FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 ZENDING. werd het woord Sacramentum kerkelijk gebruik. Wel moet nog worden opgemerkt, dat de Hei lige Schrift nergens het Woord Sacrament ge bruikt. Zoo zijn er dan ook menschen geweest, die andere woorden voorsloegen als b.v. de So cinianen (ceremoniën). Echter zijn er tal van woorden, die niet in den Bijbel voorkomen en toch onder ons Gereformeerde volk gangbaar zijnDrieëenheid, Goddelijke Personen, Vol doening enz. Het woord Sacrament heeft nu een maal een bepaalde beteekenis gekregen. Het komt er nu slechts op aan wat men er onder verstaat. We moeten vragen wat zegt de Schrift. En dan heeft wel niemand zoo duidelijk als Calvijn de Sacramentsleer ontwikkeld en aan ons Gerefor meerde volk gegeven. We vinden die Sacramentsleer uitgedrukt in de Nederlandsche Belijdenis des Geloofs, in de Heidelbergsche Catechismus, en in de Formulie ren van Doop en Avondmaal. Eén van de kenmerkende grondbeginselen der Gereformeerde leer is, dat het Gods doen voorop stelt en den mensch laat volgen. Vervolgens, dat het niet vermengt met elkander het stoffelijke en geestelijke, maar deze onderscheidt zonder te scheiden (Rome). De Gereformeerde opvatting van Calvijn houdt het midden tusschen hen, die het Sacrament overschatten en de anderen, die het onderschatten. Laten we dus eerst eens zien wat God met de Sacramenten doet en dan wat de mensch er mee doet. Wat God doet met de Sacramenten, blijkt zeer duidelijk uit onze Heidelberger het zijn Heilige, zichtbare waarteekenen en zegelen van God in gezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de belofte des Evangelies des te beter verstaan geve en verzegele. Wat blijkt hier dus Dat de mensch op den achtergrond treedt. God komt in het Sacrament. Hij heeft ze ingesteld. Hij geeft te verstaan. Hij verzegelt. Hij schenkt. De mensch komt Hij tegemoet. Niet de mensch Hem. Voorts zijn het teekenen, symbolen. Wat we niet kunnen zien, wordt aanschouwelijk voorge steld. Zooals we de hoop niet kunnen zien, maar deze door een anker wordt voorgesteld, zoo ook kunnen we de beloften des Evangelies niet zien, maar worden deze symbolisch voorgesteld-door - water-wijn-brood. Die teekenen zijn dus niet ijdel, neen, in het Woord leert God ons dooi middel van ons gehoor, in het Sacrament leert t God ons door het oog. Onze Nederl. geloofs belijdenis zegtzoo zijn dan de teekenen niet ijdel noch ledig om ons te bedriegen. Voorts zijn de Sacramenten zegelen, want God verzekert ons plechtig door den Heiligen Geesr van de waarachtigheid van het Evangelie. God is het weer, die het eerst optreedt in teeken en zegel. Hij laat zien onze rijkdom. Hij verzekert van vergeving van zonden en het eeuwige leven. En nu komt het antwoord op de vraag waar om de Sacramenten als genademiddelen minder zijn dan het Woord. De Calvinisten hebben het onafscheidelijke verband streng vastgehouden van de Sacramenten met het Woord. De Room- sche en Grieksche Kerk deden het anders ze noemde de Sacramenten de eigenlijke genade middelen. Maar Calvijn zegt,,De Sacramenten zijn als een toegift bij het Woord gevoegd, let op het woord toegift niet zoozeer om zijn Heilig Woord te bevestigen, als om ons geloof er aan vast te gronden. Want de waarheid Gods is door zichzelf vast en gewis. Gelijk een gebouw wel op zijn fundament staat, maar door de pijlers wordt geschraagd, zoo rust het geloof op het Woord Gods als zijn grondslag, maar door de bijgevoegde Sacramenten wordt het geloof vas ter gemaakt - dus slechts pijlers De Sacra menten zijn steunpilaren voor het