No* 18 Vrijdag 6 Mei 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE i Ds. A. C HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 NIET VREEZEN VOOR DEN DOOD. Ik zal vertrouwen en niet vreezen. Jes. 12:2. En (opdat Hij) verlossen zou, die door vreeze des doods door al hun leven de dienstbaarheid onderworpen waren. Hebr. 2:15. Zou er wel één mensch zijn, die niet bang is voor den dood Zoo gezien kan Jesaja's woord: „ik zal vertrouwen en niet vreezen" grootspraak lijken. Want uit het verband blijkt, dat hij dat zegt ten opzichte van den dood. Door zijn woord keuze drukt hij zich bepaald sterk uit. Hij zegr eigenlijk „ik voel mij zeker en ben niet bang voor den dood". Ge denkt bij deze woorden misschien aan den moed van den dronken man, waarin hij zich laat gelden tegen zijn aanvallen. Of anders, ge vindt dat deze woorden goed zouden passen in den mond van den man met het hazenhart, die groot doet, maar heimelijk zich onzeker voelt tegen over zijn vijand, angstig bij het naderend gevaar. Maar zoo kan Jesaja's woord nooit verklaard worden. Hij, de profeet des Heeren, zet het men- schelijk leven juist in het licht der waarheid. „Ik zal vertrouwen en niet vreezen Hier zingt de profeet des Heeren aan de kerk haar overwinningslied op den dood voor. Geen mensch, wie dan ook, kan uit zich zelf zoo spre ken. Hij is bang voor de macht des doods. Hij vreest voor het oordeel. De dood is de vijand, tegenover wien hij zich het meest onzeker gevoeld. Dit jubellied is dan ook niet op aarde geboren. Uit den Hemel is het neergedaald. Gods Geest heeft het gecomponeerd. Hij zingt het Gods volk voor. Heel vroeg in de geschiedenis van Israël is het reeds gezongen. Het zal blijven klinken in de kerk des Heeren over de geheele wereld. En straks na de vol einding zal het volk Gods aan de glazen zee, begeleid door cithers Gods zingen, het lied van Mozes, de knecht des Heeren, het gezang van het Lam (Openb. 15:3). Toen Pharao en zijn ruitermacht in de Schelf zee omgekomen waren, was Israël daardoor ont komen aan een wissen dood. Mozes en met hem de kinderen Israëls hebben toen van den Heere gezongen „De Heere is Mijn kracht en Lied en Hij is mij tot heil geweest (Exodus 15). Als Jesaja moet propheteeren Israëls wonder lijke verlossing uit het toegesloten kerker der Ballingschap, citeert hij de woorden van Mozes lied (Jes. 12:2). En op den opstandingsmorgen is door den ge zant uit den Hemel de treurende discipelenschaar verkondigd de verlossing van den dood „Vreest niet, ik weet dat Gij zoekt Jezus, de Gekruisigde. Hij is hier niet". In al deze daden Gods is het geweld des doods vernietigd. De dood, die Israël door Egypte's krijgsheir bedreigde met den to talen ondergang de dood, die het volk Gods in de vernietiging van het volksbestaan, ver schrikte de dood, die door het kruis de dis cipelen van hun Verlosser beroofde. In Christus' opstanding wordt ons nu het lied der kerk verklaard. Jezus is gekomen, opdat Hij verlossen zou, die door de vreeze des doods al hun leven door, der dienstbaarheid onderworpen waren (Hebr. 2:15). Onze machtigste vijand heeft Christus onscha delijk gemaakt. Door Zijn dood heeft Hij te niet gedaan, hem, die het geweld des doods had. Wie nu zucht onder de slavernij des doods, wie nu gansch niet zeker is, wie vreest voor den Eeuwi gen Dood, en angst kent voor het sterven, wordt de troost gepredikt van Dezen overwinnaar. Daartoe verrees Hij uit het graf, opdat Hij Gods volk zou leeren zingen het Overwinnings lied op dood en graf„Ik zal vertrouwen en niet vreezen Is het met onze rust tegenover den dood wel in orde Er is nog zooveel vreeze des doods Wij ontmoeten die daaglijks in velerlei vorm. Onder de belijders van den Christus, die toch gelooven in de verlossing door Zijn Bloed, kan de vrees voor het sterven nog verschrikken. Daartoe heeft Christus de zijnen niet verlost, dat ze nog vreezen zouden. Zij moeten het Overwin ningslied op den dood bij Hem leeren. De vrees voor den dood is nooit uit ons leven weg te krij gen, door redeneering. Nooit door de inspanning van een