FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 naar Zijn Woord willen leven, hun belijdenis hebben afgelegd met 'n oprecht hart, weten dezul ken dan wel, dat niemand noch God noch mensch hen tegenhoudt, tenzij ze zichzelf tegenstaan. Wellicht dat de Booze u influistert dat dit alles wel waar is, maar dat het toch niet voor u is ik zeg u Luister niet naar dien Leugenaar en luister niet naar zijn Farizeïstische dienstknech ten, die niet anders doen dan de naaste veroor- deelen, maar luister naar de roepstem van den Heiland, die tot U, ja juist tot U zwakgeloovigen zegtdoe dat tot mijne gedachtenis. Het is zoo goed te begrijpen, dat de satan U juist van het Avondmaal wil afhouden. Want Avondmaal vie ren beteekent geloof versterken. En die verster king van de band aan uw God begeert de duivel niet. Daarom fluistert hij u vele dingen in die u schrik aanjagen, die uw geloof maar moeten kleinhouden. Ik eindig ditmaal met te zeggenIndien gij wilt overwinnen, doe dan twee dingen. Neem het Woord en buig uw knieën. Dan kunt ge niet an ders dan gehoorzaam zijn. KETTERS EN LETTERS. Het is bekend, dat iedere ketter zijn letter heeft. Als ik mijn kinderen zie spelen, dan ge beurt het nog al eens, dat de eene wil hebben wat de andere bezit. Het begeerde voorwerp, waar de eene zoet mee is. heeft de ander aan getrokken. Nog een oogenblik en de begeerte is besluit geworden. Besloten is ik wil het be zitten. Gevolg een kleine burgeroorlog, die door het woord van de ouders beslecht wordt. Hier hebt ge nu heel in het kort de toestand bij sommige broeders en zusters in onze kerken. Indertijd hadden de etischen iets moois uitgevon den. Ervaring heette dat. Daarom hadden de etische predikers het zoo druk over het leven. En toen die etischen zoo echt bezielend over het leven en ervaring predikten, toen zeide het Ge reformeerde zusje wat is dat toch mooi. Zoo iets zou ik ook wel willen hebben. Natuurlijk begreep dat zusje heelemaal niet waar dat mooie woord ervaring en leven vandaan kwam. Dat ze zelf het Woord bezat en dat het leven en de ervaring eerst uit het Woord geput kan worden, dat snapte ze niet. Toen gingen sommigen hardop roepen, dat ze ook leven, ervaring wilden hebben, totdat het ouderwoord hen weer tot de orde riep en zeide, dat ze ervaring en leven hadden zoo ze zich richten naar het Woord. En dat ze niet dat zusje mocht benijden dat leven en ervaring boven het Woord stelde. Toen kwam er weer een broertje. Hij heette Buchman. Och, wat had die mooie dingen. Ze schitterden zoo maar. Die spraken over belijden van de zonden. Over getuigen. Over krachtig geloof en massale bekeering. Werkelijk werd het Gereformeerde zusje al weer jaloersch en som migen wenschten niet anders dan zelf ook zulke mooie dingen te hebben als Buchman. 't Tjonge, dat was eerst iets. Dat was om te watertanden. Verstandige oudere menschen zeiden alje hebt eenige ervaring gekregen, dat alles wat anderen hebben nog niet mooier en beter is, maar neen, ze zou en moest ook zulke mooie dingetjes heb ben. Gezellig en leuk saamkomen, dan alles zeg gen wat in je hart was. Met menschen van „stan ding" kort en goed de begeerte werd wil. Tot dat het ouderwoord weer sprak kind, ge hebt die goederen, maar je ziet ze niet. Je bent zoo rijk, dat je de waardij van je eigen schatten over het hoofd ziet. In de eerste plaats moet je weten, dat heel dat belijden van alles wat in je hart leeft, zeer zon dig kan zijn. En die massale bekeeringen, och, denk eens terug Is zelfs niet een Dr. Kuyper een oogenblik bekoord geweest door zooiets