geloof. Zij ko men de zwakheid des geloofs door de zinnen te hulp en onderstutten het, daar zij de belofte in het Woord gegeven zinnebeeldig in aanschouwe lijke vorm voor oogen stellen, waarom Augusti- nus het Sacrament noemde een zienlijk Woord, bij het hoorbare Woord. Het zijn spiegels in welke wij den rijkdom der genade Gods jegens ons kunnen aanschouwen. De Sacramenten lee- reh en bevestigen niets buiten en boven het Woord. Zonder verband met het Woord hebben ze geen kracht. Zegels, die men aan diploma's hangt en bij publieke acten voegt, beteekenen D O R o m a n uit den O Doleantietijd R FRED. VAN MEERTEN 22) Den anderen dag was Jannigje er om voor het eten en het noodige werk te zorgen. En 's mid dags kwam de dokter. Gelukkig zag die het niet ernstig in. De baas vertelde, dat er warme doe ken op de zij moesten en maar warm in bed hou den, dan zou 't wel weer over gaan. Toch duurde het langer dan de baas verwacht had. Er ging een week, er gingen veertien dagen voorbij. lederen dag kwam Jannigje even kijken en voor het eten zorgen. En de klop van den hamer bleef timide. Het verwonderde Job, dat de baas in zijn haastig werken het nooit ook maar één keer vergat en met zijn hamer sloeg zooals hij het zijn leven lang gewend geweest was. Toen gebeurde het op een middag, dat de vrouw den baas riep. Job hoorde het 't eerste. ,,Ik geloof, dat de vrouw roept, baas", waar schuwde hij. Nog nooit had hij den baas zoo gauw van zijn driepoot zien oprijzen en de kamer insnellen. Het duurde lang eer hij terug kwam en Job wierp onrustige blikken op den wachtenden sta pel schoenen. op zichzelf niets en ijdel zou het zijn ze te hech ten aan een perkament zonder woorden, maar op stukken met woorden beschreven, dienen ze tot bezegeling". Zoo zien we hoe scherp Calvijn hier laat uit komen, dat van Gods zijde de Sacramenten min der zijn dan het Woord slechts stutten steun pilaren, terwijl het Woord grondslag fundament is. Wie dit goed in het oog houdt, zal niet in de Roomsche dwaling vervallen om het Heilig Avondmaal hooger te stellen dan het Heilig Woord Gods. Calvijn en onze Vaderen moeten weer spreken tot ons allen. A. H. OUSSOREN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Mei 1938. De Gereformeerde Kerken kennen niet het instituut van de jeugdkerken. Er zijn kerken, die jeugddiensten organiseeren, waar speciaal de jonge menschen verwacht wor den en de prediking een speciaal karakter draagt. Zij richt zich in het bizonder tot de jeugd. Wij kennen zulke aparte jeugddiensten niet en hebben er zelfs ernstige bezwaren tegen. De kinderen behooren bij de gemeente. De jeugd vormt geen afzonderlijke kerk. Onder Israël werden de kinderen bij de ge meente gerekend en was van scheiding tusschen ouders en kinderen bij de godsdienstige samen komsten geen sprake. Ook volgens Jezus en de apostelen behooren ouders en kinderen bij elkander. De Synode van Dordrecht (16181619) sprak uit, dat 't tot het ambt der ouders behoort de kinderen met zich mede te nemen tot het gehoor des goddelijken Woords. De Schrift gaat uit van de eenheid der gemeen te en als de splitsing consequent werd doorge voerd zou dit tot een reeks van afzonderlijke kerkjes leiden. Doch al heeft de bediening des Woords uit te gaan van de eenheid der gemeente, zij moet ook rekenen met de verscheidenheid der hoorders. Wordt onder ons wel genoeg bij de prediking met de jongeren rekening gehouden Ik krijg tegenwoordig wel preeken onder de oogen, die bij flinke inspanning van het denken door de ouderen nog wel begrepen kunnen wor den, maar waarvan de jongere