vroom leven. Eén weg is er maar, waar in ze van ons afvalt. Door te gelooven, wat Hij voor ons deed, toen Hij voor ons stierf. Toert heeft Hij het geweld des doods, de kracht, het brute geweld, waardoor zij voor eeuwig onder gaan moesten wegens de toorn Gods, voor altijd gebroken. In zijn dood heeft Jezus het geweld des doods laten uitwoeden. De vrucht van Zijn werk is nu, dat zijn kerk tegenover den dood belijden gaat „Ik zal vertrouwen en niet vreezen". Sterven is vreeselijk. Wij moeten daarin onzen slavendienst volbrengen. De vrees voor het ge weld des doods verlamt de levensenergie. In dit leven onder de tyranny des doods is Jezus onze troost. Hij is mensch geworden om te kunnen sterven. En stervende heeft Hij onzen slaven dienst volbracht. In zijn opstanding zingt Hij ons nu het overwinningslied voor „Ik zal vertrou wen en niet vreezen Wie in Hem gelooft moet leeren zich zeker te gevoelen in Hem en niet meer bang te zijn voor den dood met Hem. Dat is de vrucht van Zijn sterven in zijn opstanding aan 't licht ge bracht. Zooals het eens is geschied, bij de Schelf zee, en later in de verlossing uit Babel, zoo is er de vervulling geweest in de opstanding van Christus. Het geweld des doods is weg De toorn Gods heeft een einde Wie nu nog vreest, en zoo de slavernij van den dood gevoelt, als een drukkend juk, die zoeke de bevrijding bij Jezus. Hij verlost van den vreeze des doods Nu jaagt de dood geen angst meer aan. Want alles, alles is voldaan. Wie in het geloof op Jezus ziet, Die vreest voor dood en helle niet. Heinkenszand. BOOIJ. DE INKOMSTEN DER KERK. VI (Slot). In een slotartikeltje willen we nog de aandacht vragen voor een zaak, die voor sommige broe ders en zusters van belang kan zijn. We bedoelen, dat ze aan de kerk en ook aan de Zending zullen denken, wanneer ze hun tes tament maken. Uiteraard zal hier doorgaans niet een roeping aanwezig zijn voor hen, die kinderen hebben. In menige kerk is het zoo, dat de kinderen komen in de plaats der ouders. Daar kan men na jaren als ambtsdragers aantreffen de zonen van hen, die vroeger in de bijzondere ambten dienden. Zooals de vaders het kerkelijk leven mee hiel pen bouwen, zoo doen het later de zonen. Fa milies zijn er aan te wijzen, die geslacht op ge slacht leden der kerk zijn. Dan wordt het werk der ouders in de geslachten voortgezet. Maar zoo is het niet bij alle broeders en zus ters. Zoo kan het niet zijn bij hen, aan wie de kinderzegen onthouden werd. Met hun heengaan houdt op de meedeeling van de geestelijke gaven tot opbouwing van het lichaam van Christus en dat verlies is niet te vergoeden. Maar wanneer zij in staat waren ook met stoffelijke goederen de gemeente te steunen, lijdt de kerk ook in dat opzicht een groot verlies. En dat verlies zou wel eens zóó groot kunnen zijn, dat de kerk, waartoe zij behoorden en in wier midden zij de geestelijke zegeningen van Gods Koninkrijk mochten genie ten, daardoor in groote moeilijkheden zou ko men. En daartegen zou wel wat te doen zijn. In dat geval zullen zij, naar het ons voorkomt, goed doen niet ernstig te overwegen of het niet op hun weg ligt door testamentaire beschikking maatregelen te nemen, dat ook na hun verschei den de arbeid van die kerk en in die kerk on gestoord kan doorgaan. En wanneer de plaatselijke kerk, waartoe zij behooren, finantieel zoo sterk zou zijn, dat het derven van hun bijdragen geen bezwaar zou op leveren, zoo is te denken aan anderen arbeid voor Gods Koninkrijk, die door hen gesteund werd. Met name willen we wijzen op den Zen- dingsarbeid. Van David lezen we, dat hem, toen hij z'n voornemen had uitgesproken om den Heere een huis te bouwen, door den profeet de boodschap gebracht werd, dat niet hij maar zijn zoon een tempel mocht bouwen. Maar David nam toen de maatregelen, waardoor het zijn zoon mogelijk zou zijn een prachtigen tempel te stichten. Mil- lioenen bestemde hij, legateerde hij voor den tempelbouw. Daarin geeft David een navolgingswaardig voorbeeld. Resumeerende wat we over de inkomsten der kerk schreven is dat kort aldus saam te vatten. Wat