie de
kwestie zoo steltis de drang tot kerkeenheid
goed of verkeerd, stelt de vraag verkeerd. Im
mers in sommige gevallen kan het plicht, roeping
zijn, in andere gevallen kan het absoluut ver
boden zijn.
Wie kerkelijke eenheid zonder meer toejuicht,
doet dwaas.
Laten we eerst dit naar voren mogen brengen,
dat er over die kerkelijke eenheid ontzaggelijk
veel gepraat wordt, zonder kennis van zaken.
Dat er warme voorstanders zijn voor eenheid dei-
kerken, die eigenlijk niet weten wat de kerk van
Christus is en moet zijn. En dat in dit koor tal
van lieden meezingen, zonder dat ze de conse
quenties verstaan.
Zeker, in den naam van Christus wordt er ge
roepen om kerkeenheid. Het Christendom van
onzen tijd vraagt, eischt het Zonde is het als
Christenen zoo verdeeld zijn. Al dat hekwerk
rond de kerken zou Christus, indien Hij op aarde
wandelde, op eenmaal vernietigen. In den hemel
zal ook niet gevraagd worden van welke kerk
we geweest zijn De eenige vraag zal zijn of
we Christenen geweest zijn. In den hemel zullen
ook geen richtingen zijn.
Daarom moeten ze er op aarde ook niet zijn.
Daarom is het roeping, dat alle kerken op aarde
zoo spoedig mogelijk saamsmelten. Sectevorming
is onchristelijk. Kerkelijke eenheid, dat is de roe
ping van ons allen en de ware openbaring van
de kerk.
Wat lijkt zulk gepraat mooiWat worden
door zulke „wijze" woorden een menschen be
drogen. Wat wordt veel onkerkelijkheid, veel
geloop naar een of anderen pastor, veel kerkver-
zuim goed gepraat. Maar men! behoeft heusch
geen scherpzinnig zoeker te zijn om hier capitale
fouten te ontdekken.
Want begin nu eens aan al die menschen, die
zoo erg voor kerkelijke eenheid zijn van alle
Christenen te vragen wat ze onder Christendom
verstaan. Zoodra ge dat maar vraagt aan derge
lijke menschen, zijn ze geprikkeld. „Nu ja, dat
komt er niet op aan." Vraag aan diezelfde men
schen nu eens, wat ze onder „kerk des Heeren"
verstaan. Ze wenden zich geërgerd van u af.
En toch, hoe kan vereeniging mogelijk zijn als
we niet eens weten wat we en waartoe we ver
eenigen.
En laten we nu maar eens verder gaan tai
van voorstanders van kerkelijke eenheid hebben
geen duidelijke voorstelling van de kerk des Hee
ren. Ze willen wel zoo iets als een menigte van
goedwillende menschen, die allen dierbaar sa-
menzingen en dierbaar samen luisteren naar een
pastor, maar om die kerk te noemen de vergade
ring van alle ware Christgeloovigen, die gewas-
schen zijn in Zijn bloed en geheiligd zijn door
Zijn Geest, wel foei, hoe durft ge zulk een be
schrijving geven.
Wat men voorstaat in onze dagen is een vage
algemeenheid, waarin tenslotte Jood en Heiden,
Mohammedaan en Scyth, Christen en niet-Chris-
ten zich thuis gevoelt.
De worstelingen der voorvaderen, die goed en
bloed offerden voor de voortzetting van de Kerk
des Heeren, negeert men en men gevoelt zich
thuis overal waar maar één Evangelie gepredikt
wordt.
Zoo is het dan ook wel zeer opmerkelijk, dat
al die groote voorstanders van kerkelijke eenheid
van allerlei groepen om de leer weinig geven.
Belijdenisschriftenoch, die zijn uit den tijd.
Het doet er weinig aan toe wat ge gelooft of
niet gelooft, als ge maar Christelijk leeftAlsof
Christelijk leven mogelijk zou zijn zonder te ken
nen den wil des hemelschen Vaders. In Amerika
schreven we hierboven, is het mogelijk, dat Pres
byterianen en Methodisten zich vereenigen, al
thans daarnaar streven.
Nu moet ge weten, dat de Presbyterianen of
ficieel staan op het standpunt van de Gerefor
meerde Westminster Confessie en de Catechis
mus. Hier is het alles Schriftuurlijk zonder eenige