No. 23 Vrijdag 10 Juni 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DAVIDS ERKENNING VAN GODS RECHl Opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken, en rein zijt in Uw richten. Psalm 51 6b. De schuldbelijdenis, die David voor den HEERE uitspreekt, na zijn groote zonde met Bathseba, is in vele opzichten ons tot rijke lee ring. Vooreerstonomwonden spreekt David van het schrikkelijk karakter der zonde. Hij gebruikt daartoe drie woorden, die alle spreken van mis doen, maar die elk een zijde laten zien van de schrikkelijkheidhij spreekt immers van over treding (het zich losscheuren van God), van on gerechtigheid (het verdraaien, het krom maken van den levensweg) en van zonde (het missen van het levensdoel) En hij gewaagt in ver band daarmee ook van het diep-invretend karak ter der zonde hij moet wel gewasschen worden, de zonde zit zoo diep, tot in het hart zelfs, waar van de uitgangen des levens zijn. En, die zonde wordt maar niet bedreven tegen menschen, hij heeft ze gedaan tegenover God, tegenover den HEERE, Die hun zooveels goeds heeft gedaan en Dien hij nu zoo bitter heeft be droefd. En die HEERE is een heilig God, Die lust heeft tot waarheid, en nu heeft hij tegen dien heiligen God zoo zwaar overtreden. Daarom klaagt hij het uittegen U, U alleen heb ik ge zondigd en gedaan, wat kwaad is in Uw oog. Dan naast die diepe schuldbelijdenis zij ons tot leering zijn vertrouwend pleiten op 's Heeren genade. O zeker, David weet het, hij heeft zwaar misdaan, maar toch, hij is niet wanhopig. Hij heeft, bij wijze van spreken, al de genade des HEEREN noodig, en hij bidt het dan ook ,,delg mijn overtredingen uit, naar de grootheid Uwer barmhartigheden", maar wanhopig, nogmaals, is hij niet, in den angst zijner ziel pleit hij ondanks alles vertrouwend op de genade des HEEREN. En, ten derde, hier treft ons de ootmoedige erkenning van Gods recht. Wat had de HEERE door den dienst van Nathan den profeet zware woorden van oordeel laten spreken tot David Het zwaard zou van zijn huis niet wijken, zijn vrouwen zouden aan anderen gegeven worden, zijn kind, in die zondige gemeenschap verwekt, zou sterven. Zware straffen, maar David erkent Gods recht om hem zoo zwaar te straffen, hij belijdt zijn zonde zelfs zoo volkomen, opdat dat recht Gods goed uitkome, klaar schittere voor elk oog David erkent Gods recht. Moet dat niet tot een voorbeeld zijn voor vele menschen, misschien ook nog voor vele belijders van Jezus Christus Ach, hoevelen zijn er niet, die het recht Gods niet willen erkennen die niet willen erkennen dat God straffen mag, straffen mag zelfs met de hel. Men verwacht van God enkel goedsen als Hij dan van Abraham eischt 't menschen- offer, dan vindt men dat wreed, en voor een „Oudtestamentisch God wil men niet buigen. Maar de geloovige zegthet is enkel genade, als God genoegen neemt met het ram, inplaats van Izak, Hij is immers in Zijn recht, als Hij alles van ons eischt wat Hij wil. Men verwacht van God enkel goedsen als Hij dan naar recht crisis over de wereld brengt, dan spreekt men weer van wreed, maar de geloovige buigt ootmoedig en zegt„En nu doet Hij nog niet naar onze zonden en vergeldt ons nog niet naar onze ongerechtigheden." Men verwacht van God enkel goedsen als Hij dan de hel toewijst als strafplaats voor zondaren, dan wil men niet gelooven in een God, die zoo iets wil, maar de geloovige zegtzoo eischt Zijn gerechtigheid, dat de zonde, welke tegen de allerhoogste majesteit Gods gedaan is, ook met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worde. En men verwacht van God enkel goeds en als dan het recht Gods bezocht wordt aan Zijn eigen Zoon, dan spreekt men smalend van „bloedtheologie", maar de geloovige ziet in het kruis de betooning van Gods rechtvaardigheid, waar Hij naar recht de zonde zoo schrikkelijk moest straffen. David erkent Gods recht, en met David moe ten wij allen Gods recht erkennen. O. wat is dat vaak moeilijk Maar wij zullen het leeren, als wij maar door het geloof God leeren kennen naar Zijn woord in al Zijn grootheid en heerlijk heid en majesteittegen Hem hebben wij ge zondigd En wij zullen het leeren, als wij door het Woord leeren zien, hoe erg het is, dat nie tige menschen zonde, ongerechtigheid, overtre ding doen tegenover dien grooten God. Uit die diepten roepen wij (Ps. 130) en in die diepten roemen wij, erkennend Gods recht, temeer 's Hee ren genade. Zoo Gij in het recht wilt treden Maar neen, daar is vergeving Meliskerke. M. VREUGDENHIL. Naar Noordtzij, „Korte verklaring" op Psalm 51. PRACHTIGE GIFT. 