en hoe heeft hij later zelf gewaarschuwd om toch nooit die onkerkelijke weg op te gaan. En is het niet waar, dat we veel te veel de waardij ver geten van de kerk? We zoeken het in allerlei nieuwigheden en saamkomsten, maar zie toch de waarde van de Kerk des Heeren. In die Kerk heb je alles wat noodig is tot zaligheid. Bovendien mag je andere menschen niet uitsluiten. De ge vallenen ga daar maar heen en praat maar eens met bedrukten en bedroefden. En beperk je niet tot je eigen eng kringetje van menschen-die-je- graag-ziet, Dat is veel mooier getuigen dan het getuigen voor een uitgezochte kring van men schen. Want je hoogmoed kan bij de laatste zoo erg gestreeld worden. Roman uit den Doleantietijd MEERTEN 25) Daar wachtte Van Duin op met opperste zielespanning en hij wist, dat dan het gebed van heel de gemeente mee zou opstijgen naar boven, waar de Hoorder der gebeden was. Maar dat moment kwam niet. De prediker zei onverwachts „Amen" en Van Duin keek met oogen groot en strak van ver bazing naar den kansel. Dominé had niet voor zijn vrouw gebeden. Was hij het totaal vergeten Van Duin draaide onrustig zijn schoenmakersduimen over elkander en probeerde regelmaat en orde in zijn verschrik te ziel te krijgen. Hij dacht er niet aan bij den dominé stil te blijven staan. God had hier iets mee voor gehad. God zelf had het dien dominé laten vergeten en hij zocht de gebieden van ziele- leven af om te weten te komen, waarom God dit gebed niet tot Zich had laten doorkomen. Welke bedoeling kon God daar mee gehad heb ben Mocht de gemeente niet bidden om gene zing van zijn Betje Moest ze sterven Hij was ontsteld, dat dit het resultaat was van den blijden Zondagmorgen. Toen kwam er weer een ander, die o zulke mooie dingen had. Hij heette Barth. En hij kwam langs voorname huizen, want de eenvoudige menschen begrepen het niet. En daarin had hij gelijk, want zelfs deftige menschen deden wei eens alsof-ze-het-begrepen, vanwege het geleerd- staan, weet u. En inderdaad, hij had succes. Het was zoo frisch, zoo anders dan wat die etischen en die Buchman beweerden. Bij de laatsten was het wel eens wat zwoel, de salons waren wel eens wat sterk met parfum doortrokken en met sigarettenrook, maar Barth riep je moet de klok weer luiden en zeggen aan alle menschen, dat ze in de crisis moeten. Dat het kruis een crisis is, en wij moeten tegen dat kruis te pletter loopen. Zie, dan wordt je klein. Dan kom je in de po laire spanning. Och, wat was dat mooi en wat zei hij het fijn, zóó fijn, dat je er soms niets van begreep en niet anders kon doen dan je Gerefor meerde hoofd schudden. En waarlijk, weer kreeg 't Gereformeerde zusje trek in al die mooie dingen. Ja, sommigen kwamen in extase. Dat was iets an ders dan die versleten spullen van Calvijn die je elke week hoorde. Spanning, extase, crisis, snijding van ons horizontale vlak, tjonge, om te watertanden. Totdat groote menschen opstonden en zeiden terug naar het Woord. Naar wat je hebt. En zie nu eens dat het Woord niet alleen veel meer waard is dan het woord van dien man, maar dat het zelfs op vele punten verboden waar is. Zeker precies als bij etischen en Buchman heeft ook deze zijn „letter", maar houd nu eens op altijd maar te begeeren wat anderen hebber- Ik wil maar zeggen wij, Gereformeerden, we zijn al even zondige menschen als alle andere. Maar laten we elkander een beetje vermanen om niet zoo spoedig warm te loopen voor allerlei nieuwtjes. Er zijn van die modeartikelen, die zoo spoedig weer oud zijn en die zelfs niet deugen. Zoowel behoudziek conservatisme als in uiter lijkheden opgaand formalisme moeten bestreden worden. We moeten zijn conservatief, dat wi! zeggen bewaren dat oude Woord des Heeren en daarnaar leven. 