No* 20
Vrijdag 20 Mei 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN,
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J, VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
TELEURGESTELDE LIEFDE.
Zij hebben mij allen verlaten. Het
worde hun niet toegerekend.
2 Tim. 4 16b en c.
Het blijkt telkens weer, dat de menschen in
het kerkelijk leven van onze dagen veel last van
elkaar hebben. Men ziet op elkaar en loopt el
kaar voor de voeten, en zelfs komt het voor.
dat men uit de kerk en van het Avondmaal weg
blijft, omdat daar zitten, die men niet goed zet
ten kan. Hieruit blijkt, dat men elkaar hindert
en dat men weinig van den ander verdragen kan.
Nu is het een droeve zaak, als geloovigen el
kander ergeren. In plaats van in gemeenschap
der heiligen anderen te steunen en te dienen,
staat men anderen in den weg, zoodat er zijn,
die tegen ons aankijken en daardoor belemmerd
worden om den Christus te zien.
Ergernis geven is iets, waartegen de Heiland
ernstig waarschuwt en waarover Zijn mond de
strengste oordeelen uitspreekt. We mogen ons
deze dingen dan ook wel goed waar maken en
cns afvragen, of wij op kantoor en werkplaats,
in den landarbeid en in de nering, in huiskamer
en keuken door ons optreden oorzaak zijn, dat
wij anderen in den weg staan om tot Christus
te komen.
Omgekeerd echter is dit zoo spoedig ergernis
nemen of geërgerd worden ook niet een teeken
van gezond geestelijk leven. Als het zóó met ons
gesteld is, dat allerlei menschen gemakkelijk kans
krijgen struikelblokken op onzen weg te leggen,
mogen wij ons wel ootmoedig voor Gods aan
gezicht onderzoeken, of wij voor Hem zondaren
geworden zijn, die geërgerd zijn aan onszelf. Hij,
wien veel vergeven werd, kan ook veel ver
geven. Wie snel aan anderen zich stoot, is nog
te groot in eigen oog en is nog teveel met zich
zelf ingenomen. Waarachtige genade maakt lank
moedig en teer, en doet ons telkens weer op
Jezus zien, waardoor het voor anderen niet ge
makkelijk wordt om zich tusschen Hem en ons
in te dringen.
In zijn laatsten brief aan Timotheüs moet de
apostel Paulus veel klagen over menschen. Het
zijn er maar enkelen, wier namen hij met dank
bare erkentenis noemt. Hij verlangt met groot
heimwee naar zijn geestelijken zoon, Timotheüs
en waardeert ten zeerste de trouw van Onesifo-
rus. Maar anderzijds moet hij waarschuwen tegen
de ketterijen van Hymeneüs en Filetus, en klaagt
hij over de kwaadaardigheden van Alexander,
den kopersmid. Ook is hij in velen van zijn vrien
den en mede-arbeiders teleurgesteld, zoodat hij
zelfs klagen moet over het van allen verlaten
zijn in zijn eerste verantwoording voor den keizer.
Bij die „allen" zal hij inzonderheid gedacht
hebben aan de vooraanstaanden in de gemeente
van Rome, wier aanwezigheid in de rechtzaal
den apostel zou hebben gesterkt, terwijl hun ge
tuigenis voor Paulus niet nagelaten zou hebben
diepen indruk te maken op hen, die hem wilden
veroordeelen. Maar de woede van den tyran op
den troon had de gemeente naar alle kanten
uiteen doen stuiven. En toen Paulus dorstte naar
hun meeleven en sympathie waren zij in geen
velden of wegen te bekennen.
Wat moet hem dat pijn gedaan hebben Was
hij niet het middel in Gods hand geweest om
hen tot bekeering te brengen Had hij om hun
nentwil niet alle gevaar getrotseerd Hoe ge
makkelijk had hij hen kunnen verlaten in de ure
des gevaars, om in veiliger omgeving weg te
schuilen. Maar hij was gebleven en had hen niet
verlaten. En als dank op zijn trouw beloonden
zij hem met ontrouw. Wat kon de vijand nu
spotten Was heel de prediking van het Evan
gelie niet uitgeloopen op een fiasco
Als er van ergernis gesproken wordt, dan heeft
Paulus heel wat meer reden gehad om geërgerd
te zijn dan wij. Bij ons gaat het meestal om din
gen, die belachelijk klein zijn, als ze vergeleken
worden met wat Paulus ervoer. En toch beluis
teren wij bij den apostel geen klanken als zoo
vaak in ons midden worden gehoord. Paulus
wist wat hij van menschen te wachten had, om
dat hij zichzelf kende. En hij tuurde zich ook
niet blind op de ontrouw der broederen, omdat
hij den Heere zag. Menschen stelden teleur, maar
Christus gaf dubbel. Die heeft hem bijgestaan en
bekrachtigd. Zeker, Paulus miste de broeders,
maar hij zag Jezus.