't Was een aangename opdracht, die we ont vingen, om op den 20sten Bondsdag van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeer den grondslag de Zeeuwsche Zending te ver tegenwoordigen. Op het agendum van dien Bondsdag kwam als punt 9 voor Aanbieding van onze jubileumgift „Indië roept". In den kring van dien Bond was de kostelijke gedachte opgekomen om bij het vierde lustrum een feestgave bijeen te brengen, om daarmee te steunen den Zendingsarbeid on der de vrouwen en meisjes op de verschillende Zendingsterreinen van onze kerken. En namens de kerken in de drie Zuidelijke provincies zou den we dan het deel voor die kerken mogen in ontvangst nemen. Reeds het bijwonen van die vergadering was een genot. In de Nenijtohal, vlak bij het Centraal station van Rotterdam, waren bijna 9000 meisjes uit het heele land bijeen. Ook Zeeland was daar goed vertegenwoordigd. Voor de genoodigden was een plaats gereser veerd op het podium. Die eereplaats had ook haar bezwaren omdat men daar zat achter de genen, die het woord voerden, was het niet mo gelijk al het gesprokene goed te volgen. We kunnen niet beoordeelen of dit bezwaar niet te ondervangen zou zijn, doordat de spreekplaats niet vooraan, maar achter op het podium ge plaatst wordt. Als dat kon. zou een plaats op het podium een ideale plaats zijn, omdat dan niet alleen het oog, maar ook het oor zou kunnen te gast gaan. Ontging ons nu veel van wat er gesproken werd, in wat van af het podium te zien was, ont vingen we daarvoor een rijke vergoeding. 't Was metterdaad een verheffende aanblik, dien men daar had, als men het oog kon laten gaan over die schare van duizenden Gerefor meerde meisjes, die de reusachtige ruimte van de Nenijtohal tot in alle hoeken vulde. De presidente, Mej. Parmentier, die met groot talent de vergadering leidde, las bij de opening een deel van Joël 2, waarin de profetie van den Geest, die zou uitgegoten worden over alle vleesch, zoodat ook de zonen en de dochteren zouden gaan profeteeren. Van de vervulling van die profetie getuigde het Pinksterfeest, dat weer gevierd mocht worden. En als men de vergade ring dan zag in het licht van die vervulde pro fetie, en mocht opmerken Gods trouw en genade over onze kerken, ook over de jeugd, dan moest alleen dat zien al het hart dringen tot ootmoedi- gen dank. De tijden die we beleven, zijn in menig opzicht wel donker, niet het minst omdat het ongeloof al meer veld wint. Maar zoo'n vergadering doet weer zien, dat God in Zijn trouw en genade nog blijft werken, zoodat er nog de duizenden zijn, die zich het Evangelie van Christus niet schamen, en begeeren te wandelen in den weg van Gods geboden. Eén van de hoogtepunten op die vergadering niet het eenige vormde nu de aanbieding van de Jubileumgift „Indië roept". Met spanning werd dat oogenblik afgewacht, omdat dan de vraag zou beantwoord worden hoeveel was saamgebracht En toen kregen we de verblijdende meedeeling, dat dit niet minder was dan zevenduizend gulden. Zegge 7000. Met groot gejuich werd deze meedeeling ontvan gen. Er is een spreuk, dat geven rijk maakt. Maar toen werd ook gezien, dat geven blij maakt. Blijd schap is niet alleen de moeder, maar ook de dochter van het echte geven. Besloten was deze 7000.over de zeven Zendingsterreinen gelijkelijk te verdeelen. Voor ons Zendingsterrein mocht ik dus de toezegging ontvangen van een gift groot 1000. Door Ds. W. Breukelaar, de Zendingsdepu- taat bij