FEUILLETON.
DE KLEINE LUYDEN
VAN '86
ZENDING.
werd het woord Sacramentum kerkelijk gebruik.
Wel moet nog worden opgemerkt, dat de Hei
lige Schrift nergens het Woord Sacrament ge
bruikt. Zoo zijn er dan ook menschen geweest,
die andere woorden voorsloegen als b.v. de So
cinianen (ceremoniën). Echter zijn er tal van
woorden, die niet in den Bijbel voorkomen en
toch onder ons Gereformeerde volk gangbaar
zijnDrieëenheid, Goddelijke Personen, Vol
doening enz. Het woord Sacrament heeft nu een
maal een bepaalde beteekenis gekregen. Het komt
er nu slechts op aan wat men er onder verstaat.
We moeten vragen wat zegt de Schrift. En dan
heeft wel niemand zoo duidelijk als Calvijn de
Sacramentsleer ontwikkeld en aan ons Gerefor
meerde volk gegeven.
We vinden die Sacramentsleer uitgedrukt in
de Nederlandsche Belijdenis des Geloofs, in de
Heidelbergsche Catechismus, en in de Formulie
ren van Doop en Avondmaal.
Eén van de kenmerkende grondbeginselen der
Gereformeerde leer is, dat het Gods doen voorop
stelt en den mensch laat volgen. Vervolgens, dat
het niet vermengt met elkander het stoffelijke en
geestelijke, maar deze onderscheidt zonder te
scheiden (Rome). De Gereformeerde opvatting
van Calvijn houdt het midden tusschen hen, die
het Sacrament overschatten en de anderen, die
het onderschatten.
Laten we dus eerst eens zien wat God met de
Sacramenten doet en dan wat de mensch er mee
doet.
Wat God doet met de Sacramenten, blijkt zeer
duidelijk uit onze Heidelberger het zijn Heilige,
zichtbare waarteekenen en zegelen van God in
gezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan
de belofte des Evangelies des te beter verstaan
geve en verzegele.
Wat blijkt hier dus Dat de mensch op den
achtergrond treedt. God komt in het Sacrament.
Hij heeft ze ingesteld. Hij geeft te verstaan. Hij
verzegelt. Hij schenkt.
De mensch komt Hij tegemoet. Niet de mensch
Hem.
Voorts zijn het teekenen, symbolen. Wat we
niet kunnen zien, wordt aanschouwelijk voorge
steld. Zooals we de hoop niet kunnen zien, maar
deze door een anker wordt voorgesteld, zoo ook
kunnen we de beloften des Evangelies niet zien,
maar worden deze symbolisch voorgesteld-door -
water-wijn-brood. Die teekenen zijn dus niet
ijdel, neen, in het Woord leert God ons dooi
middel van ons gehoor, in het Sacrament leert
t God ons door het oog. Onze Nederl. geloofs
belijdenis zegtzoo zijn dan de teekenen niet
ijdel noch ledig om ons te bedriegen.
Voorts zijn de Sacramenten zegelen, want God
verzekert ons plechtig door den Heiligen Geesr
van de waarachtigheid van het Evangelie. God
is het weer, die het eerst optreedt in teeken en
zegel. Hij laat zien onze rijkdom. Hij verzekert
van vergeving van zonden en het eeuwige leven.
