No* 31 Vrijdag 5 Augustus 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE i Ds. A, C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M* KOK, F, STAAL Pzn., A, SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GEBED OM LEVEN. Laat mijn ziel leven en zij zal LI loven. Ps. 119:175a. We beluisteren hier een gebed om geestelijk leven in den dienst en gemeenschap met God. En dat doet ons duidelijk zien, dat deze Psalm niet een wettisch karakter draagt. Niet de uiting is van een werktuigelijke, formeele wetsdienaar, zooals sommigen wel denken. De wet Gods is den dichter een symbool van het ware leven des geloofs. Geestelijk de wet Gods verstaan en daar in den Geest naar leven, is hem de inhoud van het leven met God. En nu bidt hij daarom om dat ware, geestelijke leven met God. Mist hij dat dan Neen, dat niet. Daarvan getuigt de heele Psalm. Maar dit woord heeft een intensievere beteekenis. Leven is hier meer dan eenvoudig in het leven blijven. Hij begeert zijn leven met God versterkt, verdiept, geïntensiveerd te zien. Dat het mag opklimmen tot de volheid des le vens. Tot de hoogste spanning. Hij vraagt van zijn God, daar het zieleleven soms zoo mat is, of de Heere zijn ziel wil vervullen met de vol heid van leven. Of den Heiligen Geest haar ge schonken worde Alleen de Geest Gods lean haar behoeden voor in te zinken. Voor af te dwa len naar de paden des doods. Ons zieleleven is geheel afhankelijk van de vervulling der ziel met den Heiligen Geest. Wij kunnen dat ware gees telijk leven niet op peil houden. Onze geestelijke krachten zijn zoo klein. Daar is een kind van God, dat reeds is levend gemaakt, alleen bewust van. Hij ervaart, wat een inspanning, wat een intense worsteling het soms kost, om op de hoogte van het leven te blijven, dat Gods Woord van ons vraagt en dat we aan onzen Verlosser verschuldigd zijn. De afdwalin gen zijn vele. Het leven der wereld trekt. De zuigkracht der zonde is groot. Daarom moet het volk Gods de worsteling kennen om steeds intensiever leven met God. Dat gebed alleen is de stimulans, de motorische kracht van het ware leven. Zulk een gebed heft op. Brengt ons weer uit de sfeer der zonde en zelfzucht, uit de donkere wolken der zorgen en moeiten dichter bij God Waar dit gebed leeft, daar is geen vrees voor bezwijken. Want dan wendt het geloovig hart zich tot God. Tot de eenige Bron van het ware leven. Tot Hem, die alles kan geven. De dichter wil hier zeggen „O, God ik ben zwak en mijn ge loof is zinkende. Maar Gij zijt de Heere en de Gever des levens God is de God des LevensAls wij dat er kennen, dan is er geen nood. Als wij de toevlucht nemen tot Hem, dan is er geen reden voor be zwijken. Buiten God zijn de paden des doods. Buiten onzen God sterft tenslotte het ware leven der ziel. Maar bij onzen God is het ware leven in Christus, onzen Verlosser. In Hem heeft Hij ons het ware leven geopenbaard. Christus is de Vorst des Levens. Hij heeft het leven en de ge rechtigheid voor ons aan het licht gebracht. In het eeuwige woord is het Leven en het Leven was het Licht der menschen (Joh. 1:4). Hij is de Bron des Levens voor ons. En Hij geeft de Zijnen, zegt Hij zelf, het eeuwige leven. Zoekt dan bij den Christus altijd weer versterking, ver dieping van Uw leven Door Zijn Geest wil Hij het ons altijd schenken. Als dit gebed maar niet ontbreektHet is een kenteeken, dat het leven steeds intensiever, volkomener wordt begeerd. Dit leven is het kennen en onderhouden van Gods geboden. In het gebed laat hij het Woord Gods niet los. En, als wij zoo bidden, dan ontvangen wij dat leven ook. En dan komt ook de lofpsalm naar buiten. Gij, o Gpd, hebt verhoord, gered Gij zijt mijn geest door Uw ontelbre gunstbewijzen, Tot hulp en heil en troost geweest David bidt hier ook om zijn God te mogen loven. De vrijgemaakte wil Hem loven, die Hem heeft vrijgemaakt. De verloste begeert Hem te verhoogen, die de oorzaak is van zijn verlossing. Waar, verdiept levenl verbindt ons meer aan God en zijn dienst. David wil zeggen „Mijn ziel zal, als gij haar geschraagd