FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 ZENDING* KERKNIEUWS* Heere Jezus leeft en dat Hij komen zal op de wolken. Daar worden twijfel en ongeloof in de harten der geloovigen bestreden met het zwaard des Geestes en niet door „Openbare Tijdredenen". 8. De kerk heeft ook roeping om aan de on- geloovige wereld de boodschap van den komen den Christus te brengen. Zij roepe deze menschen tot de saamvergadering der gemeente en zoeke ze op in heggen en stegen. Maar nimmer spreke de kerk daarbij de taal der spotters door de vraag te stellen is er wel „een" God, heeft Jezus wel ooit geleefden dergelijke, om dan te gaan beredeneeren dat er „een" God is en dat er eens een Jezus heeft geleefd. Als de dwaas zegt, daar is geen God, dan gaat de Schrift niet beredeneeren daar is wel „een God. 9. Deze sensationeele vraagstelling is wereld- gelijkvormig. Zooals de geheele adverentie iets wereldgelijkvormigs heeft. (De Reformatie) A. J a n s e. Onderschrift Ik mag wel even vermelden, waar men ook deze vraag opgeworpen heeftin de vrijzinnige kring van The Student Christian Movement Press, 58 Bloomsbury Street, London, W.C. 1. Het boek, dat voor een maand ongeveer uit kwam, heette Did Christ really live (Heeft Je zus werkelijk geleefd) en het is geschreven door H. G. Wood. A. H. OUSSOREN. HET ANTWOORD. Het leerstellig gedeelte (VIII). Wij willen tenslotte de heele groep van be zwaren in dit deel genoemd nog even resumeeren, na al hetgeen wij geschreven hebben. De vijf punten, die wij reeds vroeger opnamen, volgen hier nog eens le. het genadeverbond en de verkiezing zou den door ons vereenzelvigd worden wij zagen wat daarvan aan is. 2e. Door ons zou geleerd worden, dat de rechtvaardigmaking niet in den tijd door het ge loof plaats heeft, maar van eeuwigheid is. Na tuurlijk loochent niemand van ons wat de Cate chismus in vraag 60 zoo prachtig schriftuurlijk belijdt omtrent de rechtvaardigmaking alleen door een waar geloof in Jezus Christus. Indien er inderdaad onder ons gepredikt zou worden menschen, gij behoeft niet te gelooven in den Heere Jezus Christus, gij wordt zoo we', zalig. Gij zijt immers een bondeling, dus een we dergeborene en een verkorene, zooals in dit rap port wordt gesuggereerd, dan zouden wij niet aarzelen, dat met professor Lindeboom een „doodsleer" te noemen. Maar wordt er nu zoo onder ons gepredikt 7 Het verbaast mij, dat de Chr. Geref. broeders deze beschuldiging laten drukken zonder bewijs, en wij kunnen het daarom niet aannemen, wij mogen het niet gelooven tenzij de feiten het zouden uitwijzen. In dat geval zouden wij met hen waarschuwen. Maar waar zijn de feiten 7 Zij mogen zulke dingen niet laten drukken, indien de feiten het niet overtuigend aantoonen 3e. Alle „kerkleden" zouden onder ons be schouwd worden als wedergeborenen. Hierover kunnen wij heel kort zijn, wijl dit bezwaar nauw met het vorige samenhangt. De kerkleden worden, naar het mij voorkomt niet beschouwd noch zus noch zoo, maar heel een voudig gehouden voor wat zij van zichzelf zeg gen voor God en zijn heilige gemeente. Wij ne men hun belijdenis, zoolang het tegendeel niet klaar blijkt, aan als een belijdenis, die in op rechtheid is afgelegd. Mogen wij anders 7 Mogen de Chr. Geref. anders 7 Moeten wij het ja van broeders en zusters van meet af als een leugen beschouwen. Dat willen de Chr. Geref. broeders blijkbaar, maar