En nu komt het antwoord op de vraag waar
om de Sacramenten als genademiddelen minder
zijn dan het Woord. De Calvinisten hebben het
onafscheidelijke verband streng vastgehouden
van de Sacramenten met het Woord. De Room-
sche en Grieksche Kerk deden het anders ze
noemde de Sacramenten de eigenlijke genade
middelen. Maar Calvijn zegt,,De Sacramenten
zijn als een toegift bij het Woord gevoegd,
let op het woord toegift niet zoozeer om
zijn Heilig Woord te bevestigen, als om ons geloof
er aan vast te gronden. Want de waarheid Gods
is door zichzelf vast en gewis. Gelijk een gebouw
wel op zijn fundament staat, maar door de pijlers
wordt geschraagd, zoo rust het geloof op het
Woord Gods als zijn grondslag, maar door de
bijgevoegde Sacramenten wordt het geloof vas
ter gemaakt - dus slechts pijlers De Sacra
menten zijn steunpilaren voor het geloof. Zij ko
men de zwakheid des geloofs door de zinnen te
hulp en onderstutten het, daar zij de belofte in
het Woord gegeven zinnebeeldig in aanschouwe
lijke vorm voor oogen stellen, waarom Augusti-
nus het Sacrament noemde een zienlijk Woord,
bij het hoorbare Woord. Het zijn spiegels in
welke wij den rijkdom der genade Gods jegens
ons kunnen aanschouwen. De Sacramenten lee-
reh en bevestigen niets buiten en boven het
Woord. Zonder verband met het Woord hebben
ze geen kracht. Zegels, die men aan diploma's
hangt en bij publieke acten voegt, beteekenen
D
O R o m a n uit den
O Doleantietijd
R
FRED. VAN MEERTEN
22)
Den anderen dag was Jannigje er om voor het
eten en het noodige werk te zorgen. En 's mid
dags kwam de dokter. Gelukkig zag die het niet
ernstig in. De baas vertelde, dat er warme doe
ken op de zij moesten en maar warm in bed hou
den, dan zou 't wel weer over gaan.
Toch duurde het langer dan de baas verwacht
had. Er ging een week, er gingen veertien dagen
voorbij. lederen dag kwam Jannigje even kijken
en voor het eten zorgen. En de klop van den
hamer bleef timide. Het verwonderde Job, dat de
baas in zijn haastig werken het nooit ook maar
één keer vergat en met zijn hamer sloeg zooals
hij het zijn leven lang gewend geweest was.
Toen gebeurde het op een middag, dat de
vrouw den baas riep. Job hoorde het 't eerste.
,,Ik geloof, dat de vrouw roept, baas", waar
schuwde hij.
Nog nooit had hij den baas zoo gauw van zijn
driepoot zien oprijzen en de kamer insnellen.
Het duurde lang eer hij terug kwam en Job
wierp onrustige blikken op den wachtenden sta
pel schoenen.
op zichzelf niets en ijdel zou het zijn ze te hech
ten aan een perkament zonder woorden, maar
op stukken met woorden beschreven, dienen ze
tot bezegeling".
Zoo zien we hoe scherp Calvijn hier laat uit
komen, dat van Gods zijde de Sacramenten min
der zijn dan het Woord slechts stutten steun
pilaren, terwijl het Woord grondslag fundament
is.
Wie dit goed in het oog houdt, zal niet in de
Roomsche dwaling vervallen om het Heilig
Avondmaal hooger te stellen dan het Heilig
Woord Gods. Calvijn en onze Vaderen moeten
weer spreken tot ons allen.
A. H. OUSSOREN.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Mei 1938.
De Gereformeerde Kerken kennen niet het
instituut van de jeugdkerken.
Er zijn kerken, die jeugddiensten organiseeren,
waar speciaal de jonge menschen verwacht wor
den en de prediking een speciaal karakter draagt.
Zij richt zich in het bizonder tot de jeugd.
Wij kennen zulke aparte jeugddiensten niet en
hebben er zelfs ernstige bezwaren tegen.
De kinderen behooren bij de gemeente.
De jeugd vormt geen afzonderlijke kerk.
Onder Israël werden de kinderen bij de ge
meente gerekend en was van scheiding tusschen
ouders en kinderen bij de godsdienstige samen
komsten geen sprake.
Ook volgens Jezus en de apostelen behooren
ouders en kinderen bij elkander.
De Synode van Dordrecht (16181619) sprak
uit, dat 't tot het ambt der ouders behoort de
kinderen met zich mede te nemen tot het gehoor
des goddelijken Woords.
De Schrift gaat uit van de eenheid der gemeen
te en als de splitsing consequent werd doorge
voerd zou dit tot een reeks van afzonderlijke
kerkjes leiden.
Doch al heeft de bediening des Woords uit
te gaan van de eenheid der gemeente, zij moet
ook rekenen met de verscheidenheid der hoorders.
Wordt onder ons wel genoeg bij de prediking
met de jongeren rekening gehouden
Ik krijg tegenwoordig wel preeken onder de
oogen, die bij flinke inspanning van het denken
door de ouderen nog wel begrepen kunnen wor
den, maar waarvan de jongere menschen vrijwel
niets verstaan.