menschen vrijwel niets verstaan. Wanneer wij het ideaal willen vasthouden, dat alle leeftijden des Zondags in de kerk aan wezig moeten zijn, dan moet de preek ook al thans voor een deel door de jeugd en de jongeren kunnen gevolgd worden. Mij dunkt, wij als predikanten (ik denk in de eerste plaats aan mijzelf) mogen hieraan wel meer denken. Ik geloof, dat er tegenwoordig veel te geleerde preeken worden gehouden met voor de massa onverteerbare stukken. De oudere generatie van theologen had de gave om moeilijke onderwerpen op glasheldere wijze te behandelen, zoodat de eenvoudigste er iets aan had. - Toen een geleerde professor eens in een dorp een preek had gehouden, vroeg iemand aan een boer of hij die preek mooi had gevonden. De boer antwoordde „Is dat een preek voor een professor Ik heb alles begrepen. Neen, een professor moet zóó spreken, dat men hem niet kan begrijpen". Niet velen zullen 't met dezen boer eens zijn. We moeten met de jeugd en de vragen, waar mede de jeugd worstelt, mee leven en de jonge menschen niet van ons en van de kerk ver vreemden. Dezer dagen verscheen een boekje „De jeugd vraagt In dit werkje, verschenen bij W. Ten Have te Amsterdam, wordt het resultaat eener enquête meegedeeld, gehouden onder jongelui van 16 tot 23 jaar op allerlei terrein, geestelijk zoowel als politiek en sexueel. Uit de ingekomen antwoorden zijn een vijftien tal onderwerpen in vraagvorm opgebouwd. Het handelt over geloof, over kerk en kerk- gaan, over de beteekenis van den Bijbel, over zonde, over het gebed, over ervaring, enz. Er zijn magere stukjes onder, maar ook heel goede. Over 't algemeen wachten de schrijvers zich voor valsch pathos en goedkoope, holle woorden. De jeugd is niet alleen ontvankelijk voor iets En wat ook nog nooit gebeurd was, Job kon dien avond naar huis gaan zonder de schoenen weggebracht te hebben. Kees Kas moest nablij ven en zou ze 's avonds laat nog bezorgen. Zóó lang had de baas dien middag zijn werk in den steek gelaten. Dus moest de vrouw wel heel erg ziek zijn. Maar de baas dacht aan geen schoenen. Hij zat naast het bed van zijn vrouw en hield haar hand in de zijne. „Ik geloof, dat ik erg ziek ben, Frans", fluis terde ze. „K-k-k-ken wel meevalle", stotterde hij. „Ik geloof het niet, ik. heb zoo'n pijn en ik ben zoo bang als 't is sterve zal worde, Frans." „Je m-m-mot je niet 't ergste voorstelle, wijf- fie." „As ik maar vrede voor m'n ziel mocht hebbe", zuchtte ze. Van Duin wist niet goed, wat hij zeggen moest. Hij hield haar hand in de zijne geklemd en bad een woordeloos gebed, een bange strijd om het lichamelijke en geestelijke leven van zijn vrouw. Dan liet hij haar hand los en zijn oog gleed over het tafeltje, dat bij haar bed stond, waarop de flesch medicijn en een lepel waren. „Zal ik je is j-j-j-je drankie geven, wijffie „Och, waarom zal ik 't nog doen, 't help om- mers toch niks." „We motte de m-m-m-middele gebruike, die God geeft, Betje. Toe, neem nou maar. Hoe k-k-k-kenne we nou vrage of de Heere de m-m-m-middele zegene wil as we ze niet g-g-ge- bruike Vrouw Van Duin richtte zich op en dronk den lepel leeg. Ieder uur een lepel, ze was te nieuws, maar wil ook het nieuwe direkt gestalte geven. De oudere is langzamer. Zelfs al wordt hij door de nieuwe gedachte gegrepen, hij bedenkt zich toch ernstig, alvorens te trachten, die ge dachte in daden om te zetten. Hij berekent rus tig en weegt voor- en nadeel nauwkeurig af. De jeugd haat alle stilstand, zelfs alles, wat langzaam gaat. Geleidelijke ontwikkeling is haar een dwaasheid. Ze wil scheppen, voortbrengen. Zij