en ondersteund hebt, weer nieuwe kracht ontvangen, om LI te loven, o God Voor leven van U ontvangen, zal zij LI loven. Voor herboren krachten zal zij U loven. Want Gij hebt mij versterkt, toen ik mat was. En hoe meer ik zal leven, hoe meer ik U zal loven. En eens, als ik volkomen zal le ven, zal ik U volkomen loven. Zoo staan altijd het gebed om meer, dieper leven en het loven Gods in nauw verband. Daar moet ook ons ge bed naar vragen. O God, schraag mijn kracht, opdat ik U kan blijven loven Als we den Hei land aanroepen, die ons het leven is geworden, wordt vanzelf ook dit begeeren wakker dat ik LI mag loven, o mijn God. Loven voor Uwe ge nade Loven voor de kracht ontvangen Loven voor dit ware leven, dat Christus, onze Heiland heeft verworven En dat Hij in de Zijnen over stort. Kenne onze ziel ook dit gebed om intenser, dieper leven. Om meer toewijding aan den dienst van God Dan verkommert ons zieleleven niet, maar komt ook tot de rijkste levensuiting de lof van God. Dat ik U loven moge Schoondijke. DE VRIES. DE WET ONDERGESCHIKT AAN DE BELOFTE. Gal. 3:19—22. Duidelijk heeft Paulus bewezen, dat de wet niet kan beschouwd worden als een aanvulling van de belofte, een aanvulling van het testament der genade. Paulus gaat dan door met aan te toonen, dat de wet ondergeschikt was aan de belofte, onder geschikt aan het verbond of testament der ge nade. Om dat te doen maakt de apostel een vergelij king tusschen de wet en de belofte voor wat be treft de geldigheidsduur van beide èn de wijze, waarop beide geopenbaard werden. Allereerst maakt hij een vergelijking voor wat betreft de geldigheidsduur van beide. De wet zoo zegt hij in vs 19 die om der overtredingen wil daarbij gesteld is, is daarbij gesteld voor een tijd. Zij is daarbij gesteld totdat het zaad zou gekomen zijn dien het beloofd was. Als dus dat zaad zou gekomen zijn, zou de wet niet langer daarbij gesteld zijn. De wet zou maar van tijdelijken aard zijn. Heel anders dus de wet dan de belofte. De belofte gold maar niet voor een tijd, maar heeft altijd durende kracht. De wet was niet voor altijd maar voor een bepaalde periode. Uit dat alles blijkt, dat de wet niet van gelijke kracht is, niet gelijke beteekenis heeft als de be lofte. Die wet, die minder beteekenis heeft, omdat ze maar voor een tijd is, kan dus onmogelijk de belofte teniet doen. Van de wet heeft Paulus nog een bijzonderheid op te merken in vs 19. Hij zegt daar, dat ze door de Engelen besteld is in de hand des Middelaars. En de Middelaar is niet Middelaar van éénen, maar God is één. Blijkt de ondergeschikte beteekenis van de wet uit haar voorbijgaand karakter, ze blijkt óók uit de wijze, waarop ze aan Israël gegeven werd en door Israël ontvangen werd. Als de Heere van Sinaï Zijn wet afkondigde, geschiedde dat onder indrukwekkende teekenen. Op den berg waren donderen en bliksemen en een zware wolk en het geluid eener zeer sterke bazuin. En in die teekenen van Gods Majesteit op Sinaï waren Engelen Gods. Mozes zegt later, als hij aan dien dag herinnertDe Heere is van Sinaï gekomen en is: hunlieden opgegaan van Seïr Hij is blinkende verschenen van het ge bergte Paran en is aangekomen met tienduizenden der heiligen aan Zijn rechterhand was een vu rige wet aan hen (Deut. 33:2). Door die En gelen is daar dan dienst verricht tot het over handigen van de wet. Ook Stefanus spreekt daar van, dat Israël de wet ontvangen had door bestel lingen der Engelen (Hand. 7 53). Prof. Greijda- nus maakt in de Korte Verklaring hier deze op merking Het ligt voor de hand te denken, dat de Heere bij Zijn verschijning op den Sinaï om ringd is geweest van Zijn heilige Engelen en dat Hij zich bij het overbrengen van de tafelen der wet aan Mozes bediend heeft van Zijn Engelen. Voorts moeten wij bedenken, dat de apostel met de wet in dit gansche betoog niet enkel de tien geboden bedoelt, maar de gansche z.g.n. Moza- ische wetgeving, vgl. 4 10 2 12 5 2 en dat daar ook alzoo ruime gelegenheid overbleef voor den dienst van Engelen bij de bekendmaking of overbrenging van allerlei ceremonieele