No. 30 Vrijdag 29 Juli 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS t D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE GODDELIJKE ROEPSTEM TE JERICHO En als Jezus aan die plaats kwam. opwaarts ziende zag Hij hem, en zeidc tot hem Zacheüs, haast u en kom af want Ik moet heden in uw huis blijven. En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap. Lukas 19:5 en 6. II. De eerste vrucht van Jezus' komst tot Zacheüs is blijdschap. Zoo gaat het overal, waar Jezus komt. Als Hij huis en hart binnen gaat, dan komt de blijdschap. Zonder Hem is er geen ware blijdschap, en zingt men liederen bij een treurig hart, maar het zalige volk, dat naar Zijn klanken hoort, mag zich in Zijn Naam al den dag verblijden en Hem met blijdschap dienen. De heidensche godsdienst is de godsdienst van de vrees, maar de ware Chris telijke godsdienst is de religie van de blijdschap en doet den Moorschen kamerling zijn weg met blijmoedigheid reizen, zoodat de kinderen Gods op liefelijke wijze ervaren de vervulling van de Goddelijke belofte „Want in blijdschap zult gij uittrekken en met vrede voortgeleid worden" (Jes. 55 vs. 12) en zij mogen juichen „Vreugd' in den Heer is 't geheim van mijn leven, Vreugd' in den Heer is de klare fontein Van al mijn denken, mijn willen, mijn streven, Vreugd' in den Heer is mijn eigenlijk zijn". De tweede vrucht van Jezus' komst in Za cheüs' huis is schuldbesef „En Zacheüs stond en zeide tot den HeereZie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik den armen, en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder" (vs. 8). Dit vierdub bel wedergeven is in overeenstemming met de bepalingen van de wet, te lezen in Exodus 22, waarin bevolen wordt, dat bij diefstal 4 schapen moeten worden teruggegeven voor een stuk klein vee. Naar den uitwendigen klank gelijkt dit woord van Zacheüs wel iets op dat van den Farizeër in de bekende gelijkenis van de twee tempelgan- gers „Ik vast tweemaal per week, ik geef tien den van alles wat ik bezit" (Lukas 18 vs. 12). Maar toch is er groot verschil tusschen deze twee uitspraken. De Farizeër immers spreekt over een glanzend heden, maar deze tollenaar spreekt over een zegenrijke toekomst. De Farizeër is bekleed met hoogmoed en heeft voor zichzelf niets dan lof, en feitelijk is zijn bidden in den tempel in 't geheel geen bidden, maar alleen een danken, dat hij zoo deugdzaam en voortreffelijk is. Maar deze tollenaar is bekleed met ootmoed, hij heeft voor zichzelf allerminst alleen lof, maar een gevoel van weerzin en afschuw, hij openbaart zich deemoedig als de schuldbelijder, die zijn zonden van bedrog en ontvreemding van harte belijdt en is neergebogen onder den zwaren last van al zijn ongerechtigheden Dan is er nog een derde vrucht van Jezus' komst in het huis van den tollenaar. Deze derde vrucht is de heerlijkste, n.l. de zaligheid. Waar zulk een schuldbesef ontwaakt, laat Jezus Zich niet onbetuigd. Aan zulk een nederi- gen boeteling wil Hij overvloedig het goud Zijner genade uitreiken. Wat Zacheüs belooft, betee- kent voor hem een groot kapitaalverlies. Maar toch is dit voor hem allerminst een groot kapi taalverlies, integendeel, een rijke winst aan he- melsch kapitaal, want hoort wat Jezus tot hem zegt„Heden is dezen huize zaligheid geschied, nademaal ook deze een zoon Abrahams is, want de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was" (vs 9 en 10). Het is voor een rijke heel moeilijk om in te gaan in het koninkrijk der hemelen. Jezus Zelf heeft dit gezegd, er op wijzend, dat een kameel gemakkelijker kan gaan door het oog van een naald, dan een rijke door de nauwe hemelpoort. Maar thans is Jezus' woord bevestigd, dat wat bij menschen onmogelijk is, bij God mogelijk is deze rijke gaat wèl in, want hij is een arme van geest, en al mogen de Joden morren en murmu- reeren, in den hemel is groote blijdschap over dezen éénen zondaar, die zich bekeerd heeft, meer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet noodig hebben. „Heden is dezen huize zaligheid geschied." Waarde lezer of lezeres, is dit geen heerlijk Evangelie Deze zaligheid moet ook ons deel zijn, want als wij haar niet bezitten, dan eindigt ons leven in de eindelooze rampzaligheid. Er zijn menschen, die meenen, dat er drieërlei einduitkomst is eeuwig wel en eeuwig wee en ook nog iets daartusschen. Zij dwalenhet is öf eeuwige zaligheid öf eeuwige rampzaligheid. „Het leven en den dood heb Ik u voorgesteld, den zegen en den vloek", spreekt de Heere door Mozes (Deut. 30 vs. 19a). Laten wij toch geen verdwaasden zijn, die Gods genade en aanbod van zaligheid verwerpen en het oordeel verkiezen boven den zegen, den dood boven het leven Laat ons gehoorzaam zijn aan het Goddelijk bevel„Kiest dan het leven, opdat gij leeft, gij en uw zaad" (Deut. 30 vs. 19b). Zendt toch den kloppenden Heiland, Die voor uw deur staat, niet ledig heen, maar laat Hem heden nog binnentreden, en zoo gij Zijn stem heden hoort, gelooft heden nog Zijn heil- en troostrijk woord, verhardt u niet, maar laat u leiden. Welzalig is het huis, waar Hij werd opgenomen, De Christus Gods, de beste Zielevriend, Waar Hij, van al de gasten, die er komen, Het meest gevierd, het ijverigst wordt gediend Oud-Vosmeer. C. A. VREUGDENHIL. DE WET GEEN AANVULLING VAN DE BELOFTE. Gal. 3:15—18. De valsche broeders, tegen wier dwaling Pau- lus de Galaten waarschuwde, konden natuurlijk niet ontkennen, dat aan Abraham de belofte ge geven was, dat Abraham die belofte door het geloof had aangenomen en dat dit geloof hem tot rechtvaardigheid gerekend was. Dit alles leerde de Schrift duidelijk„En Abraham ge loofde in den Heere, en Hij rekende het hem tot gerechtigheid" (Gen. 15:6). Maar zoo zeiden nu die valsche broeders daarna was de wet gekomen. En die wet bevatte toen een nadere bepaling over het verkrijgen van die belofte, over het aandeel ontvangen aan den inhoud van die belofte. Die wet bepaalde dan, dat om in die belofte te deelen noodig was het vervullen van een voor waarde, n.l. die van het onderhouden der wet. De belofte bleef dus wel, maar de bepaling om trent het deelen in die belofte werd aangevuld. Voordat de wet kwam, kon men meenen, dat alleen het geloof voldoende was, maar nadat de wet was gekomen, werd duidelijk, dat bij dat geloof ook hoorden de werken der wet. De wer ken der wet moesten het geloof aanvullen. Het testament kreeg daarin een nadere bepaling. Zoo kwamen die valsche broeders met een redeneering, die schijnbaar goed gegrond was. De wet, als door God zelf gegeven, had toch beteekenis. En die beteekenis scheen dan wel daarin juist aangegeven, dat die wet een nadere aanvulling was van het testament, een nadere bepaling van de belofte. Dat dus de wet wilde leeren, dat het heil niet kwam alleen door het geloof aan de belofte des Heeren, maar ook door de onderhouding der wet dat wetsonderhouding een nadere voorwaarde was voor het deelen in wat in de belofte beloofd was. Die redeneering was echter door en door valsch en dat gaat Paulus nu den Galaten dui delijk aantoonen. Om dat te doen vergelijkt de apostel de be loften, door God aan Abraham gegeven en het verbond door God met Abraham opgericht, met een menschelijk verbond, of liever, met een men- schelijk testament. Hij wil spreken zegt hij in vs 15 naar den mensch. Aan menschelijke verhoudingen wil hij leering ontleenen voor het goddelijke. De maatstaf, die onder menschen geldt, wil hij gaan toepassen op het goddelijke. Aan een testament, zooals dat door menschen gemaakt wordt en onder menschen kracht heeft, wil hij dan bewij zen hoe verkeerd is de redeneering der valsche broeders. Van het testament van een mensch, n.l. van zulk een testament, dat bevestigd is, van kracht geworden is, door den dood des testamentma kers, moet ieder toegeven, dat niemand dat teniet doet öf daar wat bij voegt, waardoor het krach teloos worden zou. Dat testament is onverander lijk mag niet door toevoegingen van strekking