de kerk voor haar bestaan en arbeid noodig heeft, moeten de leden der kerk zelf bijeen brengen. Op subsidie van den Staat mag zij niet steunen. Het meest in overeenstemming met de eere der kerk, is het dan. dat de gelden worden bijeenge bracht door vaste vrijwillige bijdragen, waarbij elk lid bedenke, dat hij rentmeester is over de hem van God toebetrouwde goederen. Het evenwicht tusschen inkomsten en uitga ven mag niet altijd daarin worden gezocht, dat men de uitgaven vermindert naarmate de inkom sten minder worden. In vele gevallen zal het noo dig zijn de inkomsten dan weer te vermeerderen opdat de noodige uitgaven gedaan kunnen wor den. Voor sommige leden der kerk kan het noodig zijn te overwegen, of zij niet een roeping heb ben, door erflating maatregelen te nemen, dat ook na hun verscheiden, wanneer hun bijdragen vervallen, de arbeid der kerk ongestoord kunne doorgaan. We ontvingen een schrijven van een broeder, die meende, tegen wat we schreven, een bezwaar te moeten inbrengen. We nemen dat hier in z'n geheel op, omdat hierin iets gezegd wordt, dat allicht bij meerderen leeft, en het gewenscht kan zijn, dat te weerleggen. Ritthem, 13 April 1938. Geachte Redactie Gaarne zag ondergeteekende deze regelen op genomen in de Kerkbode. Lezende het stukje „De inkomsten der kerk" in No. 14, komende aan „En wat zooals een vanzelfsprekende regel geldt voor het Staatkun dig leven, moet door de geloovigen ook als de goede regel worden erkend voor het kerkelijk leven", dacht ik zoo, dus kerkelijke belasting, is zeker beter gezegd dan vaste vrijwillige bij dragen. Beide woorden vaste vrijwillige zijn in de praktijk onhoudbaar. In No. 4 van hetzelfde onderwerp staat„En er is zeker reden tot de vrees, dat dit vaak ook gebeuren zal, omdat alle controle over wat voor de kerk wordt bijdragen bij het alleen maar col lecteeren ontbreekt". Abram gaf tiende van alles. Jakob zeide „Ik zal U voorzeker de tienden geven". En bij de koning David en Joas, en toen de Heiland bij de schatkist stond, daar werd veel gegeven, en 1834—1886. Dat is vrijwillig voor mij de weg, maar niet, A. moet zooveel en B. zooveel. En controle dat was noodiger op Zondagontheiliging, verzuim van den dienst des Woords en Avondmaalsvie ring. Tuchteloosheid is vernietiging, zie maar naar Rusland en Duitschland. maar dan ook alle vleeschelijke overwegingen weg. W. WOUTERSE. Ons antwoord kan, na wat we breedvoerig betoogd hebben, kort zijn. We spreken niet van kerkelijke belasting, maar van vaste vrijwillige bijdragen. Tusschen die beide is, bij overeenkomst, ook een groot ver schil. De overeenkomst tusschen belasting en bij drage voor de kerk bestaat hierin, dat er tot beide een verplichting is. Zooals de onderdanen in den Staat verplicht zijn dien Staat te onder houden, zoo zijn de onderdanen van Koning Je zus verplicht, in gehoorzaamheid aan Hem te zorgen, dat Zijn kerk in stand blijve en haar taak in deze wereld vervullen kan. De overeenkomst tusschen belasting en ker kelijke bijdrage is ook hier in te zien, dat bij beide wordt gerekend met het inkomen. Hoe hooger inkomen, hoe hooger belasting. Hoe hoo- ger het inkomen is, hoe hooger ook moet zijn het bedrag, dat men geeft voor de kerk van Christus. Maar het verschil zit hierin, dat de Staat den onwilligen belastingbetaler dwingt met uitwen dige machtsmiddelen en dat doet de kerk niet dat mag zij niet doen. De Heere wil vrijwillig gediend worden. Wat de kerk wel kan doen en moet doen is, dat ze hen, die blijkbaar hun roe ping ook in dit opzicht tegenover de Heere niet verstaan, ernstig vermaant om van hun zonde af te laten. En omdat het woord „belasting" meebrengt die gedachte aan dwang, is dat woord op kerke lijk terrein onbruikbaar. Wat nu onze broeder beweert, dat vaste vrij willige bijdragen in de practijk onhoudbaar zijn gebleken, is onjuist. Er zijn tal van kerken, waar dit stelsel uitnemend werkt, al jaren lang. En als dat in de practijk niet houdbaar zou blijken, zou dat niet bewijzen, dat die manier verkeerd zou zijn, maar dat de zonde hier storend intrad. Waar de