in dat geval is het beter om het daar van geloofsbelijdenis radicaal af te schaf fen, wijl het niet anders dan een schijnvertooning is geworden. Wij hebben elkaar niet te „beschouwen als" het een of ander, niets van elkaar te „veronderstel len", maar eenvoudig elkaar te houden voor broeders en zusters in den Heere Jezus Christus. Dat is geheel naar de heilige Schrift. Dat besef D O R o m a n uit den O Doleantietijd R FRED. VAN MEERTEN 31) Maar ook Kees Kas had tegenwoordig een goed humeur. In de afgeloopen periode moest hij veel werk doen, waar hij anders af moest blijven, omdat de baas het hem niet toevertrouwde. En nu had hij kans gehad om te laten zien. dat hij zijn vak goed verstond. Daarom mocht hij nu ook meer doen dan vroeger. De baas liet hem leer snijden en de zolen klaar maken. En het korte hoofdknipje, dat de baas hem gaf, nadat hij het werk critisch bekeken had, was een groote voldoening voor de moeite, die Kees zich gaf om het zoo goed mogelijk te doen. Toen kwam de tijd, dat er iets geheimzinnigs in de lucht scheen te hangen. Van der Veer kwam druk in de schoenmakerswerkplaats en Kees Vink liep er ook nog al eens in. En dan gleed het schootsvel van de knieën van den baas en stilzwijgend gingen ze het smalle gangetje door naar de huiskamer. Dan stonden Job en Kees Kas alleen voor het werk. Soms duurde het wel een uur, dat de baas wegbleef. Iets wat nooit leeft gelukkig hoe langer hoe zuiverder onder ons, naar het mij voorkomt. 4e. De bediening des V/oords zou onder ons uitsluitend voor de wedergeborenen bestemd zijn, wijl er immers geen anderen meer onder ons zouden zijn. En hierbij 5e. de noodzakelijkheid van de wedergeboor te zou onder „vervluchtigd" worden. Hiertegenover stellen wij, dat de noodzakelijk heid der wedergeboorte door ons niet wordt ontkend, en dat de prediking niet uitsluitend voor wedergeborenen bestemd is. Maar moet aandrin gen op geloof en bekeering, moet waarschuwen tegen een goddeloos en onbekeerlijk leven onder den christennaam, want het is onmogelijk, dat zij zalig worden, die in hun goddeloos en on dankbaar leven voortvaren, en zich niet tot God bekeeren. In de concrete, dagelijksche afsterving van de zonde en vernieuwing van ons leven, waarop de prediking moet aandringen, ligt de wedergeboorte opgesloten. Er wordt met het woord „wederge boorte" soms wat gesold. Er zijn hoorders, die de meest ernstige prediking waarin naar de Hei lige Schrift wordt aangedrongen op bekeering, licht achten, wanneer n.l. het woord „wederge boorte" in die preek wordt gemist. Wanneer echter onze belijdenis in Art. 24 Ned. Geloofs belijdenis en Art. 11 Hoofdst. 1, 3 en 4 van de Dordtsche Leerregels spreekt over wederge boorte, dan wordt daar gedoeld op geheel het werk Gods ter vernieuwing en bekeering des menschen. Wedergeboorte en bekeering en hei ligmaking zijn door onze Dordtsche vaderen wel in dezelfde of vrijwel dezelfde beteekenis ge nomen. Men zal gewoonlijk in een Gereformeerde preek niet onophoudelijk hooren gij moet we derom geboren worden, maar zeker zal in geen Gereformeerde prediking ontbreken de duidelijke vermaning tot bekeering en vernieuwing dooi den Heiligen Geest, zooals de Heilige Schrift daartoe steeds opwekt. Bij de kwestie van het begrip „wedergeboorte" is de groote vraag of men schriftuurlijk blijft. Het staat voor mij vast, dat velen daarbij uit sluitend