uitnemendheid, werd namens allen, in een welsprekend woord, dank gezegd voor deze uitnemende actie en haar kostelijke vrucht. In onze Kerkbode willen we uiting geven aan de dankbaarheid in onze Zuidelijke provincies, voor deze rijke bijdrage voor de Zendingsarbeid onder de vrouwen en meisjes op ons eigen Zen dingsterrein. Deze arbeid kon ook op ons terrein al aan gevangen worden. Dat kon, omdat Mej. Baarbé, die haar diensttijd als onderwijzeres had volbracht en met pensioen naar Holland had kunnen terug- keeren, aanbood, om zonder salaris te gaan ar beiden in de Zending onder de vrouwen en meis jes op ons terrein. Haar toegewijde arbeid werd gezegend en begon vrucht te dragen. Zou die vrucht kunnen worden ingezameld, dan moest het werk echter worden uitgebreid. Het werd voor Mej. Baarbé alleen te veel. Die arbeid zou dan echter geld gaan kosten. En hoe gaarne ook de gedeputeerden voor de Zending daarvoor gelden zouden beschikbaar gesteld hebben, ze konden dat niet doen. Hoe welkom is ons dan deze bijdrage van dui zend gulden. Hoe zal Mej. Baarbé verblijd zijn als haar dit bedrag voor haar arbeid wordt ter hand gesteld en haar bemoedigen om met dat werk voort te gaan. En niet alleen om deze gift op zichzelf zijn we verblijd. Nog om een andere reden. Door deze actie van den Meisjesbond is de arbeid onder de vrouwen en meisjes, die in de stilte wordt verricht, onder de algemeene aan dacht gebracht. Men weet nu, dat ook deze ar beid zeer belangrijk is en aller belangstelling verdient. We hopen, dat dit tengevolge zal hebben, dat er voortdurend giften voor dezen arbeid zullen binnenkomen. In het Zendingsverslag, dat ten vorigen jare aan alle kerken werd verzonden, en in de Kerk bode en de acta van de Part. Synode werd op genomen, werd ook over den arbeid van Mej. Baarbé gerapporteerd en daarin werd aan het slot gezegd„Uwe deputaten willen hierbij in alle bescheidenheid de vraag steilen, of niet de Meisjesvereenigingen hier een taak hebben voor dezen gewichtigen en belangrijken arbeid en zou den willen overwegen om dien finantieel te steu nen". Dat verzoek vond in wat geschiedde al een kostelijk antwoord en wordt door die actie ook onderstreept, nu daardoor, voor den arbeid onder de vrouwen en meisjes, zoo warme belangstelling werd gewekt. CONFERENTIES VAN DEN ZENDINGS STUDIERAAD. Onder Kerknieuws geven we plaats aan een meedeeling van den Zendingsstudieraad over de Zomerconferenties te Barmen en te Lunteren. En hier willen we voor die meedeeling de aan dacht vragen, om allen, die in de gelegenheid zijn zulk een conferentie bij te wonen, daartoe op te wekken. Sinds vele jaren genieten deze conferenties een goede reputatie. Zij, die er aan deelnamen keer den terug, verrijkt in hun kennis van en in hun liefde tot den Zendingsarbeid. Menigeen heeft daar den eersten impuls ontvangen die hem zich voor den Zendingsarbeid deed beschikbaar stel len. Het is echter niet voldoende, dat er liefde gewekt wordt onder hen, die tot den Zendings arbeid kunnen ingaan, die moet er ook zijn onder hen, die in het land blijven, opdat ze hier, elk in eigen omgeving aan anderen wat van hun eigen vuur kunnen meedeelen. Als er velen ook uit Zeeland, N. Brabant en Limburg gelegenheid konden vinden zulk een conferentie bij te wonen, zou dat rijke vruchten kunnen dragen voor de Zendingstaak onzer ker ken. HEIJ. HET HEILIG AVONDMAAL (V). Voor wie. We beantwoordden bovenstaande vraag met de belijdenis. Deze zeide le. een arm en ellendig volk 2e. een volk, dat op den Naam des Heeren vertrouwt 3e. een volk, dat naar heiligmaking jaagt. Nu is het alle eeuwen door voorgekomen, dac men critisch ging staan tegenover diegenen, die aan het Avondmaal kwamen. De meeste critiek kwam in den regel uit den hoek van diegenen, die er zelf niet recht tegenover stonden. Die met een Farizeïstisch hart aangingen en dat Avond maal beschouwden als een privilége, dat hun al leen toekwam, terwijl die schare-die-de-wet-niet- kent zich maar tevreden moest stellen