No* 17
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOQRDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDsA* C. HEIJ en Ds* A* H* OUSSOREN.
MEDEWERKERS j D.D. W, M. LE COENTRE, F, J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
EEN BEDE OM VOORBEDE.
En ik bid U, broeders, door onzen
Heere Jezus Christus, en door de liefde
des Geestes, dat gij met mij strijdt in
de gebeden tot God voor mij.
Rom. 15:30.
Dat de apostel Paulus hier voorbede vraagt
van de gemeente te Rome, verwondert u wellicht
niet. Dit gebeurt ook nog onder ons. En gij vindt
dat alleszins betamelijk. Maar wat opvalt bij dit
verzoek, is de vorm waarin het is gekleed. De
apostel gebruikt hier zulke geweldig zware woor
den. Hij vraagt de voorbede niet maar hij
bidt er om. En het is niet „alleen maar" voor
bede die hij verzoekt maar hij roept de ge
meente op tot de strijd des gebeds.
De voorsteling der gebeden is voor ons niet
onbegrijpelijk, waar het ons eigen persoonlijk le
ven betreft. Maar hier geldt het de zaak van
den ander. Eischt Paulus daarom niet te veel in
dit verzoek Hij vraagt niet minder dan ditdat
zijn zaak die der gemeente zal zijn.
Zijn nood de hare. Is zoo'n verzoek eigen
lijk wel voor inwilliging vatbaar Misschien moe
ten wij Paulus' woorden beschouwen als een
uiting van een bewogen hart
Voor wie zoo denken zou, beroept Paulus zich
op zijn recht, zoo te vragen om voorbede. Hij
doet dat door de toevoeging ik bid u door
onzen Heere Jezus Christus. De gemeenschap
aan denzelfden Christus, die er is voor beide,
Paulus en de gemeente, prikkele de geloovigen
in Rome toch te doen wat Paulus vraagt. Maar
dan ook de liefde des Geestes, door den Vader
in hun harten uitgestort, drijve tot een bidden,
dat meer is dan louter voorbede, strijden in
de gebeden.
Het is een „met mij strijden" zegt Paulus-. Aan
den aanvang van dezen brief, had Paulus den
geloovigen te Rome verzekerd, dat hij voor hen
bad, nu vraagt hij hun gebed voor hem. Dit ge
zamenlijk bidden is een wezenlijk bestanddeel
van het leven van Christus en de zijnen op aarde.
Nu is er nog dat strijden. Dat ziet hier op een
bepaald geval. Paulus zit in Korinthe te schrijven
aan de gemeente te Rome. Hij begeert sterk tot
haar te komen met de volle zegeningen van het
Evangelie.
Maar tusschen het oogenblik, waaróp hij nu
zit te schrijven en dat, van straks, waarop hij te
Rome denkt te arriveeren, ligt zijn tocht naar
Jeruzalem. De collecten, die hij in Griekenland
verzameld heeft, zal hij zelf naar Jeruzalem bren
gen. Maar de apostel heeft een voorgevoel van
de teleurstellingen die hem daar wachten, van de
kant der ongehoorzame Joden.
Hij ziet er tegen op. Het vooruitzicht te Rome
te zullen zijn, lokt hem en het is troost voor hem.
Maar eerst moet dat andere nog gebeuren de
moèilijke taak moet vervuld worden, en daarom
heeft hij behoefte aan de voorbede.
Niet maar eens, maar gedurig. Zoo, dat terwijl
de geloovigen te Rome voor hem bidden, zij er
zich van bewust zijn, dat Paulus zelf ook bidt
om dè kracht van Christus, en omgekeerd.
Alleen door dit gezamenlijk aanhoudend, vurig
bidden, acht hij het mogelijk zijn weg te vervol
gen en zijn werk te doen.
Zeg nu niet, dat is een speciaal geval geweest
in den jare zooveel na Christus. Zoo komen er
misschien ook bepaalde tijden en omstandighe
den in het leven der kerk, waarop dit strijdend
bidden noodzakelijk is. Zoo is het niet Hier ligt
de roeping der gemeente, en van geloovige per
soonlijk, steeds weer ten opzichte van de zaak
des Evangelies. De moeilijkheden bij den arbeid
met het Woord Gods zijn nog legio. Ook in een
gemeente De ambtsdragers kunnen die alleen
niet dragen, zij moeten een biddende, een mee
strijdende gemeente achter zich weten.
Er zijn nog van die pijnlijke ervaringen in de
gemeente van Christus opgedaan, er is zonde en
tegenstand niet slechts van buiten, ook van
binnen-uit.