Wanneer wij het ideaal willen vasthouden,
dat alle leeftijden des Zondags in de kerk aan
wezig moeten zijn, dan moet de preek ook al
thans voor een deel door de jeugd en de jongeren
kunnen gevolgd worden.
Mij dunkt, wij als predikanten (ik denk in de
eerste plaats aan mijzelf) mogen hieraan wel
meer denken.
Ik geloof, dat er tegenwoordig veel te geleerde
preeken worden gehouden met voor de massa
onverteerbare stukken.
De oudere generatie van theologen had de
gave om moeilijke onderwerpen op glasheldere
wijze te behandelen, zoodat de eenvoudigste er
iets aan had. -
Toen een geleerde professor eens in een dorp
een preek had gehouden, vroeg iemand aan een
boer of hij die preek mooi had gevonden.
De boer antwoordde „Is dat een preek voor
een professor Ik heb alles begrepen. Neen, een
professor moet zóó spreken, dat men hem niet
kan begrijpen".
Niet velen zullen 't met dezen boer eens zijn.
We moeten met de jeugd en de vragen, waar
mede de jeugd worstelt, mee leven en de jonge
menschen niet van ons en van de kerk ver
vreemden.
Dezer dagen verscheen een boekje „De jeugd
vraagt
In dit werkje, verschenen bij W. Ten Have
te Amsterdam, wordt het resultaat eener enquête
meegedeeld, gehouden onder jongelui van 16 tot
23 jaar op allerlei terrein, geestelijk zoowel als
politiek en sexueel.
Uit de ingekomen antwoorden zijn een vijftien
tal onderwerpen in vraagvorm opgebouwd.
Het handelt over geloof, over kerk en kerk-
gaan, over de beteekenis van den Bijbel, over
zonde, over het gebed, over ervaring, enz.
Er zijn magere stukjes onder, maar ook heel
goede. Over 't algemeen wachten de schrijvers
zich voor valsch pathos en goedkoope, holle
woorden.
De jeugd is niet alleen ontvankelijk voor iets
En wat ook nog nooit gebeurd was, Job kon
dien avond naar huis gaan zonder de schoenen
weggebracht te hebben. Kees Kas moest nablij
ven en zou ze 's avonds laat nog bezorgen. Zóó
lang had de baas dien middag zijn werk in den
steek gelaten. Dus moest de vrouw wel heel erg
ziek zijn.
Maar de baas dacht aan geen schoenen.
Hij zat naast het bed van zijn vrouw en hield
haar hand in de zijne.
„Ik geloof, dat ik erg ziek ben, Frans", fluis
terde ze.
„K-k-k-ken wel meevalle", stotterde hij.
„Ik geloof het niet, ik. heb zoo'n pijn en ik ben
zoo bang als 't is sterve zal worde, Frans."
„Je m-m-mot je niet 't ergste voorstelle, wijf-
fie."
„As ik maar vrede voor m'n ziel mocht hebbe",
zuchtte ze.
Van Duin wist niet goed, wat hij zeggen moest.
Hij hield haar hand in de zijne geklemd en bad
een woordeloos gebed, een bange strijd om het
lichamelijke en geestelijke leven van zijn vrouw.
Dan liet hij haar hand los en zijn oog gleed
over het tafeltje, dat bij haar bed stond, waarop
de flesch medicijn en een lepel waren.
„Zal ik je is j-j-j-je drankie geven, wijffie
„Och, waarom zal ik 't nog doen, 't help om-
mers toch niks."
„We motte de m-m-m-middele gebruike, die
God geeft, Betje. Toe, neem nou maar. Hoe
k-k-k-kenne we nou vrage of de Heere de
m-m-m-middele zegene wil as we ze niet g-g-ge-
bruike
Vrouw Van Duin richtte zich op en dronk
den lepel leeg. Ieder uur een lepel, ze was te
nieuws, maar wil ook het nieuwe direkt gestalte
geven.
De oudere is langzamer. Zelfs al wordt hij
door de nieuwe gedachte gegrepen, hij bedenkt
zich toch ernstig, alvorens te trachten, die ge
dachte in daden om te zetten. Hij berekent rus
tig en weegt voor- en nadeel nauwkeurig af.
De jeugd haat alle stilstand, zelfs alles, wat
langzaam gaat. Geleidelijke ontwikkeling is haar
een dwaasheid. Ze wil scheppen, voortbrengen.