Als wij zoo spoedig struikelen over de broe
ders en zusters kan er schuld zijn bij hen, maar
laat ons toch niet verzuimen óók bij onszelf
schuld te zien. Omdat we niet over alle menschen
heen Hem zien, die zich over ons in onze ellende
wilde nederbuigen. Wie zooveel de fouten en
zonden der geloovigen ziet, moet beginnen met
eigen fouten en zonden wat meer te zien. Dan
valt al het andere weg en hij ziet zichzelf, en
opziende ziet hij Jezus alleen.
En dan, in Christus' gemeenschap zien wij de
broederen weer. Maar nu niet als voorwerpen
onzer ergernis en als vallende onder het mes van
onze critiek, maar als voorwerpen onzer voor
bede het worde hun niet toegerekend.
Dan geen gebalde vuist, maar gevouwen han
den. En dit kan alleen dan, als wij om Christus'
wil kunnen vergeven. In Hem is dat mogelijk,
omdat ons zooveel vergeven moet worden. Om
dat wij alles van Hem ontvangen moeten, en wat
menschen ons onthouden daarbij in het niet ver
zinkt. Omdat wij dan het gebed leerden stame
len vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij
vergeven onzen schuldenaren.
Schamen wij ons nu niet met al ons zien op
de broederen
Bidden wij dan wij willen Jezus zien
Kruiningen. J. KOOLSTRA.
„VAN JEUGD EN MOED EN KRACHT*"
Het bovenstaande is de titel van het jeugdboek,
dat uitgegeven werd bij gelegenheid van het
50-jarig jubileum van den Nederlandschen Bond
van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden
Grondslag.
Aan het verzoek, deze uitgave nog vóór den
Hemelvaartsdag aan te kondigen, willen we gaar
ne voldoen, om op die wijze te bevorderen, dat
dit prachtige boek, met z'n rijken inhoud en dat
in keurigen band niet meer kost dan 2.ook
onder onze lezers het onthaal vinde, dat het ver
dient en onze jonge menschen en die eens jong
waren zich dit boek aanschaffen. Dat het in de
bibliotheek van alle Jongelingsvereenigingen komt
spreekt vanzelf.
Na een „Inleidend woord" van het Bondsbe-
stuur, waarin dit boek wordt genoemd een dank-
boek en een feestboek, volgen 12 hoofdstukken,
in deze orde Prof. WaterinkVan kind tot
man Prof. Aalders De Gereformeerde begin
selen Prof. Dijk Kennen en belijden; Dr. Knop
pers Onze vereenigingen Ds. MeijsterUw
persoonlijk geloofsleven Dr. Kraan Uw ver
houding tot de Kerk A. Zijlstra Uw taak ten
opzichte van den staat C. Smeenk Uw plaats
in de maatschappij Dr. G. Brillenburg Wurth
Hoofd van het gezin A. Kuiper Levensvulling
J. Schouten Onze Pretensie en P. van Nes Cz.
50 jaar Bondsarbeid. In den tekst zijn nog aan
gebracht 28 illustraties, waaronder portretten van
Calvijn, Dr. Kuyper, Prof. Bavinck, Prins Wil
lem I, Stadhouder-Koning Willem III, Koning
Willem I, Ds. Vonkenberg, Joh. T. de Lange en
Jac. van Oversteeg.
Het spreekt van zelf. dat we niet van elk ar
tikel hier den korten inhoud kunnen opgeven.
De schrijvers hebben zelf al moeite gehad om in
een kort bestek saam te vatten wat ze over hun
onderwerp te zeggen hadden. Maar daarom heb
ben we de onderwerpen genoemd, zoodat men
kan zien van hoevele kanten de beteekenis van
den arbeid wordt in 't licht gesteld. En dat worde
dan gedaan door mannen, die voor hun taak ten
volle bekwaam waren.
Deze artikelen moeten gelezen en herlezen
worden, we kunnen wel zeggen bestudeerd
worden. Daarom is het gewenscht, dat dit boek
in alle huizen komt, waar jongelingen zijn, opdat
ze in de gelegenheid zijn telkens naar dit boek
te grijpen en het weer eens ter hand te nemen.
Laten de ouders ook al zou het misschien
wat moeite kosten zich de uitgave van de
twee gulden getroosten. Die kunnen meer dan
honderdvoudige vrucht dragen.