5 Juli a.s. vergadering Christelijke Bakkerspa troons. Mogen we de bakkerspatroons eens opwek ken tot het bezoeken van deze samenkomst Niet alleen om het beginsel dat hier voorzit, maar óók om de spreker de Heer Hamming van Vlissingen zullen velen zich ongetwijfeld voor deze samenkomst interesseeren. A. H. OUSSOREN. HET ANTWOORD. Het leerstellig gedeelte (II). In ons vorig artikel schreven wij dat het ant woord der Chr. Geref. Kerk onzen kerken ten laste legt, dat zij een leersysteem handhaven, dat afwijkt van de belijdenis. Grondslag van dat systeem, basis waar het op rust zou het supra- lapsarisme zijn. Op deze grondslag zou dan de volgende leeringen zijn opgebouwd le. een genadeverbond dat alleen de uitverko renen raakt 2e. de rechtvaardigmaking niet in den tijd, maar van eeuwigheid 3e. alle kerkleden worden beschouwd als we dergeborenen 4e. de bediening des Woords is uitsluitend voor wedergeborenen, niet meer voor „den doo- den zondaar" 5e. de noodzakelijkheid der wedergeboorte wordt „vervluchtigd". Dit wordt dan nog eenigszins aangedikt met een citaat van wijlen Ds. T. Bos, de bekende en geliefde Wachterredacteur, waarin deze zegt, dat de leer van de rechtvaardigmaking van eeuwig heid moet leiden tot de leer van een rechtvaar digmaking zonder geloof. U ziet, 't is een behoorlijk lijstje van verregaande dwalingen. Wij willen over de zaak zelf iets zeg gen. Meer dan „iets" kan het niet zijn, omdat wij, wilden wij op deze dingen ingaan, over elk apart een reeks artikeltjes zouden moeten schrij ven, en dat kan de bedoeling niet zijn. Doch voor wij tot het leersysteem zelf komen, een paar opmerkingen vooraf, van formeelen aard. Zwijgend ging hij met Jannigje en Wim de kerk uit naar huis. „Dominé heeft het zeker vergeten vanmor gen", zei zijn dochter onderweg. „Ik d-d-d-denk het ook", hakkelde hij. Verder werd er geen woord over gerept door deze menschen. Thuis bij zijn kopje koffie, dat dampend voor hem stond, trommelde Van Duin met zijn harde vingertoppen op het tafelzeiltje. De zon scheen door de vitragegordijnen en wierp een lichtplek op de bonte strepen van het vloerkleed. Er was gerucht van kinderstemmen op de straat en jonge menschen flaneerden langs het raam, donkere schaduwen in het kamertje werpend. Zijn Betje vond dit altijd het gezelligste uur van de heele week. Wanneer zij de koffie in geschonken had en zich voor het raam had neer gezet, was er altijd een kinderlijke vreugde en blijdschap in haar. Zij kon het spel der kinderen met aandacht volgen en er haar opmerkingen over geven en gissingen maken van wie die kleine peuters wel zijn konden. Een bang gevoel, dat dit nooit meer gebeuren zou, versomberde zijn geest. Waarom ging God zijn leven breken „Je koffie wordt koud, vader, drink eens uit", zei Jannigje. Wim stak een pijp aan en zei plots „Ik zou er maar niet te veel over tobben, vader, dat die kerel het vergeten is. God begrijpt de dingen toch wel." „Ik denk niet an d-d-d-domenie", zei Van Duin zijn hoofd schuddend. „Ik dan wel. Het is een schande", zei Wim De eerste is deze. Al wat hier aangevoerd wordt over dwalingen in onze kerken is reeds dertig en meer jaren oud. De punten waarover het hier gaat, waren voor dertig jaar al aan de orde, de argumenten hier aangevoerd werden toen aangevoerd. Ook de tegenargumenten zou den grootendeels weer kunnen worden opgehaald. Zoodat in Credo door