De strijd tegen ongehoorzaamheid in het ker
kelijk leven is zoo noodig en ze is zwaar.
Paschen predikt wel. dat Christus over
wonnen is.
Hij zorgt voor zijn kerk. Maar Hij doet dat
door den ambtelijken dienst. Kent de gemeente dè
moeiten van dezen ambtelijken strijd wel genoeg?
De bede om voorbede komt nog altijd weer
tot ons, als leden van Christus' Kerk. Hierin zal
het leven van Christus in ons te saam zich open
baren dat er dit gemeenschappelijk strijden is in
onze gebeden voor de zaak van Gods Koninkrijk.
Denkt daaraan eens, als gij hoort van tucht-
gevallen in uw gemeente. Wanneer ge weet, dat
de arbeiders in Evangelisatie en Zending uitgaan,
vaak op moeilijke wegen.
Bij een doode gemeente kan dit alles gebeuren,
zonder dat het de spanning in het gebed verhoogt.
Maar waar het leven is van den Heere Christus,
de liefde des Geestes, moet er de neerslag zijn
van den strijd en het werk voor Gods Koninkrijk,
in onze gebeden.
En dan nog iets Het meest verbazingwek
kende. Wij weten, dat de voorbede der gemeente
te Rome en Paulus gebed, niet is verhoord, zoo
zij begeerden. De ongehoorzaamheid der Joden
heeft Paulus in Jeruzalem wel in de strik gebracht.
Gebonden kwam hij te Rome. De voorbede is
wel verhoord, maar op Gods wijze. Dat is de
uitkomst van het strijden in de gebeden, de ver
hooring naar Gods wil. Maar zóó, dat de ge
beden toch veel uitwerken voortgang van ons
werk door verdrukking heen, maar ook troost
in de teleurstellingen.
Deze gebedsstrijd leidt zeker tot overwinnin
gen. Goddelijke zegepraal. Het is die van ons
Hoofd Christus, Die laat merken, dat Hij over
winnaar is, daar waar duisternis, zonde, moeite
hindernis is.
Heinkenszand. BOOIJ.
DISTRICTSVERGADERING SCHOOLRAAD
Met een enkel woord willen we reeds mee
deden, dat D.V. Vrijdag 13 Mei a.s. weder een
vergadering zal gehouden worden van district
IX van den Schoolraad. Ditmaal te Middelburg.
Als sprekers hopen op te treden Ds. W. H.
van der Vegt te Goes en de Oud-Minister van
Onderwijs Mr. J. Terpstra.
HEIJ.
In ieder Gereformeerd gezin behoort de
Zeeuwsche Kerkbode gelezen te worden.
VERKEERDE DOELSTELLING (IV).
In vorige artikelen hebben we iets laten zien
van de houding der valsche-mystici. Tegenover
dit uiterste staat een ander uiterste, n.l. der een
zijdige Verbondsprediking.
Eerst iets over het formeele.
De gemeente van Christus kan niet genoeg ge
wezen worden op deze heerlijke werkelijkheid,
dat ze leeft in Verbondsverhouding, in de ver
houding van kind tot den hemelschen Vader.
Toch kan formeel hier een fout gemaakt wor
den door in iedere predikatie maar weer die
Verbondsverhouding te noemen. Niet alleen
wordt zooiets vervelend, maar ook is dit
eenzijdig. Precies als het vervelend zou zijn
voor een kind. als vader het maar telkens had
over de goede verhouding van vader tot de kin
deren. Zelfs loopt men de kans, dat de gemeente
de schoonheid van het verbond uit het oog gaat
verliezen, door zulke onnoodige herhaling. Hier
is niet de repetitie de moeder der wetenschap,
maar de moeder der verveling.
Bovendien kan het eenigszins naar fanatisme
rieken.
Er zijn toch zoovele andere en schoone zijden
in het genadeverbond, die naar voren gebracht
kunnen worden, zonder telkens maar weer het
woord „verbond" te noemen. De Bijbel gaat ons
daarin voor. Heel de Schrift gaat uit van de
Verbondsverhouding. Maar lang niet op iedere
bladzijde staat het Woord verbond en zeker niet
in iedere text.
Tenslotte geldt dit slechts het formeele. Maar
wat het materieele betreft, zijn de fouten der
eenzijdige verbondsprediking ernstiger.
Een der grootste fouten is wel deze, dat de
gemeente van Christus, zooals ze ingeschreven
is in het kerkelijk register, inderdaad zonder uit
zondering, gemeente des Heeren zou zijn. Iets
anders is, dat we die allen voor gemeenteleden
houden. Dat we ze behandelen als leden van
Christus' Kerk. Maar tusschen „houden-voor" en
„zijn" kan een groote kloof bestaan.