denken aan het werk Gods „in mij zon der mij". Daartoe kan men vanzelfsprekend nooit vermanen. Eigenlijk kan men niet eens opwek ken om daarvoor te bidden. Men komt hier on gemerkt heel gauw op de lijn van Schortinghuis waarop sommige Chr. Geref. zich met voorliefde schijnen te bewegen, wat wij met een bekende uitdrukking kunnen noemen de doode lijdelijkheid ol; „dood in zonden en misdaden", met welke woorden Paulus echter wat anders bedoelt dan men er in deze kringen van heeft gemaakt. Wanneer „wedergeboorte" in onze belijdenis soms wordt vereenzelvigd met bekeering en hei ligmaking, dan wordt wel gedacht aan het werk Gods ter vernieuwing en bekeering des men schen, maar niet uitsluitend aan het werk Gods „in mij zonder mij", maar ook aan het werk Gods „in mij met mij". Volgens Art. 17 van het 3e en 4e Hoofdstuk van de Dordtsche Leerregels komt de volledige „wedergeboorte" niet zonder ons en zonder middel tot stand. Lees het maar. Het door God verordende en gebruikte middel is de verkondiging van het evangelie, die als „een spijze der ziel" is. Achter de kritiek van Chr. Geref. zijde op ons gemaakt, ligt veel waarover ernstig gedacht behoort te worden, naast oppervlakkige beschul digingen worden hier ook diepe vragen aange sneden. Het is jammer, dat op deze vragen niet wordt ingegaan bij het licht der Schrift. Voor een vruchtbare gedachtenwisseling is allereerst noodig, dat wij elkaar terugroepen in alle leer- en kerkvragen naar het Woord Gods. Voor het getuigenis van dat Woord moet en zal het hart van ieder, die den Heere vreest, buigen. Zal er ooit van een ernstig spreken over dat wat ons verdeelt sprake zijn, dan zal het zoo moeten, dat wij niet staan in de houding van beschuldigers, maar in die van ootmoedige christenen, wier vurige begeerte is in de diepste vragen de ge openbaarde Wil des Heeren te volgen, en daarin elkaar de hand te reiken tot broederlijke steun. Zoo alleen zal het over en weer spreken vrucht dragen voor Gods Koninkrijk. Anders zal al deze schrijfarbeid, over en weer, ijdel bevonden wor den voor den Heere. Brouwershaven. J. MEESTER. gebeurd was. Het werk ging altijd voor, de schoe nen moesten klaar, hoe kon hij dat nu zoo maar aan Kees en Job overlaten 7 „Dat zit 'm in de dollejansie", zei Kees geheim zinnig. Maar Job geloofde dat niet. „Natuurlijk, jö, je begrijpt toch wel, dat de baas nergens anders de schoene voor zou late staan." „Of 't mot weze voor de vrouw as ze ziek is", verbeterde Job. „Natuurlijk." „D'r staan er anders heel wat", zuchtte Job met een blik op den stapel schoenen. „Ja, maar de baas zal ze wel afkrijge, wacht maar. As die er eenmaal an begint, dan schiet 't wel op." Daar was Job het mee eens. Maar het duurde op zekeren middag wel heel lang, eer de baas weer op zijn kruk kwam zitten, hij was met Van der Veer en Kees Vink naar binnen gegaan. Eindelijk kwam er toch gerucht van stoelen, die verschoven werden en werd de deur open gedaan. Met een knik naar Job en Kees, vertrok het bezoek en Van Duin bond het leeren schootsvel weer voor zijn buik. Zwijgend begon hij te kloppen. „D'r staan er heel wat. baas", zei Kees Kas, alsof hij te kennen wilde geven het bedenkelijk te vinden, dat de baas zijn werk zoo maar kon laten staan. „Ja, d'r s-s-s-staan er net heel w-w-wat", stemde de baas toe. Er was een zak vol schoe- AAN DE ZENDINGSARBEIDERS OP HET TERREIN DER