Zij zal gestalte geven nü
Ze wil zelfstandig optreden en voelt daarbij
de knellende banden der traditie. Ze is anders
dan de wereld om zich heen en komt daardoor
in botsing met heerschende meeningen en inzich
ten. Ze tracht zich te ontworstelen aan den
dwang van anderen. Bij de meest geprononceer-
den bestaat dit in een tegenzin tegen „starre"
vormen, die klaar staan en door kerk of partij
bepaald zijn.
Vooral de tegenwoordige jeugd kent sterke
begeerte naar zelfstandigheid. Ze willen den tijd,
waarin ze leven, zelf verstaan zonder zich te
laten beïnvloeden door leuzen of beginselen van
anderen.
Vooral de afkeur van leuzen en mooie woor
den is groot. Men wil geen naprater zijn, maar
zich een eigen levensinzicht veroveren.
Bij de bovengenoemde enquête wezen vele
jongeren op de fouten en zonden in het leven
der geloovigen. Theorie en praktijk liggen zoo
ver van elkander.
Hierop wees ook kortgeleden een onderwijs-
specialist, die o.a. schreef„Hoe staat het in
onze eigen Christelijke kringen met de practische
toepassing onzer principia Hoe is het met de
opvoeding onzer kinderen in dit opzicht Als
vader naar allerlei bonden en vereenigingen trekt
om christelijk-philantropischen arbeid te doen,
vader die door zaken bijna nooit thuis is en
maar aanneemtsecretaris hiérvan, voorzitter
daarvan en moeder, die haar kransjes en werken
voor bazar, collecten voor allerlei heeft en het
gezin laat verworden, zoodat er geen toezicht,
geen meeleven, geen vertrouwen meer is Ik ge
loof, dat heel veel theorie niet klopt met de prak
tijk. Dat het vertrouwen van veel jeugd geschokt
is, door de waarneming van afwijkingen, die we
liever groote zonden moeten noemen".
Natuurlijk moeten we de jeugd op haar fouten
wijzen en haar de eenzijdigheden laten zien.
Vooral ook haar de beteekenis van het geloof,
van den Bijbel en van de Kerk voor oogen stel
len (zooals in dit boek geschiedt, ook al zouden
wij wat meer belijndheid hebben gewenscht).
Terecht wordt er op gewezen, dat onze jeugd
iets mist, hetgeen geen enkele jeugd kan missen.
Dit is het besef, dat ook zij mede schuldig
staat aan de verwording.
Er is geen zondebesef en daardoor wordt ook
de deemoed gemist, de deemoed, die geboren
wordt uit de erkenning, dat God alleen God is
en niet de mensch.
Bij 't ouderworden gaat men milder in zijn
oordeel worden en is de critiek minder fel.
Een jonge man zeide eens Toen ik twaalf
jaar was, wist mijn vader alles, toen ik vijftien
jaar was, wist hij maar een klein beetje, toen ik
achttien was, wist hij niets, toen ik één en twin
tig was, viel hij mij nog al mee en nu ik vijf en
twintig ben, wilde ik, dat ik net zooveel wist,
als mijn vader.
Wij hebben de jeugd voor te houden uw
levensinzicht moet beantwoorden aan de normen,
door God in schepping en herschepping gegeven.
De ware vrijheid is de gebondenheid aan God
en Zijn openbaring. Geen zelfbepaling God
zegt hoe we leven zullen. En vooralde sfeer
van het gezin is van zoo grooten invloed.
Een beleving van onze christelijke beginselen
is eerste eisch.
A. B. W. M. KOK.
We hebben kort geleden een propagandaweek
gehad in Setjang. Onder zoo'n propagandaweek
verstaan we den arbeid, die we met z'n allen
(goeroe's indjil, onderwijzers, Hollandsche en
Javaansche, en de Zendelingen) een week lang
in een bepaald gedeelte van ons Zendingsterrein
verrichten.
Vroeger hadden we al eens zoo'n week gehad
in Ngablag.
Als het gedeelte, dat we nu nader wenschten
moe en te pijnlijk om het voorschrift na te komen.
„Ik ben zoo bang, Frans, als het sterve wordt,
ik ben niet klaar voor de eeuwigheid. Help me
toch is. Jij gaat zoo vast in die dingen."