zal gestalte geven nü Ze wil zelfstandig optreden en voelt daarbij de knellende banden der traditie. Ze is anders dan de wereld om zich heen en komt daardoor in botsing met heerschende meeningen en inzich ten. Ze tracht zich te ontworstelen aan den dwang van anderen. Bij de meest geprononceer- den bestaat dit in een tegenzin tegen „starre" vormen, die klaar staan en door kerk of partij bepaald zijn. Vooral de tegenwoordige jeugd kent sterke begeerte naar zelfstandigheid. Ze willen den tijd, waarin ze leven, zelf verstaan zonder zich te laten beïnvloeden door leuzen of beginselen van anderen. Vooral de afkeur van leuzen en mooie woor den is groot. Men wil geen naprater zijn, maar zich een eigen levensinzicht veroveren. Bij de bovengenoemde enquête wezen vele jongeren op de fouten en zonden in het leven der geloovigen. Theorie en praktijk liggen zoo ver van elkander. Hierop wees ook kortgeleden een onderwijs- specialist, die o.a. schreef„Hoe staat het in onze eigen Christelijke kringen met de practische toepassing onzer principia Hoe is het met de opvoeding onzer kinderen in dit opzicht Als vader naar allerlei bonden en vereenigingen trekt om christelijk-philantropischen arbeid te doen, vader die door zaken bijna nooit thuis is en maar aanneemtsecretaris hiérvan, voorzitter daarvan en moeder, die haar kransjes en werken voor bazar, collecten voor allerlei heeft en het gezin laat verworden, zoodat er geen toezicht, geen meeleven, geen vertrouwen meer is Ik ge loof, dat heel veel theorie niet klopt met de prak tijk. Dat het vertrouwen van veel jeugd geschokt is, door de waarneming van afwijkingen, die we liever groote zonden moeten noemen". Natuurlijk moeten we de jeugd op haar fouten wijzen en haar de eenzijdigheden laten zien. Vooral ook haar de beteekenis van het geloof, van den Bijbel en van de Kerk voor oogen stel len (zooals in dit boek geschiedt, ook al zouden wij wat meer belijndheid hebben gewenscht). Terecht wordt er op gewezen, dat onze jeugd iets mist, hetgeen geen enkele jeugd kan missen. Dit is het besef, dat ook zij mede schuldig staat aan de verwording. Er is geen zondebesef en daardoor wordt ook de deemoed gemist, de deemoed, die geboren wordt uit de erkenning, dat God alleen God is en niet de mensch. Bij 't ouderworden gaat men milder in zijn oordeel worden en is de critiek minder fel. Een jonge man zeide eens Toen ik twaalf jaar was, wist mijn vader alles, toen ik vijftien jaar was, wist hij maar een klein beetje, toen ik achttien was, wist hij niets, toen ik één en twin tig was, viel hij mij nog al mee en nu ik vijf en twintig ben, wilde ik, dat ik net zooveel wist, als mijn vader. Wij hebben de jeugd voor te houden uw levensinzicht moet beantwoorden aan de normen, door God in schepping en herschepping gegeven. De ware vrijheid is de gebondenheid aan God en Zijn openbaring. Geen zelfbepaling God zegt hoe we leven zullen. En vooralde sfeer van het gezin is van zoo grooten invloed. Een beleving van onze christelijke beginselen is eerste eisch. A. B. W. M. KOK. We hebben kort geleden een propagandaweek gehad in Setjang. Onder zoo'n propagandaweek verstaan we den arbeid, die we met z'n allen (goeroe's indjil, onderwijzers, Hollandsche en Javaansche, en de Zendelingen) een week lang in een bepaald gedeelte van ons Zendingsterrein verrichten. Vroeger hadden we al eens zoo'n week gehad in Ngablag. Als het gedeelte, dat we nu nader wenschten moe en te pijnlijk om het voorschrift na te komen. „Ik ben zoo bang, Frans, als het sterve wordt, ik ben niet klaar voor de eeuwigheid. Help