Geest Gods, de Geest van Christus, die Hem verheerlijkt, doorwerkt, waar de heer lijkheid van Christus, als Koning wordt erkend, daar wordt ook de drang gevonden om Hem te eeren, in de wijze, waarop men de gelden bijeen brengt, die noodig zijn voor Zijn Kerk. En wat betreft het bezwaar tegen de controle, moeten we eerlijk zeggen, dat we dat niet begrij pen. Onze broeder wijst zelf op de tienden. Een tiende, is een bepaalde grootheid. Dan moet om te weten of metterdaad een tiende ge bracht werd controle mogelijk zijn. Anders zou iemand wel eens kunnen beweren, dat hij tienden gaf, terwijl hij misschien maar met een honderdste kwam. Juist het begrip „tiende" sluit controle in. Door wie die controle moet geoefend worden, blijve hier buiten beschouwing. Maar er moet controle kunnen zijn of wilt ge een ander, meer kerkelijk, woord toezicht. Als er in '34 en '86 groote vrijwilligheid was om bij te dragen, mag daaruit niet ageleid, dat die vrijwilligheid niet in vaste banen zou mogen geleid worden. Iets beginnen in enthousiasme is nog wat anders dan volhouden als het eerste enthousiasme wat verflauwt. Juist het voortzet ten vordert, dat er vastheid komt en die wordt gevonden, wanneer men vrijwillig zichzelf ver bindt. En eindelijk de verwijzing naar Zondagsont heiliging, waartegen gewaakt moet worden. Na tuurlijk moet daartegen gewaakt. Maar en hier vergeet onze broeder iets dat wel meer ver geten wordt het vierde gebod, vraagt, naar de uitlegging in Zondag 38, niet alleen, dat we tot de gemeente Gods naarstiglijk komen enz., maar noemt als eerste eisch, dat de kerkedienst of het predikambt onderhouden worde. Wie niet voor zijn deel dus niet naar zijn willekeur maar voor zijn deel naardat hij in komsten heeft - mee den kerkedienst helpe on derhouden, zondigt ook tegen het vierde gebod. Omdat deze zonde vaak bedreven wordt, zon der dat men hier zonde ziet, schreven we onze artikelen, om juist ook tegen deze zonde te waar schuwen. En het is onze bede, dat almeer voor deze zonde het oog zal opengaan, en in den weg der bekeering ook deze zonde hoe langer hoe meer zal worden gehaat en nagelaten, om met lust en liefde naar den wille Gods in alle goede werken te leven. Dan zal de kerk ook in dezen tijd ontvangen wat ze noodig heeft voor haar arbeid. En daarin zal de Koning der kerk worden geëerd. SCHOOLRAAD VERGADERING VRIJDAG 13 MEI TE MIDDELBURG. Heelemaal juist is ons opschrift niet. De ver gadering, die we Vrijdag 13 Mei a.s. hopen te houden is er niet ééne van den gehcelen School raad, maar alleen van district IX en dan nog maar van een deel van district IX, waartoe ook Noord-Brabant en Limburg behoort. Kortheids halve konden we echter zonder vrees voor misverstand wel zoo schrijven. En voor velen in onze provincie, die niet in de gelegenheid zijn de vergadering in Utrecht bij te wonen is onze districtsvergadering hun Schoolraadvergadering. Het verheugt ons, dat we deze vergadering weer mogen aankondigen, omdat de groote be langstelling van een heele reeks van jaren ons grond geeft voor de verwachting, dat ook dit maal door onze Schoolbesturen en het personeel het op prijs zal worden gesteld, dat ze in eigen provincie over belangrijke schoolzaken zullen kunnen hooren spreken en van gedachten wisse len. Gelijk reeds in de vorige Kerkbode werd ge meld, krijgen we 's morgens een referaat van Ds. W. H. v. d. Vegt te Goes over „Het verbond der genade en het Christelijk onderwijs". 's Middags hoopt Mr. J. Terpstra, de vroegere Secretaris van den Schoolraad, die met groote bekwaamheid eenige jaren het departement van Onderwijs beheerde, te spreken over „De strijd om de school". Het is zeker wel noodig, dat we bedacht blij ven op de gevaren, die onze vrije school met den bijbel nog altijd bedreigen en gewapend worden tot den strijd, waartoe we nog altijd geroepen zijn. Ook nu willen we er aan herinneren, dat allen, die in het Christelijk onderwijs belangstellen, har telijk welkom zijn. Geve de Heere ons ook nu een goede ver gadering. HEIJ.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1