Van Duin kneep zijn oogen dicht, zijn hand
zocht weer de hare.
„L-l-late we ons neerwerpe voor d-d-d-d-de
troon der genade, vrouw", zei hij.
En ging toen in het gebed.
De woorden vloeiden van zijn dorre lippen.
Er klom een smeeking op naar den hemel, zoo
innig, zoo vol van de heiligste ontroering en ook
zoo vol overgave, dat het scheen alsof de Geest
zelve in dit gebed bad met onuitsprekelijke ver
zuchtingen. Er was een diepe belijdenis van
schuld in, van dadelijke en erfzonden en ook zijn
eigen zonden bracht Van Duin in rekening, zijn
zonde, dat hij tekort geschoten was in zijn dure
roeping om bij den voortduur aan de ziel van zijn
vrouw, het pand, dat God hem had toevertrouwd,
te arbeiden. Maar dan was er een pleiten op de
barmhartigheden Gods, die vele zijn, Die de
Zoon van Zijn eeuwig welbehagen gezonden had
om zondaren van het eeuwig verderf te verlossen.
En toen was er een worsteling met God om het
behoud van de ziel van zijn vrouw. Om door
brekende genade, die redt en zalig maakt
Na het plechtig „amen" bleef Van Duin nog
geruimen tijd aan de sponde zitten, tot een zach
te, gelijkmatige ademhaling hem verried, dat ze
in een stille sluimering gevallen was.
Toen rees hij zonder geruisch, voorzichtig op
en sloop de kamer uit, de deur op een kier aan
halend. Hij voelde een onuitsprekelijke vrede in
zijn ziel, het was of de rust na een verwoeden
storm was neergedaald. Nooit had hij getwijfeld
te bewerken, hadden we uitgekozen Setjang, dat
10 K.M. ten Noorden van Magelang ligt. Het
Comité dat aangewezen was om de voorberei
dende maatregelen te nemen, had een klein huisje
gehuurd, wel wat heel klein. Alle goeroe's indjil,
een man of veertien konden daar niet wonen en
sommigen moesten dan maar eiken dag van Ma
gelang komen en tot die sommigen behoorden
ook wij, Ds. van Nes en ik.
De eerste vergadering had plaats op een Maan
dag, 's avonds om 7 uur alle goeroe's waren
aanwezig, ook een paar onderwijzers. De ver
gadering werd geopend door den Javaansche Ds.
Siswowasono van Magelang en de daarop vol
gende bidstond geleid door Sadi, de beheerder
van Blondo, die als inleiding tot het gebed sprak
over Romeinen 11 20b wees niet hooggevoe-
lende maar vrees. Verschillende broeders spra
ken een kort woord en wekten op tot een arbei
den in geloof en tot diepe afhankelijkheid van
Hem op Wien onze hope voor den arbeid ge
vestigd was.
Intusschen werd het noodig geoordeeld door
de broeders om dienzelfden avond nog een sa
menkomst te beleggen in een naburige desa. En
twee der aanwezigen n.l. de goeroe's indjil Sis-
woro van Ngadiredjo en Samuel van Pingit gin
gen heen om de eerste samenkomst in die desa
te houden.
Den volgenden dag begon het eigenlijke werk;
twee aan twee gingen de goeroe's naar verschil
lende desa's om de samenkomst voor te bereiden,
die zij daar 's avonds wenschten te houden ze
moesten iemand zoeken, die z'n huis daarvoor
beschikbaar wou stellen en even een ontmoeting
hebben met den loerah om hem van de te houden
koempoelan op de hoogte te brengen, en voorts
de desa rondgaan om kennis te geven van de
bijeenkomst. Als ze op die manier de vergadering
hadden voorbereid kwamen ze naar huis om hun
bevindingen mee te deelen, te eten en den tijd
af te wachten waarop zij moesten vertrekken
naar de bepaalde desa.