Prof. Hepp kon worden geschreven „Dit rapport maakt op mij den in druk, dat het evengoed voor 25 jaar had kunnen worden geschreven." Nu zou het opnieuw aanvoeren van die oude punten zelfs heel goed kunnen zijn, indien maar bewezen werd dat die oude dingen nog altijd moesten worden herhaald. Met andere woorden: indien de noodzaak van die herhaling werd dui delijk gemaakt, dan zouden die oude argumen ten nog ten volle actueel zijn. Maar op dit punt schiet het antwoord van onze Chr. Geref. broeders tekort. Het blijft uit sluitend bij den tijd van vóór 25 jaar en schijnt het heden buiten beschouwing te willen laten. Het redeneert te veel. Het zegt uit die en die dwaling van Kuyper vóór 40 jaar geleerd, daar uit moeten die en die dwalingen logisch volgen. Maar het heeft niet nauwkeurig geëxperimenteerd in de werkelijkheid of die logische redeneering ook is uitgekomen. Zoo kan het gebeuren, dat hetgeen op het papier logisch beredeneerd wordt toch in feite niet klopt. Het leven gaat wel eens anders dan wij hebben uitgerekend. Op dit punt ('k herhaal dat) schiet het ant woord van onze Chr. Geref. broeders tekort. Indien zij ruim hadden kennis genomen van het geen onder ons geleerd wordt, dan hadden zij moeten constateeren, dat het bovengenoemde leersysteem oncler ons niet bestaat. Onder ons beslist niet bestaat. Zeker, men zal wel eens uitspraken kunnen lezen waarmee men het persoonlijk niet eens is. Verschil van meening over diepere vragen komt binnen onze kerken zelfs herhaaldelijk voor. Soms groot verschil. Er duiken soms leeringen op die bestreden moeten worden, wijl ze niet uit den Geest van Christus en niet naar Zijn Woord zijn. Maar er blijkt Gode zij dank in onze kerken een groote trouw aan de Gereformeerde belijdenis te zijn en een sterke begeerte uit het geloof dei- vaderen te leven in volstrekte gebondenheid aan het Woord Gods, en alle geest die niet uit God is te bestrijden in welk kleed hij zich ook aan dient, hetzij in een kleed van ouderwetschen snit of van nieuwerwetsch model. Dat mogen wij ge rust openlijk neerschrijven. Het zijn publieke za ken. Ieder die wil, kan zich op de hoogte stellen van al wat er aan geestelijk leven en reformato rische activiteit binnen den kring van onze ker ken, zich beweegt. Schier alles gaat met open deuren toe. Alle meeningsgeschillen worden voor het oog van het grootë publiek uitgestreden. We kunnen gerust zeggen men weet, waar men aan toe is binnen de Gereformeerde Kerken. Daarom is het des te meer te betreuren, dat het antwoord van de Chr. Geref. Kerk uitsluitend dingen ophaalt, die vóór dertig jaar aan de orde waren. Nu de tweede opmerking vooraf. Om de dwalingen te argumenteeren beroepen de opstellers van het antwoord zich hoofdzake lijk op uitspraken van overleden Gereformeer den. Professor Lindeboom, Ds. T. Bos, Prof. Wielenga enz. Deze hebben destijds, vóór dertig- jaar, tegen meeningen van Dr. A. Kuyper gestre den en vaak terecht, naar onze meening. Doch dit laten wij verder buiten beschouwing. Het gaat er ons hier om, dat deze hooggeëerde voorgan gers, hoezeer ze getuigden tegen wat zij zagen als afwijkingen van Gods Woord, daarvan nooit een reden hebben gemaakt om het kerkverband te verbreken. En dat willen nu de Chr. Gereformeerden. Zij voeren uitspraken aan van bovengenoemde Gereformeerden, die zelf met hart en ziel lid van onze kerken zijn gebleven, om met die uitspraken hun eigen afscheiding van ons te motiveeren. Doch dat is geenszins de bedoeling geweest van de schrijvers dier uitspraken. Hun heele leven en levensarbeid