wetten van Godswege aan Mozes. Hooge beteekenis had alzoo de wet. Terecht konden de Joden zich tegenover de heidenen be roemen, dat zij een wet hadden hun door Enge len besteld. Maar, in dat bestellen van de wet door En gelen lag ook aangewezen wat de Joden er niet in opmerkten, maar er toch wel in lag dat de wet niet de hoogste openbaring Gods was. Als een groot en machtig Koning een bood schap doet overbrengen door een dienaar, zij het ook een hooggeplaatst dienaar en een andere boodschap zelf brengt of laat overbrengen door zijn zoon, is wel duidelijk, dat die laatste bood schap door hem van nog grooter beteekenis wordt geacht dan de eerste, zoodat hij de over brenging daarvan niet eens aan een dienaar, hoe voornaam ook, wil toevertrouwen. De wet deed God dan bestellen door Engelen, maar er was een andere boodschap Gods, waar bij Hij niet van den dienst van Engelen gebruik maakte, maar die Hij zelf openbaarde of open baren deed door Zijn Zoon, een boodschap die dus van nog veel grooter beteekenis was. En die boodschap was de belofte aan Abra ham. De Heere verscheen Zelf aan Abraham om hem te verzekeren, dat Hij Abrahams God zou zijn. En de vervulling van die belofte werd ten slotte gegeven, maar ook verkondigd door Gods Zoon. In die bemiddeling van de Engelen is dus te zien, dat verkeerd doet wie in de wet ziet een openbaring Gods van even gelijke beteekenis als de belofte. Was er verschil in de wijze, waarop belofte en wet geopenbaard werden, er was ook verschil in de wijze, waarop ze ontvangen werden. Als Abraham de belofte des Heeren ontvangt kent hij niet een beklemmende vrees. Abraham vraagt dan niet om een middelaar, een tusschen- persoon, opdat de Heere aan dien tusschenper- soon de belofte zou bekend maken en deze de kennis daarvan dan weer aan Abraham zou doorgeven. Hoe heel anders ging het bij het ontvangen van de wet. Het volk vreesde toen. Het vroeg, dat niet rechtstreeks tot hen zou gesproken wor den. Het vroeg om een middelaar, een tusschen- persoon, tot wien het woord zou gericht worden, opdat die het weer aan hen zou overbrengen. Mozes moest toen als middelaar optreden. De rechtstreeksche gemeenschap tusschen God en het volk was toen naar twee zijden gebroken aan de zijde Gods, omdat niet de Heere zelf de boodschap bracht, maar die deed overbrengen door Engelen aan de zijde van het volk, omdat het die wet niet rechtstreeks ontving, maar door een middelaar. Aan de ééne zijde de ééne God, aan de andere zijde de duizenden tellende menig te, vertegenwoordigd in den Middelaar. Een onderscheid bij de belofte en de wet. En een begrijpelijk onderscheid Bij de belofte paste geen vrees bij de wet wel. Bij de belofte de Heere zelf zich rechtstreeks openbarend aan Abraham. Bij de wet God zich openbarend door middel van Engelen en dan nog de wet bestel lende in de handen van een Middelaar. Uit dat alles blijkt zonneklaar, dat de wet niet dezelfde beteekenis kan hebben als de belofte. Ze is niet te zien als een gelijkwaardige aan vulling van de belofte, maar is ondergeschikt aan de belofte. HEIJ. HET ANTWOORD. De Praktische bezwaren (I). Het laatste deel van het antwoord der Chr. Geref. Kerk geeft een uiteenzetting van die be zwaren tegen vereeniging, die betrekking hebben op het praktische leven. Zij zijn van tweeërlei aard en raken, om ze met de eigen woorden van het rapport weer te geven a. de gevolgen der verbondsbeschouwing, zoo als die in de Geref. Kerken wordt geleerd b. enkele artikelen door genoemde Kerken in de Kerkorde opgenomen. Eerst de onder a. genoemde - waarover wij zeer kort kunnen zijn w.o. hetgeen wij in de vorige artikeltjes schreven over de leerstellige bezwaren. Toen hebben wij geschreven en met feiten aangewezen, dat er in onze Kerken niet een afgeronde „leer" of „beschouwing" omtrent het verbond der genade bestaat. De Christ. Geref. broeders beweren dat wel, maar hun bewering is in strijd met de werkelijkheid. Nu wordt in dit gedeelte opnieuw van deze bewering uitgegaan en bezwaar gemaakt tegen gevolgen in de praktijk zichtbaar, van