Als ik iemand houd voor een rechtschapen
mensch, maar de practijk wijst uit, dat hij het
niet is, dan is er verschil tusschen mijn veronder
stelling en de werkelijkheid.
Zie hier is nu een van de fouten der een
zijdige verbondsprediking aangeduid men rekent
te weinig met de practijk. Met het feit, dat niet
alles Israël is wat Israël heet. Men scheert alles
over één kam.
En als dan uit de hoek der valsch mystieken
hierop een reactie ontstaat, is dit zeer begrijpelijk.
Willen de laatsten de gemeente versnipperen
in allerlei groepjes en soorten bekommerden,
verontrusten, lastdragenden, en wat dies meer
zij de eersten willen in het geheel geen enkele
onderscheiding maken.
Hun oog is gesloten voor de bittere werkelijk
heid, dat er in de gemeente geveinsden zijn. En
dat menschen als David kunnen vallen. En ge
volg hiervan is, dat ze ook niet aandringen op
bekeering.
Nu weten we wel, dat er weinig pastores te
vinden zullen zijn, die zóó eenzijdig prediken, dat
hun oog niet open zou zijn voor de werkelijkheid.
Dat neemt echter niet weg, dat het gevaar niet
denkbeeldig is, dat de gemeente bij te sterke na
druk op de verbondsverhouding in valsche ge
rustheid gaat leven.
Mijn catechisanten zal ik altijd weer zeggen,
dat ik ze voor geloovigen houd. Dat heeft iedere
vader en moeder nadrukkelijk zelf bij den Heili
gen Doop verklaard, toen ze het jawoord gaven
op deze vraag „Gelooft gij, dat ze in Christus
geheiligd zijn
Ik mag dus onze jongens en meisjes niet anders
zien. Het zou beleedigend zijn niet alleen voor
de ouders, maar erger ik zou de belofte Gods
weerspreken. De Heere toch zegt nadrukkelijk,
dat Hij de God is van het zaad „na u in hunne
geslachten". Voorts „want u komt de belofte
toe en uwe kinderen".
Maar al stellen we dus onze jonge menschen
op dat zeer-hooge-niveau-van-verbondskind, al
laten we ze dus zien de hooge rechten en heer
lijke plichten van bondeling, dat neemt niet weg,
dat iedere catecheet evenzeer zal wijzen op de
eisch van persoonlijk geloof.
Ze moeten leeren zich af te keeren van de
wereld en heen te keeren naar God in Christus
en in te keeren tot zichzelf. Telkens en telkens
moet hun worden voorgehouden zeker, ge be
hoort tot het verbond, maar openbaar je dan
ook als bondeling. In het verborgen voor je God,
maar ook in het openbaar bij je vrienden en je
vriendinnen.
God heeft je groote voorrechten geschonken.
Hij liet je geboren worden uit geloovige ouders,
Hij zeide tegen je in den doop, dat je Zijn eigen
dom bent, Hij liet je opgroeien in een geheiligde
omgeving, Hij laat je onderwijzen als Zijn eigen
kind, maar openbaar je dan nu ook als Zijn kind.
Laat zien door je levenswandel, dat je Zijn recht
op je leven erkent en belijd dat, door over te
nemen het jawoord dat vader en moeder bij de
doop gegeven hebben. Draag straks zelf de ver
antwoordelijkheid voor het „Ja" van je ouders,
door te erkennen„De HEERE is Mijn God
en ik ben Zijn kind".
Eenzijdige verbondsbeschouwing zou nu dit
laatste nalaten en tot de leerlingen zeggen je
bent bondeling en daarmee uit. Je bent naar
's Heeren Woord zijn eigendom en heel die per
soonlijke aanvaarding is dwaasheid.
Hoe dwaas dit zou zijn, bewijst de practijk
wel. Droeve ervaringen zal iedere catecheet heb
ben. Want als ergens blijkt, dat niet alle kinde
ren verbondskinderen Gods recht erkennen over
hun leven, dan is het wel hier.
Neen, niet is alles Israël wat wel Israël heet.
En we gaan dan ook scheef, als we niet met
deze bittere practijk rekening houden.
We zouden verkeerd doen door niet eens be
paalde catechisanten speciaal te behandelen.
Want de rijkdom van Gods belofte wordt niet
door ieder kind gezien. En die rijkdom-leeren-
zien is de groote roeping van ieder die met de
jeugd te maken heeft.