dient om het te bewijzen. Indien zij nog leefden, zouden zij hetzelf getuigen. Hier wringt iets, dat niet in orde is. Het doel waartoe deze argumenten naar voren worden gehaald, daartoe zijn ze juist niet ge schreven. Nog sterker, zij zijn geschreven met een doel, dat precies in de omgekeerde richting ligt. Hier worden zij aangehaald om te betoogen, dat onze kerken aan zooveel kwalen lijden sinds driftig. „Ik denk d-d-d-dat God het niet hebben wou." „Wat niet hebben wou vroeg Wim ver wonderd. „D-d-d-dat er tot Hem gebeden werd in de g-g-g-gemeente. Ik d-d-d-denk, dat God wat an ders m-m-m-met moeder voor heeft." „Dat ben ik niet met u eens, dat is een lijdelijk standpunt, waar u God onrecht mee doet. U moet de zonde van de kerk niet op rekening van God stellen. Ik zie het heel anders. Die man heeft vanmorgen zijn plicht verwaarloosd. Dat is de formatie van het ambt, waar Kuyper over ge schreven heeft." Van Duin had geen zin te debatteeren. Maar hij kon het niet met zijn schoonzoon eens zijn. „De d-d-d-domenie is 't vergeten", zei hij ver goelijkend. „Zoo iets mag een predikant niet vergeten. Hij behoort met hart en ziel met zijn gemeente leden mee te leven." Van Duin zweeg. Hij dacht aan zijn vrouw. Hoe gaarne had hij haar dezen middag verteld, dat de gemeente voor haar gebeden had. Gods daden waren wonderlijk En in de week die kwam, werd zijn ziel geslin gerd door groote vertwijfelingen. Zijn vrouw bleef klagen over groote pijn, en de temperatuur bleef hoog. De zuster had hem gezegd, dat ze ernstig ziek was, waarschijnlijk zou de dokter volgende week tot operatie overgaan. Zaterdagsavonds nam Van Duin plots een be sluit. Hij zocht in de kast naar het potje inkt en de pen. Jannigje moest een schoon velletje papier halen en een envelop. Hij zette zijn bril op en legde een krant uitge zoovele jaren, dat zelfs samenspreking inzake kerkelijke samenleving ongeoorloofd is. De over leden schrijvers hebben ze neergeschreven om onze kerkelijke samenleving te behoeden voor kwalen en te zuiveren van elk vreemd insluip sel. Zoo hebben zij profetisch meegestreden voor het bewaren van de Waarheid en de eenigheid des geloofs. Dit was hun doel. Hun levensarbeid bewijst het. Wanneer men hun woorden losmaakt van dit beoogde doel en ze aanwendt voor een tegenge steld doel, zooals hier gebeurt, dan zou men daardoor in botsing kunnen komen met het 9e gebod, naar de uitlegging van onze Catechismus. Ik bedoel dit geenszins als een soort onvrien delijkheid tegen de Chr. Geref. broeders. Natuur lijk niet. Het moest eigenlijk overbodig zijn dit nog op te merken. Gaarne geloof ik, dat zij ge heel te goeder trouw meenen zoo te mogen ar gumenteeren als zij doen. Juist om hen daarover tot nadenken te prikkelen, wijs ik op deze strijd wijze, die o.i. niet geheel den toets der zuiver heid kan doorstaan. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Juni 1938. Terwijl nog altijd in de Gereformeerde wereld het geharrewar en de onderlinge oneenigheid voortduurt, gaat het werk der Evangelisatie rus tig en gezegend voort, zoodat er toch ook dingen zijn, die tot blijdschap stemmen. Verleden jaar wijdde ik een brief aan den ar beid der Evangelisatie in West Zeeuwsch- Vlaanderen. Ik zal nu niet herhalen hetgeen ik toen gezegd heb, doch slechts op enkele punten de aandacht vestigen. 