's Morgens terwijl de goeroe's aan het werk
waren om een huis te zoeken en kennis te geven
aan de desabewoners van de voorgenomen bij
eenkomst, waren er twee broeders achtergebleven
om in 't gebed de nooden der uittrekkende broe
ders te gedenken. Zij moesten de Mozes zijn, die
de handen ophief terwijl Josua uittrok tot den
strijd. Ge begrijpt, dat we nieuwsgierig waren
naar den afloop van de werkzaamheden zou
den ze slagen Zouden er velen komen zou er
met blijdschap en bezieling gesproken zijn door
de helpers, zou
Het gaat niet om van elke koempoelan een
uitvoerig verslag te geven. Hier volgt de korte
opgave van het aantal hoorders. In desa I 150
hoorders II 60 hoorders III 10 hoorders IV
10 hoorders V 75 hoorders VI 50 hoorders
VII 50 hoorders VIII 25 hoorders IX 12 hoor
ders X 60 hoorders XI een samenkomst in 't
Hollandsch voor Hollandsch sprekenden 37
XII 10 XIII 15 XIV 45 XV 65 en voorts
72 huisbezoeken. Zooals U hierboven ziet is er
ook een Hollandsche samenkomst gehouden,
d.w.z. een samenkomst in 't Hollandsch voor
Europeanen, Chineezen en Javanen, die Hol
landsch verstaan en voorts een koempoelan in
't Maleisch, voor de Chineezen van Setjang. Bij
deze arbeid onder de Holl. en Maleisch spreken
den werd krachtige hulp verleend door enkele
Hollandsche onderwijzers van Magelang en Te-
manggoeng, die 's middags naar Setjang trokken
om huisbezoek te doen bij Chineezen en Hol
landsch sprekenden. De komische kant ontbrak
bij dit werk ook niet.
Op een der middagen in de propagandaweek
hadden een der onderwijzers en ik huisbezoek
gedaan bij de Hollandsch en Maleisch spreken
den. We troffen daarbij een gepensioneerde mi
litair aan, die op onze uitnoodiging graag de
samenkomst zou bijwonen indien deze later nog
eens gehouden zou worden. Nu kon hij niethij
leefde blijkbaar in minder prettige omstandig
heden. Zijn huishoudster die steeds goed voor
hem gezorgd had, was weggeloopen en nu zat
hij alleen en moest voor zichzelf zorgen. Ze zou
wel terug komen, dacht hij, maar nu zat hij er
dan toch maar mee. Doch nu wij er toch waren,
wou hij wel eens ingelicht worden over een moei
lijkheid, waarmee hij zat. Hij had n.l. wel eens
gelezen, dat Kaïn z'n broeder Abel doodsloeg
en dat deze Kaïn vluchtte naar het land van
Nod en daar trouwde. Hoe was dat mogelijk
Met wie moet hij dan getrouwd zijn, er waren
nog geen vrouwen enz. We hebben hem duidelijk
trachtten te maken, dat deze moeilijkheid niet zoo
aan God als Hoorder van het gebed. Hij kon
het nu rustig aan Hem overlaten.
Tot 's avonds laat sneed hij leer en spijkerde
zolen onder de schoenen en laarzen van de men
schen, die er den volgenden morgen op loopen
moesten.
Maar zijn geloof werd op hoogen proef ge
steld.
De dokter vertelde hem na eenige dagen, na
dat hij hem afzonderlijk geroepen had, dat hij de
patiënte niet alleen verder durfde behandelen.
Er moest een specialist bij komen.
Van Duin bleef uiterlijk heel kalm. Maar zijn
gezicht vertrok vaal weg. Hij greep naar zijn
hart, alsof men hem daar gestoken had.
„W-w-w-wat denkt U, dokter, wordt 't g-ge—
vaarlijk vroeg hij.
De dokter haalde de schouders op. „We zul
len zien wat we doen kunnen."
Van Duin maakte een zwaren nacht door.
Een donkeren weg liep hij, heel eenzaam en
wonderlijk vreemd. Dezen weg kende hij niet.
Liet God hem dezen weg alleen gaan Moest
hij het zonder het vertrouwd geleide doen Wat
deed God met de smeekingen, die waren opge
zonden tot Zijn troon
Hij twijfelde.
En die twijfel voelde hij meteen als groote
zonde tegen God. Het was de satan, die ze hem
influisterde. Maar al wederstond hij den satan,
deze nacht vlood hij niet van hem heen. Hij be-
kampte hem in zijn rotsvast geloof. Als zijn vrouw
werd weggenomen en als ze heenging zonder
eenig getuigenis. Wat dan
Wat dan
(Wordt vervolgd)