ZEEUWSCHE KERKEN. Meliskerke, 21 Juli 1938. Geliefde Broeders en Zusters in onzen Heere Jezus Christus, Reeds eenige malen hebben de Gereformeerde Kerken van Zeeland, in Synode vergaderd, zich rechtstreeks gewend tot de gemeenten op het Zendingsterrein van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg met een betuiging van blijdschap over den gezegenden voortgang, dien de prediking van het Evangelie in en om Magelang door Gods genade mag hebben. Ook dit jaar willen de Zeeuwsche kerken dit doen. En zij hebben hiertoe meer dan een reden. Vooreerst toch deze brief zal niet meer ge adresseerd kunnen worden aan Ds. Merkelijn, maar moet gezonden worden aan Ds. van Nes. M.a.w. de leiding van het Zendingswerk is niet meer in de beproefde handen van een, die jaren aaneen in dezen arbeid geoefend was, maar in de handen van een, die slechts korten tijd gehad heeft om zich in de voornaamste zaken in te werken. Wij ontveinzen als ons Zeeuwsche kerken niet de groote moeilijkheden, die deze verandering met zich brengt. Wij verstaan het uitnemend, dat door U allen nu meer dan ooit de dringende noodzaak gevoeld wordt van onze voortdurende voorbede en dat door U allen meer dan ooit het hartelijke samenleven van ons met Uw arbeid zal worden begeerd. Welnu, wij kunnen U de verzekering geven, dat geen Zeeuwsche kerk, die zich vergaderen mag rondom het Woord Gods onder leiding en toezicht van het ambt, dat de Heere Jezus heeft ingesteld, de gebeden voor u nalaat, maar dat integendeel Zondag aan Zondag het pleiten voor U bij den troon des Vaders plaats vindt, opdat er een geopende deur mag zijn voor het Evan gelie van onzen Heere Jezus Christus en Hij ver heerlijkt mag worden in de toebrenging van vele geroepenen op Uw terrein. En niet alleen, dat de gemeente voor U bidt, als zij samengeroepen wordt om den HEERE gemeenschappelijk te dienen, maar wij houden er ons ook van verzekerd, dat gestaag in de pre diking gewezen wordt op de Zendingsroeping, die de gemeente van Christus heeft en dat daar door vele harten gewonnen worden tot liefde voor Uw arbeid, en daardoor veler gebed voor U dag aan dag mag oprijzen. Moge de gedachte aan deze voorbede, die op zoo velerlei wijze voor U geschiedt, U bemoe digen en sterken en moge de Heere God, om Wiens eigen zaak wij in deze voorbede bidden, naar Uw en ons gebed hooren. Dat daarbij inzonderheid onze gebeden op gaan voor Ds. van Nes, op wiens schouders zulke zware taak gelegd is en voor Dr. Dreck- meier, die tot niet mindere taak door God ge roepen werd, zult U verstaan, maar houdt U er ook van verzekerd, dat ons gebed zich uitstrek ken' mag tot alle Zendingsarbeiders en -arbeid- sters, zich ook uitstrekken mag tot de gemeen ten en haar ambtsdragers, die reeds geïnstitueerd werden en tot degenen, die, al kwamen zij nog niet tot de besliste keus, onderwezen worden in de waarheid van het Woord Gods en in de kennis van onzen Heere Jezus Christus. De Hee re verhoore genadiglijk onze gebeden en Hij make ons trouw, opdat wij steeds meer Zijn aangezicht mogen zoeken. In de tweede plaats willen wij U ook dit jaar een schrijven toezenden, omdat wij hooren moch ten van Ds. Merkelijn, die persoonlijk door de goede gunst Gods over hem en ons op onze Synode tegenwoordig mocht zijn, van velerlei zegen, dien de HEERE op Uw en zijn arbeid verleenen wilde. Wij hebben daarvoor Hem oot- moedig