Hierbij mag ik wel opmerken, dat de text in
het DoopsformulierWant u komt de belofte
toe en uwe kinderen en allen, die daar verre zijn
zoovelen als er de Heere onze God toeroepen zal,
niets, maar dan ook niets afdoet van het recht
en de plicht om de kinderen als verbondskinde
ren te zien. Immers algemeen wordt het woord
„verre" hier gezien als slaande op de heidenen.
Zoo b.v. Calvijn. Wie deze text wil gebruiken
om weer te deelen en te splitsen, misbruikt deze
text. Gaat weer uit van zijn vooropgezette opinie:
een deel is kind Gods, een deel niet. Deze text
is juist bedoeld als het tegenovergestelde, zegt
Calvijn „indien nu de kracht en de vrucht van
het verbond zich tot de heidenen uitstrekt, heb
ben de Joden de verbondskinderen geen
reden om met opzicht tot zichzelf te twijfelen,
of ze wel ervaren zullen de hechte en vaste
trouw Gods".
Met andere woorden als nu zelfs al heidenen
zegeningen krijgen van Gods verbond, hoe vast
staat dan wel dat verbond voor de kinderen van
de geloovigen.
Wat nu gezegd is van de kinderen des Ver-
bonds, geldt m.n. ook van de leden der kerk.
We kunnen wel scherven maken met eenzijdig
te zijn naar de eene of de andere zijde.
Scherven maken we als we uitgaan van de ge
dachte heel de gemeente is geloovig.
Scherven maken we als we uitgaan van de
gedachte die gemeente bestaat uit menschen, die
nog bekeerd moeten worden.
Bij beiden is de fout. dat men niet Gods Woord
laat spreken. Gods Woord leert ons de gemeente
zien als gemeente des Heeren. En Gods Woord
leert, dat er in de gemeente zijn hypocrieten.
Openbaren zij zich in hun zondige wandel, dan
moet de kerkeraad optreden, in naam van Chris
tus.
Niet dus onze opinie mag voorop staan, maat
we moeten ons gevangen geven onder het Woord
des Heeren.
Alleen deze houding geeft zegen.
Tenslotte zoowel de termen „valsch mystiek"
als „eenzijdige verbondsbeschouwing", acht ik
aanvechtbaar.
Daar dit echter meer een wetenschappelijke
kwestie is dan een practisch theologische, meen
ik, dat er geen bezwaar bestaat om ter wille van
de duidelijkheid deze woorden te gebruiken. Geve
onze Heere God, dat we steeds meer gaan zien
de rijkdom, de hooge plaats van Zijn gemeente,
maar ook haar roeping om in overeenstemming
met die plaats en die rijkdom ons te openbaren.
Laten we zijn een stad op een berg.
A. H. OUSSOREN.
GEMENGDE HUWELIJKEN EN DE KERK,
IX.
Heeft de kerk in haar ambtelijke zorg voor de
gemeente een speciale taak ten opzichte van het
kwaad der gemengde huwelijken Heeft zij een
taak ten opzichte van de z.g.n. interkerkelijke
huwelijken
Op deze twee vragen willen wij een kort ant
woord geven.
Uiteraard hebben de ouders in de eerste plaats
de roeping om te waken over de verbintenissen,
welke hun opgroeiende kinderen aangaan en
voorzoover het in hun vermogen ligt, hun kinde
ren de wegen des Heeren te leeren, ook betref
fende verloving en huwelijk.
Maar de kerk heeft ook een roeping.
De roeping om in de bediening des Woords
het licht van het Woord te doen vallen op de
instelling, het doel en de heiligheid van het hu
welijk en op het christelijk huwelijk. Niet min
der dan over christelijke, sociale en economische
grondvragen, behoort over christelijke gezins- en
huwelijks vragen, Gods Woord verkondigd te
worden.
Ook op de catechisaties voor de oudere jon
gelui kan en moet over huwelijksvragen het licht
van Gods Woord worden ontstoken. Bij het
huisbezoek moet aandacht aan de verloving en
omgang van jongens en meisjes worden besteed.
Ds. C. v. d. Woude schrijft in zijn prachtig
boekje over de gemengde huwelijken zeer terecht:
„Deze vermaning en voorlichting moet een
„vast bestanddeel zijn van het onderwijs der
„Kerk. Er moet voorbehoedend worden gewerkt.
„In veel gevallen komt de vermaning der Kerk
„te laat. De genegenheid is dan reeds te sterk,
„de band te hecht geworden. De vermaning wordt
„nog proforma gegeven, doch men koestert wei-
„nig hoop, dat er naar geluisterd wordt. Er moet
„tijdig en met klem gewaarschuwd.
I „Het besef van het geestelijk gevaar, dat in