Onder de illustraties zijn er, die we heel mooi
vonden. Het verwondert ons niet. dat we ze
ergens bijzonder geprezen zagen. Bij de illustra
tie „Op het land" veroorloven we ons echter de
vraag, of die teekening wel juist is. Dat iemand,
die met de spa in den grond werkt, z'n rechter
voet op de spa zet, hebben we op het land nooit
gezien. En als iemand dat nog zou doen, dan
zou hij toch zeker wel z'n linkerhand aan het
handvat hebben. Ook is de manier, waarop die
rechterhand het handvat houdt niet de manier
om veel kracht bij te zetten.
Maar misschien gaat het in andere deelen van
het land anders dan wij het hier in Zeeland zagen.
Voor de verschijning van dit dank- en feest
boek geeft het gouden jubileum van den Bond
zeker een gegronde reden.
Hoe wonderlijk groot is dze Bond geworden
in de vijftig jaren van z'n bestaan.
Hoe klein was het begin. In de artikelen in
De Standaard van 17 Mei. lazen we, dat er in
Juni 1888 op uitnoodiging van J. E. Vonkenberg
en H. J. Flipse 25 afgevaardigden van Geref.
Jongelingsvereenigingen in Amsterdam bijeen
kwamen om te komen tot oprichting van een
Bond. 25 Oct. 1888 kon die worden opgericht.
De Bond begon in 1888 met 7 vereenigingen en
190 leden en hield 26 Dec. 1888 z'n eersten
Bondsdag. Maar reeds vier jaren later, waren
er 100 vereenigingen met 2000 leden. En nu, na
50 jaar, zijn er 1149 vereenigingen met 25082
leden.
Het is niet die groei alleen, die ons mee doet
jubelen. Er is in de laatste halve eeuw op onzen
vaderlandschen bodem een en ander gegroeid, dat
ons niet met blijdschap vervult. Maar dat er
jonge mannen waren, die het initiatief tot dezen
arbeid namen en dat hun arbeid zich zoo krach
tig en breed ontplooien kon, dat geeft ons reden
van dank, om den rijken zegen, die door den
arbeid onzer Geref. Jongelingsvereenigingen en
den Bond, aan ons volk geschonken werd. Het
is mee en voor een niet gering deel te
danken aan de beginselstudie op de vereenigin
gen en aan de leiding, die de Bond daarbij gaf,
dat de Gereformeerde beginselen in steeds bree
der kring werden gekend en er naar gestaan werd
die in toepassing te brengen in het geheele leven.
Met name geldt dit wel het staatkundig en
maatschappelijk leven. De doorwerking van de
Gereformeerde beginselen stuit vooral op het
maatschappelijk terrein op grooten tegenstand.
Ook in Zeeland is dat zoo. En we zijn zeker nog
niet zoover, dat we kunnen zeggen, dat het goede
inzicht tot allen doordrong en de wil tot hef
goede handelen bij allen gevonden wordt. Maar
dit staat voor ons wel vast. dat. als niet eenige
geslachten reeds op de Jongelingsvereenigingen
over maatschappelijke onderwerpen gehandeld
was, de toestand nog gansch anders zou zijn dan
die nu is.
Zoo wordt dan de komende Bondsdag een
ware feestdag. We lazen, dat er 14.000 personen
worden verwacht. Menigeen zal het betreuren,
dat hij niet in de gelegenheid zal zijn het feest
in Amsterdam mee te vieren, maar uit de verte
kunnen zij er dan toch iets van meemaken.
We hopen, dat God moge geven dat deze
feestdag wel moge slagen. Hij beware op den
weg de duizenden die naar Amsterdam zullen
optrekken. Hij leide de sprekers door Zijnen H.
Geest, opdat allen bedoelen de eere van Zijn
Naam en de grootmaking van Zijn genade en
trouw, waarmee het Hem beliefde dezen arbeid
te stellen tot een zegen voor ons gansche volk
en inzonderheid voor onze Gereformeerde jonge
menschen.
En dan is niet de bedoeling, dat 26 Mei 1938
een eindpunt wordt. De arbeid moet worden
voortgezet. Bij alle reden van dank moet worden
beleden, dat we het volmaakte nog niet gegrepen
hebben. Nog niet alle jongelingen, die daarvoor
in aanmerking komen zijn lid. Daarom moet er
aan gearbeid om ook die te winnen. En nog niet
allen, die lid zijn, werken ijverig en trouw mee.
Ook dat moet anders worden. In dit verband wil
len we bijzondere aandacht vragen voor het ar
tikel van den heer J. Schouten Onze Pretensie.
Alleen wanneer de gedachten, in dat artikel uit
gewerkt, blijven leiden en bezielen mogen we
hopen, dat ook in de volgende halve eeuw en
in de volgende eeuwen, als die nog komen
de Gereformeerde beginselen zullen worden ge
kend en bij de aanvaarding daarvan het geheele
leven door God zal gezegend worden.
HEIJ.