gedankt, wetende, dat zulk een zegen ons j alleen toekomen kan uit Zijn genade, waar Hij niet zien wil op Uw en ons tekort, maar uit lou- ter barmhartigheden ter wille van Zijn grooten Naam zich nog als zegen op Uw arbeid menschen 1 vergaderen wil, die den Heere Jezus Christus willen belijden als hun Zaligmaker en ter eere Gods in gehoorzaamheid aan Zijn geboden wil len wandelen. Maar tevens moesten wij ook hoo ren van velerlei tegenstand, die zich soms zeer krachtig openbaart en die den zegevierenden loop van het Evangelie zeer sterk belemmert. Wij bidden U toe, dat U onder dien tegenstand nen gebracht van het „gesticht", het „oude-lie- denhuis", waarvan Van Duin veel werk had. „Je komt t'r vanavond niet meer mee klaar", meende Kees. „D-d-d-dat mot", zei Van Duin. ,,'t Ken niet", weersprak Kees koppig. ,,'t Mot toch, d-d-dan werk ik vannacht m-m-m-maar door", zei de baas met een harden slag op een schoenzool. „Dan blijf ik ook maar. dat heb ik voor de dollejansie nog wel over", besloot Kees Kas. Maar toen de baas dit hoorde, hield hij den hamer toch even stil. „W-w-w-wat zeg je daar 7 De d-d-d-dolle- jansie 7" „Ja, de dollejansie, waar zou je je anders zoo druk voor maken om de schoene te late staan 7" vroeg Kees. Toen moest de baas glimlachen. „Je hebt g-g-g-gelijk", zei hij. Job hoorde met verbazing dit gesprek aan. Hij verwonderde zich er over. dat Kees zoo knap was om dit te raden. „Dan zal ik ook maar blijve, baas", zei Job. „Jij g-g-gaat naar huis, as 't tijd is. Je heb je n-n-n-nachtrust nog noodig." „O zoo, dat wou 'k ook zegge", bevestigde Kees de woorden van den baas. „Ja, maar as 't voor de dollejansie is", sput terde Job tegen. „Daar heb jij nog geen verstand van", wees Kees hem terecht. „Jij wel zeker", antwoordde Job. „Wat wou 'n Roomsche daar nou van weten." Hier wist Kees geen goed antwoord op, waar- niet versagen moogt. Gedenkt aan de woorden van onzen Heere Jezus Christus, Die voorzegd heeft, dat er zware tijden voor Zijn gemeente zullen aanbreken. Wij betuigen U dan voor God en den Heere Jezus Christus, Die de levenden en dooden oordeelen zal in Zijn verschijning en in Zijn Koninkrijk Predikt het woord, houdt aan tijdelijk, ontijdelijk, wederlegt, bestraft, vermaant in alle lankmoedigheid en leer en weest daarvan verzekerd, dat den getrouwen arbeiders, die hun zielen overgegeven hebben in den dienst van den Heere Jezus Christus, de kroon der rechtvaar digheid is weggelegd, welke hun de Heere, de rechtvaardige Rechter in den grooten dag der dagen geven zal. En in de derde plaats willen wij U dit schrij ven doen toekomen, om U alzoo mededeeling te kunnen doen van een zeer belangrijk besluit. Wij hebben als Part. Synode Ds. Merkelijn zelf mo gen hooren. Hij heeft ons allen overtuigd, dat een tweeden missionairen Dienaar op ons Zen- dingsveld dringend van noode is. Niet één der afgevaardigden kon aan den klem van dat woord ontkomen. Vandaar, dat wij besloten hebben de zendende kerk te adviseeren, over te gaan tot beroeping van een tweeden Zendingsdienaar en aan Zendingsdeputaten opdracht gegeven heb ben, middelen en wegen te zoeken ter verwer kelijking van dit besluit. Wij ontveinzen ons niet, dat verwezenlijking van dit besluit ons voor groote vragen zal brengen. Te roemen is ons niet oorbaar, maar door Gods gunst over ons mogen de Zeeuwsche Kerken al belangrijk meer voor de