die be weerde Gereformeerde verbondsbeschouwing. U denkt natuurlijk, nu zal het dan komen. Als er gevolgen aangewezen kunnen worden, dan komen wij in elk geval op den beganen grond dan komen er concrete zaken ter sprake en met den vinger aanwijsbare dwalingen in de levens praktijk der Gereformeerden, waarvan de oor zaak zal moeten worden gezocht in de onschrif tuurlijke verbondsbeschouwing. Nu verwacht gij voor feiten te worden gesteld, die ons moeten overtuigen van de dwaling waarin wij bevangen zitten. Maar niets van uw verwachting gebeurt. Zelfs nu, nu het over de levenspraktijk zal gaan, blijkens het opschrift, worden geen zaken genoemd. Geen enkele zaak zelfs. Die ernstige gevolgen voor de praktijk worden aangewezen met behulp van citaten uit de werken van Prof. Bavinck, Ds. T. Bos, Ds. L. J. Hulst, Prof. W. Heyns, Prof. Lindeboom, Ds. Doekes, Ds. J. Kok, Prof. Wielenga, Prof. Hemkes, het bezwaar schrift van den kerkeraad van Bedum A. gebracht op de Synode van 1896 tegen bepaalde leeringen van Dr. A. Keuyper. Er worden 5 bladzijden met citaten uit geschriften van bovengenoemden gegeven, geschreven voor ongeveer 40 jaren en dan wordt door de Chr. Geref. broeders, daaruit aldus geconcludeerd op blz. 35 „Uit bovenstaande blijkt duidelijk, dat de „neo-Calvinistische verbondsleer tot allerlei „dwalingen kan leiden en allerlei geestelijke „schaden kan veroorzaken". Het woordje „kan" hebben wij tweemaal in dezen zin onderstreept. Leest men dat met na druk, dan heeft men inderdaad de conclusie die uit al die citaten getrokken moet worden. Deze Gereformeerde schrijvers hebben gewezen op dwalingen, die naar hun meening uit uitspraken van Dr. Kuyper konden voortkomen. Konden, dat is echter wat anders dan zijn voortgekomen. Het onderscheid tusschen kunnen en zijn, tus schen mogelijkheid en werkelijkheid, hebben de Chr. Geref. broeders totaal voorbij gezien. Zij maken zonder aarzeling, alsof het de meest ge wone zaak ter wereld gold, de sprong van het kunnen naar het zijn. Zij vragen op diezelfde blz. 35 Waartoe kan dit alles leiden, en gaan dan verder zonder nader bewijs schrijven, dat de z.g.n. Geref. verbondschouwing ook tot dit alles geleid heeft. Uit de tegenwoordige praktijk van het leven in onze Geref. Kerken wordt geen enkel voor beeld gegeven. Dat mochten wij hier toch ver wachten blijkens het opschrift. We kunnen niet anders concludeeren, dan dat dit eerste deel der praktische bezwaren zeer teleurstelt. Men had het evengoed kunnen weglaten. Wat er in wordt gezegd, is herhaling van de leerstellige bezwaren. Eigenlijk verblijdt het ons, omdat er onbedoeld uit blijkt, dat de Chr. Geref. niet in staat zijn in de tegenwoordige toestanden in onze Kerken concreet en zakelijk de ernstige gevolgen aan te wijzen van de zoogenaamde „neo-Calvinistische verbondsleer". De ernstige gevolgen, waarover zij zich zoo druk maken, blijken in de praktijk niet voor het grijpen te liggen. Dat mag ons ten zeerste ver heugen. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Augustus 1938. Het is een genot te zien hoe gezegend het Ge reformeerde leven in België zich de laatste jaren ontwikkelt. Het is begonnen met Brussel. Vroeger woon den de enkele Gereformeerde gezinnen bij de kerk van Dordrecht in en moest daar het Heilig Avondmaal gevierd worden. Nu is er een mooi kerkgebouw en een flink aantal leden. Daarna volgden Antwerpen en Gent. En kort geleden werden in Mechelen de ambten ingesteld. Te voren hadden de aldaar wonende Gereformeerden met behulp van buiten een Christelijke School gesticht. Er arbeiden thans niet minder dan vier Gere formeerde predikanten in België, terwijl Meche len een hulpprediker bezit. Naar ik las wordt ook gedacht over institu- eering van de kerk te Denderleeuw. Dan zouden er vijf Gereformeerde Kerken in België zijn en zou in de toekomst een Classis Brussel kunnen gevormd worden. Het Maandblad ten dienste der Gereformeerde Kerken in België verschijnt in flink formaat en biedt belangwekkende lectuur.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1