No* 14
Vrijdag 8 April 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A* C. HEI] en Ds, A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COLNTRE, F. J. v, d, ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGÏNG ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
IEDER MEELEVEND LID IN DE ZEEUW
SCHE KERKEN LEZE DE KERKBODE. Als
Uw ouderlingen onderzoek instellen naar Uw
kerkelijk medeleven, moet ge in staat zijn ook in
dit opzicht Uw medeleven te toonen.
VAN GOD VERLATEN.
II.
En ter negender ure riep Jezus met
een groote stem, zeggende Eloï, Eloï,
lamma sabachtani hetwelk is, overge
zet zijnde Mijn God, mijn God, waar
om hebt Gij mij verlaten
Markus 15 34.
Deze klacht is niet een klacht zonder adres.
De klacht is een gebed.
Een gebed tot Hem, wiens verlatenheid de
Zoon niet dragen kan.
De Vader verlaat den Zoon en snijdt den
band door.
De Zoon verlaat den Vader niet. Hij laat den
Vader niet los.
In zijn verstikkenden angst roept Hij, schreeuwt
Hij tot Hem, op wien Hij ook in deze oogen-
blikken alleen zijn vertrouwen stelt.
Laat God Hem verlaten Hij kan nu eenmaal
niet buiten God.
God blijft toch zijn 'God.
„Mijn God", ja nog eens „Mijn God".
Met verdubbelde zielespanning wendt Hij zich
naar God, zijn God.
Da Costa heeft eens gezegd Neem dit „mijn"
weg, dit dubbele mijn, en ge hebt de kreet van
de goddeloozen in de hel. Nu is 't de klacht van
den Borg onzer ziel.
Ja nu is dit woord het woord der kentering.
Nu is dit ontzaglijk oogenblik het oogenblik
van 't doorbreken van het licht.
Wanneer na zijn heesche klacht „Mij dorst"
hem een teug ediks gereikt is, drinkt Hij de
kracht in om luide (ja nu óók luide) met groote
stem te roepen Het is volbracht.
De tijdelijke verlating is voorbij. Hij heeft zijn
Vader weergevonden.
Met den Vader scheidt Hij van deze aarde,
Hij, van wien de Schrift als eerste woord mee
deelt „Wist gij niet, dat ik zijn moest in de
dingen mijns Vaders
Weet ge wanneer deze angstkreet, die voor
ons onpeilbare diepten heeft, voor ons onver
klaarbaar, ongerijmd, totaal onbegrijpelijk zou
zijn
Wanneer we dezen Jezus beschouwden alleen
als een fijnen geest, een edel, vroom mensch.
Wanneer we deze verlatenheid zochten te ver
klaren uit zijn eigen, persoonlijk leven, waarin
Hij immers steeds den Vader gezocht heeft.
't Is geen wonder, dat moderne schriftverklaar
ders met dit woord geen weg weten.
Één van hen zegt zelfs deze klacht over god
verlatenheid is aanstootelijk.
Deze Godverlatenheid is te verklaren uit het
leven van anderen, uit het leven van godverla-
ters, uit uw en mijn leven.
Zonde is verlating Gods.
God zelf klaagtMij, de sprinkader des leven
den waters, hebben zij verlaten.
Wij hebben God verlaten. Wij hebben ons
losgescheurd uit 's Vaders liefdearmen.
En nu zijn wij allen waardig dat God ons ver
laat, dat de Heilige ons voor altijd verstoot van
zijn heilig aangezicht.
Maar we mogen, ziende op Jezus, jubelen
Hij voor mij
Ja, wij kunnen een antwoord geven op de
vraag God, waarom hebt Gij uw Zoon verlaten?
Dit antwoord omdat wij U verlaten hebben,
omdat Hij onze verlatenheid ingaat en de straf
der zonde draagt tot de uiterste consequentie
den dood, de volstrekte eenzaamheid, de ver
latenheid.
Die smart heb ik Hem aangedaan. Om mij
werd Hij verlaten.
Zoo straalt er licht van het kruis in onze
zondeduisternis.
O onnaspeurlijk wonder voor Jezus de God
verlatenheid, voor ons de eeuwige Godsgemeen
schap. Voor Hem dikke duisternis, voor ons het
stralend licht.
Hij dragend Gods toorn, opdat wij zouden
roemen in genade.