Zending offeren dan vele andere kerken. Maar wij gevoelden de noodzakelijkheid. Wij weten ook niet, of het gelukken zal, maar ons begin is in den naam des Heeren, van Wien alles is, ook het zilver en goud. Hij doe ons voornemen slagen, opdat de arbeid van Ds. van Nes verlicht worde en het Zendingswerk gelukkig mag voort gaan. Deze drie redenen bewegen ons, U ook dit jaar te schrijven. Moogt gij allen in dit schrijven zien de bevestiging van Uw gedachte, dat wij achter Uw arbeid staan en Uw arbeid dragen en voor U allen biddende zijn in den Geest. En Hem, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, bovenal wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem zeggen wij, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Wij bevelen U dan voorts in de genade des Heeren aan. Namens de Synode voornoemd, M. VREUGDENHIL, le Scriba. DRIETAL TE Aduard H. J. Riphagen te Schoonebeek. W. Schouten te Westbroek. D. Vreugdenhil te Appelscha. TWEETAL TE Kantens Cand. W. Loopstra te Groningen. Cand. J. v. Nieuwkoop te Rijnsburg. Beetgum Cand. L. J. Schalekamp, hulppréd. te Bergen op Zoom. Cand. A. Verschoor, hulppred. te Naaldwijk. BEROEPEN TE Beetgum Cand. L. J. Schalekamp, hulppred. te Bergen op Zoom. BergambachtCand. J. G. W. Terhaak, hulppred. aldaar. Hijken Cand. L. Loopstra te Groningen. AANGENOMEN NAAR WissenkerkeCand. A. A. Oostenbrink, hulppred. te Kampen. Oud-LoosdrechtCand. G. Th. Koopman te Utrecht. Mechelen Cand. W. Fijn van Draat, hulppred. aldaar. Naar wij vernemen werd Prof. Dr. K. Schilder te Kampen uitgenoodigd om in het voor jaar 1939 een tourneée te maken door Amerika. De bedoeling dezer uitnoodiging is, dat in onder scheiden plaatsen door hem lezingen, voordrach ten en preeken zullen gehouden worden. Zondagsheiliging in Amerika. Door de Gen. Synode van de Chr. Geref. Kerk in Amerika is ook behandeld een verzoek om hij naar den baas keek om hulp. Maar deze was als doof en sloeg geducht op den schoen, dien hij zoo juist op den leest gezet had. Den volgenden avond liep het bij Van den Berg, den barbier, heel druk. Maar het waren geen klanten voor den winkel. Het waren uit- genoodigden, mannen, waarvan bekend was, dat zij bezwaard waren over de kerkelijke toestan den in de gemeente. Het was bekend, dat deze avond in het kerke lijke leven van Scheveningen beteekenisvol zou worden. De verandering, die bij Van Duin had plaats gegrepen, was niet geheim gebleven. Men wist, dat hij nu ook voor de doleantie was. En het scheen, alsof men daarop gewacht had. Zijn woord was het parool. Zoo was het in de school stichting geweest, zoo zou het ook in den kerk strijd zijn. Van den Berg beschikte achter zijn scheersalon over een groote huiskamer en daarom viel hem de eer te beurt, deze samenkomst te mogen huis vesten. De kamer was er op ingericht. Vrouw Van den Berg, die geheel aan de zijde van haar man stond, had de groote ronde tafel van den zolder gehaald, waar deze al jaren opgeborgen had ge staan, en midden in de kamer gezet. Al de stoe len, waarover ze beschikte, stonden er om heen gerangschikt, en de groote leunstoel, waar haar oude vader in gestorven was en die sedert niet meer gebruikt werd, aan het hoofdeinde geplaatst, recht voor den hoogen schoorsteen. En daarvoor op tafel lag de Statenbijbel met de blinkend ge poetste koperen sloten. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2