veranderen. Het moet uitgevoerd worden zooals het daar ligt. Als in zulk een testament vastgelegd is, dat die bepaalde, met name genoemde personen, erf genamen zijn, mag niet later aan dat testament de bepaling worden toegevoegd, dat die bepaalde personen de erfenis dan pas krijgen, wanneer ze aan de, in die bijvoeging genoemde, voorwaarden zouden beantwoorden. Zulk een bepaling zou het testament krachteloos maken. Niemand zou er dan ook aan denken zich aan zulk een bepaling te houden. Het testament wordt uitgevoerd zoo als het daar ligt. Wat nu geldt van het testament van een mensch, geldt nog te meer van het tes tament Gods. Het verbond, dat God met Abraham oprichtte, kan een testament genoemd worden. Het was een eenzijdig verbond. De Heere schonk onver plicht aan Abraham Zijn beloften en die belof ten kwam de Heere daarna vrijwillig aan Abra ham in een verbond bevestigen. Dat verbond Gods was een vrije beschikking des Heeren over bepaalde goederen ten gunste van Abraham en zijn zaad. En dat testament Gods was bevestigd. Natuur lijk heel anders dan onder menschen een testa ment bevestigd wordt. Onder menschen wordt een testament bevestigd door den dood van den testamentmaker. Op die wijze kan Gods testa ment niet bevestigd worden. God sterft niet. De vergelijking met eens menschen testament is dan ook alleen mogelijk wanneer Paulus spreekt „naar den mensch". Maar bevestigd is ook Gods testament, zij het op andere wijze. Het is bevestigd allereerst door de eeden. waarmee de Heere het bevestigde. Hoe plechtig was de verbonssluiting, als Abraham zag dat een rookende oven en vurige fakkel doorging tus schen de stukken van de dieren, die hij geslacht had (Gen. 15 17). En, kon de Heere niet zwe ren bij dien, die meerder was dan Hij, zoo zwoer God bij Zichzelven, zeggende waarlijk zegenen de zal Ik u zegenen en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen (Hebr. 6:13, 14). Het testament Gods is bevestigd in het be loofde zaad, in de vervulling van het beloofde. Een zaad was aan Abraham beloofd. Niet „zaden", maar „zaad". De belofte aan Abraham gegeven gold niet alle mogelijke afstammelingen van Abraham, maar een bepaald zaad. Ismaël valt er al aanstonds buiten, evenals de Keturieten. Dat ééne zaad Abrahams zou wel groot in getal zijn, maar het zou toch één zaad zijn. En dat ééne zaad zou eigenlijk de beloofde zijn, Christus en in Christus, die in Hem begrepen waren. En ook daarin was nu het testament Gods bevestigd, dat dit ééne zaad, Christus al gekomen was. Gods testament is dus ook bevestigd. Maar dan kan ook bij dat testament niets bijgevoegd worden. Dan kan daar zeker niet bijgevoegd wor den een bepaling, die het testament krachteloos zou maken. De wet des Heeren, die kwam na het verbond, dat God met Abraham oprichtte, kan dus nooit worden gezien als een aanvulling van dat ver bond, een aanvulling van het testament. En dat nog te minder, omdat dan het heele testament van karakter zou veranderen. Volgens het testament is de erfenis uit de belofte. Vol gens die aanvulling zou dan de erfenis zijn uit de wet. Als de wet ware te beschouwen als een aan vulling zou zij het testament van kracht beroo- ven. De erfgenamen, die in het testament ge noemd worden, zouden dan niet in het bezit van de erfenis komen. De erfgenamen zijn niet in staat de wet volkomen te onderhouden. Ware dat noodig de erfenis zou hun ontgaan, hoewel ze toch in het testament als erfgenamen worden ge noemd. Dit moet zoo den Galaten dan duidelijk zijn, dat het beweren der valsche broeders onjuist is, als zou het heil niet komen door het geloof al leen, maar door het geloof én verdienste van wetswerken. Deel aan het heil krijgt men alleen door het geloof aan Gods beloften in overeenstemming met het bevestigde testament. Dat testament be paalt toch, dat zij die de belofte gelooven, Abra hams kinderen zijn en met hem erfgenamen. 