Jezus, onze dankbare zangen loven uwen lief
degloed.
Maar nu dan ook licht in al onze duisternis.
Licht in de duisternis van onze verlatenheid,
van onze eenzaamheid.
Het schijnt weieens alsof uw hemelsche Vader
niet hoort naar uw roepen, naar uw klagen, 't Is
alsof uw gebed afstoot tegen een gesloten hemel.
Doch 't is metterdaad zooals ik schreef
het schijnt, 't is alsof.
Immers op Golgotha, voor Jezus was 't wer
kelijkheid, opdat gij nimmermeer van God ver
laten zoudt worden.
Denk dan aan dit kruiswoord, wanneer ze
komen in uw leven de uren, waarin gij twijfel
moedig vraagtWaarom toch dit mijn God
de uren van aanvechting.
Werp dan uw vertrouwen niet weg, maar
werp 't op Hem, wiens eenzaamheid voor eeuwig
uw eenzaamheid opheft.
Geen nacht zoo zwart, waarin God de hand
der zijnen loslaat.
Hij draagt u door allen, ja allen nood heen.
Hij zal u tot een eeuwig licht wezen.
Van tweeën één.
De liefde van Jezus behoudt ons zelfs van
de hel.
Voor Hem de hellevaart.
Voor de zijnen de hemelvaart.
Maar die liefde veroordeelt hen, die het bloed
van het nieuwe Testament onrein achten en den
Heere Jezus niet liefhebben, en dattot een hel,
die een vreeselijke vervloeking zal wezen.
Wee de mensch die eeuwig moet afdalen in
de helledonkerheid, waarin Jezus eenige uren aan
het kruis neerzonk
Maar zijn kinderen verlaat God nooit.
Zouden wij dan zulk een God verlaten
Neen, liever verlaten we, wat ons eerst schoon
en beminnenswaardig scheen, wanneer dit schei
ding zou maken tusschen God en onze ziel.
De gemeenschap met God gaat ons boven alles.
Neen, Jezus, u verlaat ik nooit.
Och, dat ik nooit weer als voorheen, u kruisig
door mijn zonden.
Zaamslag. KOK.
DE INKOMSTEN DER KERK.
Als het noodig blijkt de inkomsten der kerk
te vermeerderen, omdat het niet mogelijk is de
uitgaven nog meer te verlagen en de vraag aan
de orde komt, hoe dan die inkomsten vermeer
derd zouden kunnen worden, staat voor ons wel
vast, dat we die vermeerdering niet moeten zoe
ken door subsidie van de Overheid.
Bekend is, dat de Ned. Herv. Kerk en ook
andere kerkelijke gemeenschappen jaarlijks bij
dragen ontvangen uit de Staatskas.
Dat dit geschiedt, heeft een heele geschiedenis,
waarop we niet willen ingaan. Voor wat betreft
de Herv. Kerk komt dat hierop neer, dat zij
wordt aangezien voor de voortzetting van de
Gereformeerde Kerken van voor 1816. Die ker
ken ontvingen uit de Staatskas gelden voor de
tractementen van de predikanten, op grond o.a.
hiervan, dat de overheid de kerkelijke goederen
onder haar beheer had genomen en uit die goe
deren, die voor de kerk bestemd waren, de gel
den nam voor instandhouding van het kerkelijk
leven.
Daar wij nu de pretentie voeren, dat onze
Geref. Kerken de wettige voortzetting zijn van
de aloude Gereformeerde Kerken, zou hieruit
voortvloeien, dat ook onze kerken aanspraak
zouden kunnen maken op althans zeker een deel
van die gelden. Het recht daarop is dan ook
van meer dan ééne zijde erkend.
Toch hebben onze kerken er nooit aan gedacht
een actie te beginnen, opdat ook onze kerken
van die gelden wat zouden ontvangen.
De geschiedenis had wel heel duidelijk doen
zien, welke groote gevaren door die „zilveren
koorde" het kerkelijk leven bedreigden. Daar
door werd een deel van de vrijheid der kerken
ingeboet. Daarom was het mogelijk, dat Koning
Willem I aan de kerken een organisatie opdrong,
die met haar wezen in strijd was.
Voorwaarde voor de volle vrijheid van de
kerk en dus ook voor het beantwoorden aan haar
roeping, is, dat ze voor haar inkomsten niet af
hankelijk is van den Staat..