met het andere. Over die Farizeërs van den tegenwoordigen en verleden tijd willen we niet veel zeggen. Al leen ditzij behooren zich te bekeeren. Ja, wie zich zoo zondig-hoogmoedig-kwasi-vroom ver heft boven zijn medemensch, die leze maar eens wat de Heere Jezus van dezulken zegt. Zulke menschen doen wel zich van den tafel te ont houden. De andere categorie, die critisch staat tegen over diegenen die aankomen, zijn diegenen die niet recht staan tegenover God. Het zijn men schen, die wat hun dagelijksche leven be treft braaf, fatsoenlijk voor den dag komen. Er valt niets op aan te merken. Maar ze houden zulke zonden aan de hand, dat ze wel weten niet recht tegenover den Heere te staan. En dan trachten zij hun zonden te bedekken door te wij zen op wat anderen doen. Op de „vrijpostigheid" van anderen om „zoo maar" aan te komen. Het zijn menschen, die de Heere Jezus typeert met splinter en balk. Naast deze twee groepen staat de breede zoom van diegenen, die van harte de Heere Jezus lief hebben en niet aan durven komen. Ze zien meer op hun zonden dan Christus. Meer op den zon daar, dan de Zondenverzoener. Ze zitten nog verstrikt in allerlei valsch-mystieke gedachten. Het doopersch beginsel speelt onbewust vele par ten. Ze hebben van jongsaf geleerd het Heilig Avondmaal heiliger te zien dan het Woord, meer der dan het Woord, terwijl Schrift en belijdenis ons leeren het is slechts teeken en zegel van het Woord. Ik wil trachten voor deze broeders en zusters nog iets te zeggen, dat hen misschien door Gods genade helpen kan. Terecht onderscheidt men tusschen het inner lijk recht voor God om aan te komen en het uiterlijke recht voor de Kerk. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. Ik ken de Mijnen en wordt van de Mijnen gekend. De Kerk echter kent de harten niet. Geen en kele ambtsdrager kan onfeilbaar oordeelen over den zielsstaat van de broeders en zusters. Het leedwezen over de zonde, het vertrouwen van vergeving der zonden en de begeerte naar heilig making kan men niet zien. Niet proefondervin delijk constateeren. De kerk moet en mag niet anders dan het plechtig jawoord aanvaarden. Helaas wordt dit vertrouwen der kerk soms beschaamd. Dat komt, omdat de mensch aanziet wat voor oogen is, maar God ziet het hart aan. De Kerk wachte zich nu echter voor twee klippen dat ze eischt van diegenen, die toegang vragen tot het Avondmaal, dat ze een verslag kunnen geven van het werk des Geestes in hun nen harten. Wie dit wil verkrijgt dat de mensch zich toch weer opwerpt tot hartenkennen. Bo vendien werkt men op deze wijze de onwaar achtigheid in de hand. Hier mag de kerk niet an ders dan iemand op zijn woord gelooven. Na tuurlijk moet zij verder streng toezien op den le venswandel. Het is een gelukkig verschijnsel, dat een kerkgroep dezer dagen vroeg terug te komen van de eisch om een verslag te kunnen geven van het wederbarende werk des Heiligen Gees tes. Alle geboorte heeft in het verborgen plaats. Ook de wedergeboorte. En niemand dan mis schien een krachtdadig bekeerde wereldling kan van die geboorte een verslag doen. De we dergeboorte geschiedt in het verborgen. Het is het stille, maar krachtige werk des Heiligen Gees tes, dat zich openbaart in geloof, rechtvaardig- making en heiligmaking. De andere klip is deze, dat men iedereen maar zou toelaten die toegang vraagt tot den disch. Het kan toch voorkomen, dat iemand om maar van de catechisatie „af" te zijn, belijdenis wil doen. Evenzeer, dat zeer onttrouwe leerlingen, die hun plicht slecht verstonden, zonder kennis van zaken willen belijden wat ze niet eens ken nen. Wie belijdenis doet moet weten wat hij be lijdt. Anders is het een paskwil. De kerk moe* dan ook niet maar iedereen die toegang tot het Avondmaal vraagt, zonder meer toelaten. De heiligheid van het verbond zou strijden met de onheiligheid van zulke leden. Wanneer nu bovengenoemde broeders en zus ters, die den Heere van harte liefhebben en die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1