6 AUGUSTUS NAAR „KORENBLOEM", Met een enkel woord willen we wijzen op de, ook per advertentie aangekondigde, openlucht samenkomst op „Korenbloem" onder Serooskerke op Zaterdag 6 Augustus. Na een openingswoord door den Voorzitter L. de Visser, spreekt Ds. C. Veenhof van Haar lem over „Alles, of niets". Na de pauze is het woord aan den heer A. van Rijn, de Bondspenningmeester over „Jeugd en politiek". Het houden van de slotrede is toevertrouwd aan Ds. J. W. Tunderman van Vrouwepolder over: „Idealisme... of geloof?" Dit enkele woord is wel voldoende om oude ren en jongeren op te wekken, zoo mogelijk, die samenkomst te bezoeken. Ze is in het Walcher- sche Gereformeerde leven al sinds jaren ingebur gerd. Men houdt er rekening mee. En wanneer dan, als nu weer, bekwame sprekers kunnen worden beluisterd, zal de animo om daarheen te gaan groot zijn. Laten we hopen, dat gunstig weer de tocht daarheen en het verblijf aldaar ook moge veraan genamen. En de Heere zegene die samenkomst voor al len, niet het minst voor onze jonge menschen, om ze te sterken tot den strijd des geloofs. HEIJ. WERELDGELIJKVORMIGE ORATORIE. In een onzer dagbladen kwam de volgende ad vertentie voor Groote Openbare Getuigenisavond. Alle geloovigen uit alle kerken worden uitge- noodigd tot een Gemeenschappelijke Samenkomst tegen twijfel en ongeloof, D.V. op Donderdag 21 Juli, in de Nieuwe Kerk (Groenmarkt), Mid delburg, waar Prof. G. Wisse een Openbare Tijdrede zal houden over „Heeft Jezus ooit geleefd, en is Hij de wereldverlosser V' Toegang en plaatsen vrij. Opening deuren 7.30. Aanvang 8 uur. HET COMITÉ. Ik kan niet nalaten eenige commentaren te geven op deze advertentie, tot een getuigenis te gen den geest, die uit dit alles spreekt. 1. Ik dacht, dat de „gemeenschappelijke sa menkomsten" van de geloovigen onder de bedie ning van het Woord en de Sacramenten in de kerk de krachtige van God geordineerde open bare getuigenis tegen twijfel en ongeloof waren. 2. De „geloovigen uit alle kerken", laten hier de kerk min of meer buiten het geding en laten de zonde van dat kerkelijk leven, dat door nie tigheden en schijnredenen de gedeeldheid nood zakelijk maakt, stilletjes onbesproken om eens tezamen een interkerkelijke samenkomst van ge loovigen te houden tegen „twijfel en ongeloof". 3. Het gaat daarbij natuurlijk niet over dien twijfel en dat ongeloof in de kerk, waardoor de geloovigen uiteengeslagen zijn. Wanneer op de basis van de oprechte geloofsgehoorzaamheid aan het Woord van den Koning der Kerk daar over eens gesproken werd (s.v.p. zonder sensa tie), dan zouden „ongeloof" en „twijfel" onge twijfeld in levenden lijve op deze vergadering protesteeren. En „kleingeloof" zou zuchten over dat onbroederlijk getwist. Dat zou geen „Tijd rede" zijn naar den smaak van deze „geloovigen van alle kerken" 4. Het zal er nu veel „stichtelijker" toegaan, want voor deze „geloovigen" uit alle kerken zal de oratorische vraag besproken worden Heeft Jezus ooit geleefd Zuiver oratorisch voor al deze geloovigen, die de kerk zullen bezetten. Want niemand ontkent de vraag. 5. Deze titel is beleedigend voor den Heer der Kerk. Zooals 't beleedigend zou zijn, als ik annonceerde, dat ik een lezing wilde houden in Amsterdam of Driebergen met als titel de sen- sationeele oratorische vraag Heeft Prof. Wisse ooit geleefd 6. Deze oratorische vraagstelling gaat uit van deze moderne methode, dat eerst het vraagteeken gezet wordt achter de heiligste dingen, waarop dan de Rede (Tijdrede) van des sprekers rede (redeneering) al of niet met teksten als „bewijs plaatsen", de heiligheden Gods zal bewijzen, tot stichtelijk vermaak der geliefde „hoorders" en „hoorderessen", die in de kerk broeders en zus ters heeten. 7. Een eenvoudige bediening des Woords door de ambten in de kerk en een eenvoudige stille kring van geloovigen rondom de Avond maalstafel is een krachtig openbaar getuigenis, zonder sensatie, zonder oratoria en tegelijk zeer welsprekend, voor de geheele wereld, dat onze

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1