Dit belemmert juist de kerk in Duitschland
om in volle vrijheid het Evangelie van den Heere
Jezus Christus te blijven verkondigen, dat ze een
groot deel van haar inkomsten heft uit de be
lastinggelden. Daarom heeft de Staat over haar
zoo groote macht. Waren de kerken daar even
vrij als onze Gereformeerde Kerken, er zou van
haar veel meer kracht kunnen uitgaan tegen het
door den Staat bevorderde streven om het hei
dendom te propageeren.
Dat moet ons wel heel helder doen zien het
groote voorrecht, dat onze kerken mogen ge
nieten, maar dan ook diep doordringen van de
roeping, dat dan ook de kerk zelve, d.w.z. de
leden der kerk, moeten zorgen voor het bijeen
brengen van de gelden, die voor haar bestaan
en arbeid noodig zijn.
Dat de leden der kerk zelf voor haar instand
houding moeten zorgen, is gelukkig onder ons
aller vaste overtuiging. Niemand zou het anders
willen. We wezen hierop dan ook alleen, om
te doen zien, dat we dan ook de roeping moeten
aanvaarden om zelf de noodige gelden bijeen te
brengen. Dus niet alleen te vragen „Wat komt
er zoo in maar ook „Wat is er noodig
en te zorgen dat dat er ook komt.
Moeten de leden nu zorgen voor vermeerde
ring van de inkomsten, dan wordt weieens de
weg gevolgd van het invoeren van al maar meer
extra-collecten voor de kerk.
In zooverre is hiertegen geen bezwaar, dat dan
de gelden komen van de eigen leden der kerk,
en dus de kerk zelve alzoo zorgt voor de noo
dige inkomsten.
Toch lijkt ons dit een niet aanbevelenswaar
dige weg. Reeds uit dit oogpunt, dat het houden
van een collecte voor de kerk niet ten volle recht
doen wedervaren aan het karakter van het bij
eenbrengen van de gelden, die voor den kerke-
dienst noodig zijn.
Van de kerk is Christus de Koning en de leden
der kerk zijn Zijn onderdanen. In het feit, dat
zij onderdanen mogen zijn van dezen Koning, ligt
hun roeping om bijeen te brengen wat Hij tot de
instandhouding en uitbreiding van Zijn Konink
rijk noodig oordeelt.
Nu denkt geen aardsche koning er aan om,
wat hij voor zijn rijk noodig acht, bij wijze van
collecten bijeen te brengen, om dan, wanneer de
eerste collecte niet genoeg op zou brengen nog
eens een tweede of derde collecte te houden.
De koning schrijft dan belastingen uit, en maakt
bekend, hoeveel elk moet betalen en waar de
plaats is waar hij zijn belasting betalen kan en
wanneer dat kan geschieden. Zoo is ook de
goede regel.
En wat zoo als een vanzelf sprekende regel
geldt voor het Staatkundig leven, moet door de
geloovigen ook als de goede regel worden er
kend voor het kerkelijk leven. Zij erkennen im
mers Christus als hun Koning, en erkennen dus
ook, dat niet minder dan de aardsche overheid
Hij het recht heeft van hen te vorderen, wat Hij
voor Zijn kerk noodig acht.
Daarom lijkt ons de goede regel, dat de gel
den voor het kerkelijk leven worden bijeenge
bracht door vaste vrijwillige bijdragen, waarin
elk naar vermogen en naar het noodig is, bij
draagt.
Als het kerkelijk leven op een hoog peil stond
en alle leden der kerk van hun roeping ten deze
goed doordrongen ware, zou het dan ook vol
doende zijn, dat bekend gemaakt werd, wanneer
een commissie zitting hield om die gelden in ont
vangst te nemen. Dan zouden alle zorgen dat ze
daar kwamen om aan hun kerkelijke verplichtin
gen te voldoen.
Dat nu doorgaans een andere weg gevolgd
wordt en die gelden worden opgehaald bij de le
den aan huis is eigenlijk al een concessie. De
belastingambtenaren komen toch ook niet bij ons
aan huis, om de belastinggelden in ontvangst te
nemen. Wie niet zorgt, dat hij die brengt ter
plaatse, waar zulks behoort, krijgt een aanmaning
of straks een dwangbevel.
Met dwangbevelen mag de kerk niet werken.