In het Kerkblod voor Haarlem en Omstreken
schrijft Ds. Boeijenga iets over
HET VERSJE NA DE DOOP.
Tot het kleingoed dat in onze kerkelijke pers
nu en dan een beurt krijgt, behoort ook „het
versje na den doop". Ds. Meuleman van Den
Ham had op een ouderlingen-conferentie er over
gehandeld. In het Ouderlingenbiad stond daar
van „Scherp kiest referent positie tegen het
staan blijven der ouders, in allerlei vormen met
of zonder predikant, tijdens het zingen. Men gaat
al verder. Reeds komt het voor. dat het kind
wordt toegezongen, al of niet met oplegging der
handen door den predikant".
In het Kerkblad van Leeuwarden betuigt Dr.
van Es hiermee zijn instemming. „Toespraakjes".
„Amen" en zoo ook dit versje met het kind op
het podium noemt hij „franje".
Ik kan het met deze beide collega's niet eens
zijn. Natuurlijk moet bij den doop waarin het
initiatief Gods en daarin de eenzijdigheid van het
Verbond tot uitdrukking komt, de genadedaad
Gods alle nadruk ontvangen. Geen vroom op
dragen van het kind aan den Heere. Want dat
is het wezen van de doop niet.
En zelfs is de doopsbelofte van de derde vraag
slechts bijkomend, hoe noodzakelijk ook, bij het
Verbond en zijn bezegeling in de doop.
Neen, niets bij de doopsbediening dat de ge
dachte kan wekken alsof er ook maar eenigszins
sprake is van een daad der ouders. Maar alleen
de daad Gods, die Zijn verbond gaf, en dat toe
past en uitwerkt in wie Hij ons als bondgenoo-
ten aanwijst.
Maar dat moet de gemeente, Gods Verbonds
volk, niet stom aanhooren. Doch daaraan ge
tuigenis geven
En wat is dan schooner dan dat de gemeente,
na de rijke taal van Gods Verbondsgenade in
het Doopsformulier, de lof van Gods Verbond
en Verbondstrouw even uitzingt Tot Zijn eer
En, waar bij elke doopsbediening dat Verbond
zijn toepassing krijgt in dat bepaalde kind (eren)
dat gedoopt wordt, is er dan niet alles voor dat
deze concrete aanleiding tot het zingend loven
van Gods Verbond ook onder dit zingen als
vertoond blijve
Dat kan zelfs helpen om het zingen te bren
gen tot heel concrete lof.
Natuurlijk moet handoplegging of eenige an
dere bijgeloovigheid daarbij achterwege blijven.
Doch als men dat „staan blijven" ook al „fran
je" noemt, die noodig weggedaan moet worden,
dan zou dat, naar mijn gevoelen, een kaalheid
brengen, die toch zeker niet geboden is.
BOEIJENGA.
Volkomen mee eens. Zooals edelsteenen ge
plaatst worden in de rijkste omgeving, zoo moet
de beteekenende zaak in de rijke omgeving van
God-met-Zijn-volk geopenbaard worden. S. i.
uitgezongen worden. En dat doen we zoo eer
biedig mogelijk tot verheerlijking van Zijn Naam'
HET HEILIG AVONDMAAL.
II.
De vorige week eindigden we met deze uit
spraak
Sacramenten zijn als genademiddelen minder
dan het Woord. Dat wordt duidelijk, als wc de
beteekenis en het doel van de Sacramenten ver
staan.
We zijn aan het woord Sacrament gekomen
door het Latijn. Nog juister uitgedrukttoen het
Latijn kerktaal was, is dit woord Sacramentum
in de westersche kerken gebruikt om de teeke
nen en zegelen aan te duiden van de beloften
des Evangelies.
Daardoor gebruikt de Grieksche Kerk een
ander woord, en wel een Grieksch woord, n.l.
Mysterion (verborgenheid). Wat het woord
Sacramentum letterlijk beteekent, weet ieder, die
op de catechisatie gaat, n.l. geldsom, welke bij
een proces door ieder der twee pleitende partijen
bij den Opperpriester tot pand werd neergelegd
om den goden gewijd te zijn in geval van ongelijk.
Vooral beteekent bij de Romeinen Sacramen
tum den krijgseed, waardoor de soldaat zich aan
zijn veldteeken verplicht en wijdt. Tertullianus,
één der groote kerkvaders (155233), be
schouwt bij voorkeur den Christen als krijgs
knecht van den Heere. En het jawoord in de
Heilige Doop is dan ook de belofte van toewij
ding aan den Heere, waarop onze Nederlandsche
Geloofsbelijdenis doelt als het heet„om geheel
Hem toegeëigend te zijn, zijn merk en veldteeken
dragende".
Het Grieksche Woord Mysterion had een veel
ruimeren zin. Doch reeds na de ongeveer 1100