me toch is. Jij gaat zoo vast in die dingen." Van Duin kneep zijn oogen dicht, zijn hand zocht weer de hare. „L-l-late we ons neerwerpe voor d-d-d-d-de troon der genade, vrouw", zei hij. En ging toen in het gebed. De woorden vloeiden van zijn dorre lippen. Er klom een smeeking op naar den hemel, zoo innig, zoo vol van de heiligste ontroering en ook zoo vol overgave, dat het scheen alsof de Geest zelve in dit gebed bad met onuitsprekelijke ver zuchtingen. Er was een diepe belijdenis van schuld in, van dadelijke en erfzonden en ook zijn eigen zonden bracht Van Duin in rekening, zijn zonde, dat hij tekort geschoten was in zijn dure roeping om bij den voortduur aan de ziel van zijn vrouw, het pand, dat God hem had toevertrouwd, te arbeiden. Maar dan was er een pleiten op de barmhartigheden Gods, die vele zijn, Die de Zoon van Zijn eeuwig welbehagen gezonden had om zondaren van het eeuwig verderf te verlossen. En toen was er een worsteling met God om het behoud van de ziel van zijn vrouw. Om door brekende genade, die redt en zalig maakt Na het plechtig „amen" bleef Van Duin nog geruimen tijd aan de sponde zitten, tot een zach te, gelijkmatige ademhaling hem verried, dat ze in een stille sluimering gevallen was. Toen rees hij zonder geruisch, voorzichtig op en sloop de kamer uit, de deur op een kier aan halend. Hij voelde een onuitsprekelijke vrede in zijn ziel, het was of de rust na een verwoeden storm was neergedaald. Nooit had hij getwijfeld te bewerken, hadden we uitgekozen Setjang, dat 10 K.M. ten Noorden van Magelang ligt. Het Comité dat aangewezen was om de voorberei dende maatregelen te nemen, had een klein huisje gehuurd, wel wat heel klein. Alle goeroe's indjil, een man of veertien konden daar niet wonen en sommigen moesten dan maar eiken dag van Ma gelang komen en tot die sommigen behoorden ook wij, Ds. van Nes en ik. De eerste vergadering had plaats op een Maan dag, 's avonds om 7 uur alle goeroe's waren aanwezig, ook een paar onderwijzers. De ver gadering werd geopend door den Javaansche Ds. Siswowasono van Magelang en de daarop vol gende bidstond geleid door Sadi, de beheerder van Blondo, die als inleiding tot het gebed sprak over Romeinen 11 20b wees niet hooggevoe- lende maar vrees. Verschillende broeders spra ken een kort woord en wekten op tot een arbei den in geloof en tot diepe afhankelijkheid van Hem op Wien onze hope voor den arbeid ge vestigd was. Intusschen werd het noodig geoordeeld door de broeders om dienzelfden avond nog een sa menkomst te beleggen in een naburige desa. En twee der aanwezigen n.l. de goeroe's indjil Sis- woro van Ngadiredjo en Samuel van Pingit gin gen heen om de eerste samenkomst in die desa te houden. Den volgenden dag begon het eigenlijke werk; twee aan twee gingen de goeroe's naar verschil lende desa's om de samenkomst voor te bereiden, die zij daar 's avonds wenschten te houden ze moesten iemand zoeken, die z'n huis daarvoor beschikbaar wou stellen en even een ontmoeting hebben met den loerah om hem van de te houden koempoelan op de hoogte te brengen, en voorts de desa rondgaan om kennis te geven van de bijeenkomst. Als ze op die manier de vergadering hadden voorbereid kwamen ze naar huis om hun bevindingen mee te deelen, te eten en den tijd af te wachten waarop zij moesten vertrekken naar de bepaalde desa. 