't Is mij steeds een verkwikking als deputaat de vergadering te Aardenburg bij te wonen, waar elk jaar verslag van den arbeid gedurende het afgeloopen jaar gedaan wordt. In Aardenburg is een kring, die warm voelt voor den evangelisatiearbeid en den predikant krachtig in zijn werk steunt. Aan het verslag ontleen ik enkele bizonderhe- den. Reeds verleden jaar werd de gedachte ge opperd om gedurende het seizoen te Cadzand (waar het bezoek van badgasten voortdurend toeneemt) kerkdiensten te organiseeren. Het kringverband was in contact getreden met den kerkeraad van Oostburg om te trachten door kerkdiensten een basis voor verderen arbeid te krijgen. Genoemde kerkeraad meende echter op dit voorstel niet te kunnen ingaan, en het ver band, zoowel als de op de vergadering aanwezige deputaten moesten de gronden voor deze weige ring billijken. Wél zal nog overwogen worden of op een dag in de week enkele openlucht-samenkomsten kun nen gehouden worden. Aan het vereenigingsleven wordt nog steeds volle aandacht geschonken. De jeugd wordt in bizonderen zin bearbeid, omdat de jonge men schen meer dan de ouderen voor het Evangelie ontvankelijk zijn. In Januari 1937 werd een Meisjesvereeniging op Gereformeerden Grondslag opgericht met aanvankelijk negen leden. Het meerendeel van de niet-Gereformeerde jeugd bezoekt behalve de jeugdvereenigingen ook de catechisatie. De vier gewone catechisaties werden bezocht door dertig leerlingen, waarvan twaalf Ned. Hervormd waren. De lectuurverspreiding neemt een belangrijke plaats in den arbeid in. Gedurende enkele jaren is 't reeds gewoonte om den dag vóór het Kerstfeest een Kerstbood schap rond te brengen. In 1937 werden vijftien honderd exemplaren verspreid. In heel het rayon werden ze bezorgd St. Anna ter Muiden, Sluis, Heille, Eede, St. Kruis en Aardenburg en een klein gedeelte over de Belgische grens. Op veel ruimere schaal dan vroeger werden in 1937 kalenders verspreid. De predikant trok er met een tasch op uit en verrichtte aldus ook het werk van een colporteur. In gezinnen, waar men 't allerminst verwacht had, werd de aange boden kalender in ontvangst genomen. Het ver slag zegtEen onverwacht goede ontvangst viel deze kalenders ten deel. De verspreiding bood bovendien meer dan eens gelegenheid tot een per soonlijk gesprek. Een hoogtepunt in het werk is steeds het Kerst feest met de kinderen der Zondagsschool. De belangstelling was ditmaal „ongekend". breid op tafel, met zijn gekerfden vuist streek hij haar glad. Toen begon hij met bevende hand te schrijven. Een ongewoon werk, dat hem groote moeite kostte. Het was een brief aan den dominé en den kerkeraad, met verzoek om in den och tenddienst de ziekte van zijn vrouw in de ge beden te willen gedenken. Hij had er bij vermeld, dat de dominé het den vorigen Zondag bepaald vergeten was, maar verzocht vriendelijk, maai met aandrang, het nu niet te vergeten, daar zijn vrouw hoogst ernstig ziek was volgens den dok ter en de God Jakobs wilde er om gebeden zijn, schreef hij. Dit briefje bracht hij 's Zondagsmorgens zelf naar de consistoriekamer, waar de broeders vreemd opkeken, toen zij den schoenmaker zagen binnenkomen. Hij haalde den brief uit zijn binnenzak en gaf hem den dominé, die een hoofdknikje gaf en reeds begreep wat er in het epistel zou staan. ,,'t Komt in orde. Van Duin", zei hij. Geen informatie naar zijn vrouw. De heeren waren ook wat gehaast, zoo vlak voor den dienst, bedacht Van Duin. Het zou dus nu in orde komen. Zoo vlak voor den dienst kon de dominé het toch niet vergeten. Hij had zijn schoonzoon niet meer gevraagd mee te gaan naar de kerk. Jannigje was thuis geble ven, daar ze zware hoofdpijn had. Ze verwachtte een kleine. (Wordt vervolgd) D O O R FRED. VAN

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2