's Morgens terwijl de goeroe's aan het werk waren om een huis te zoeken en kennis te geven aan de desabewoners van de voorgenomen bij eenkomst, waren er twee broeders achtergebleven om in 't gebed de nooden der uittrekkende broe ders te gedenken. Zij moesten de Mozes zijn, die de handen ophief terwijl Josua uittrok tot den strijd. Ge begrijpt, dat we nieuwsgierig waren naar den afloop van de werkzaamheden zou den ze slagen Zouden er velen komen zou er met blijdschap en bezieling gesproken zijn door de helpers, zou Het gaat niet om van elke koempoelan een uitvoerig verslag te geven. Hier volgt de korte opgave van het aantal hoorders. In desa I 150 hoorders II 60 hoorders III 10 hoorders IV 10 hoorders V 75 hoorders VI 50 hoorders VII 50 hoorders VIII 25 hoorders IX 12 hoor ders X 60 hoorders XI een samenkomst in 't Hollandsch voor Hollandsch sprekenden 37 XII 10 XIII 15 XIV 45 XV 65 en voorts 72 huisbezoeken. Zooals U hierboven ziet is er ook een Hollandsche samenkomst gehouden, d.w.z. een samenkomst in 't Hollandsch voor Europeanen, Chineezen en Javanen, die Hol landsch verstaan en voorts een koempoelan in 't Maleisch, voor de Chineezen van Setjang. Bij deze arbeid onder de Holl. en Maleisch spreken den werd krachtige hulp verleend door enkele Hollandsche onderwijzers van Magelang en Te- manggoeng, die 's middags naar Setjang trokken om huisbezoek te doen bij Chineezen en Hol landsch sprekenden. De komische kant ontbrak bij dit werk ook niet. Op een der middagen in de propagandaweek hadden een der onderwijzers en ik huisbezoek gedaan bij de Hollandsch en Maleisch spreken den. We troffen daarbij een gepensioneerde mi litair aan, die op onze uitnoodiging graag de samenkomst zou bijwonen indien deze later nog eens gehouden zou worden. Nu kon hij niethij leefde blijkbaar in minder prettige omstandig heden. Zijn huishoudster die steeds goed voor hem gezorgd had, was weggeloopen en nu zat hij alleen en moest voor zichzelf zorgen. Ze zou wel terug komen, dacht hij, maar nu zat hij er dan toch maar mee. Doch nu wij er toch waren, wou hij wel eens ingelicht worden over een moei lijkheid, waarmee hij zat. Hij had n.l. wel eens gelezen, dat Kaïn z'n broeder Abel doodsloeg en dat deze Kaïn vluchtte naar het land van Nod en daar trouwde. Hoe was dat mogelijk Met wie moet hij dan getrouwd zijn, er waren nog geen vrouwen enz. We hebben hem duidelijk trachtten te maken, dat deze moeilijkheid niet zoo aan God als Hoorder van het gebed. Hij kon het nu rustig aan Hem overlaten. Tot 's avonds laat sneed hij leer en spijkerde zolen onder de schoenen en laarzen van de men schen, die er den volgenden morgen op loopen moesten. Maar zijn geloof werd op hoogen proef ge steld. De dokter vertelde hem na eenige dagen, na dat hij hem afzonderlijk geroepen had, dat hij de patiënte niet alleen verder durfde behandelen. Er moest een specialist bij komen. Van Duin bleef uiterlijk heel kalm. Maar zijn gezicht vertrok vaal weg. Hij greep naar zijn hart, alsof men hem daar gestoken had. „W-w-w-wat denkt U, dokter, wordt 't g-ge— vaarlijk vroeg hij. De dokter haalde de schouders op. „We zul len zien wat we doen kunnen." Van Duin maakte een zwaren nacht door. Een donkeren weg liep hij, heel eenzaam en wonderlijk vreemd. Dezen weg kende hij niet. Liet God hem dezen weg alleen gaan Moest hij het zonder het vertrouwd geleide doen Wat deed God met de smeekingen, die waren opge zonden tot Zijn troon Hij twijfelde. En die twijfel voelde hij meteen als groote zonde tegen God. Het was de satan, die ze hem influisterde. Maar al wederstond hij den satan, deze nacht vlood hij niet van hem heen. Hij be- kampte hem in zijn rotsvast geloof. Als zijn vrouw werd weggenomen en als ze heenging zonder eenig getuigenis. Wat dan Wat dan (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2