De Heere vraagt een gewillig volk. Wie niet ge
willig Hem dient, wordt daartoe niet door uiter
lijke macht gedwongen.
Maar Hij wil wel vrijwillig gediend en gehoor
zaamd worden en daarin geëerd worden. En dat
eeren van Christus als onzen Koning zou nu
juist daarin heerlijk uitkomen, dat, wat men voor
den Staat doet, omdat men er anders toch toe
zou gedwongen worden, vrijwillig doet.
En wanneer men nu, om den leden ter wille
te zijn, de gelden voor de kerk komt ophalen,
kan dit geen kwaad, als men maar verstaat, dat
er eigenlijk nog een betere weg zou zijn en dat
er zoo reeds is een toegeven aan een zekere
zwakheid.
In verband hiermee moet op nog iets anders
gewezen worden.
Er zijn er, die meenen, dat ze eerst dan voor
de kerk moeten bijdragen, wanneer ze aan elk
andere geldelijke verplichtingen hebben voldaan.
Ze zeggen dan ik mag toch niet mijn schulden
onbetaald laten om geld aan de kerk te geven
Ik moet toch eerst mijn schulden betalen?
Hier nu is een groot misverstand. Laten we
maar weer denken aan de belastingen, die we
aan de overheid verschuldigd zijn. Stel eens, dat
iemand tot de belastingambtenaren zeiIk moet
eerst m'n andere schulden betalen, en als er dan
wat overblijft, dan zal ik m'n belasting betalen.
Het zou hem niet baten. Natuurlijk niet. In de
eerste plaats moet de man zorgen voor het be
talen van z'n belasting.
Het is zeker goed, dat elk zijn verplichtingen
erkent tegenover z'n schuldeischers en daaraan
tracht te voldoen. Maar tot z'n verplichtingen
behoort ook die tegenover de kerk en daarmede
moet hij evenveel ernst maken als met z'n andere
schulden.
De meest juiste wijze om de gelden voor den
kerkedienst bijeen te brengen, lijkt ons dus, om
dat wij den Heere Jezus als onzen Koning er
kennen, dat wij vrijwillig door vaste bijdragen
bijeenbrengen, wat de Heere voor Zijn dienst
noodig keurt en niet voor den kerkedienst col
lecteeren.
En tegen het vermenigvuldigen van die col
lecte zijn dan nog allerlei andere bezwaren.
Maar, om dit artikel niet te lang te maken,
daarover een volgend maal.
ZENDINGSHOOGLEERAAR.
De bladen brachten het bericht, dat door de
Generale Synode onzer Kerken op voordracht
van Curatoren der Theol. School en Generale
Zendingsdeputaten tot Zendingshoogleeraar be
noemd werd Dr. J. H. Bavinck, docent aan de
opleidingsschool te Djocja.
Al lang werd de wenschelijkheid van zulk een
professoraat gevoeld en al meer dan eens kwam
de benoeming van zulk een hoogleeraar voor op
het agendum onzer Generale Synodes, maar dat
toch niet tot een benoeming kon overgegaan wor
den. Het geeft reden tot blijdschap en dankbaar
heid, dat nu eindelijk zulk een benoeming kon
geschieden.
En dat te meer, omdat we meenen, dat de
Synode met de benoeming van Dr. J. H. Ba
vinck een uitnemende keuze deed. Hij kent het
Zendingswerk uit de practijk, omdat hij eenige
jaren in dienst van de kerk te Delft, missionair
predikant was. Als docent aan de opleidings
school te Djocja moest hij met de vraagstukken,
die op het Zendingsterrein zich voordoen, voort
durend zich bezig houden. En dat hij de daar
voor noodige gaven ontving, is duidelijk geble
ken uit door hem gepubliceerde studies.
We hopen dan ook hartelijk, dat Dr. Bavinck
deze benoeming zal aanvaarden.
De Synode nam zeker ook een goed besluit,
wanneer zij een commissie benoemde om over
de taak van den Zendingshoogleeraar nog nader
overleg te plegen, ook met den benoemden hoog
leeraar.
In de kerkelijke pers werden al van allerlei
dingen genoemd, die men meende, dat aan de
Zendingshoogleeraar moesten worden opgedra
gen. We zouden vreezen, dat als aan al die wen-
schen gehoor werd gegeven, de hoofdzaak in 't
gedrang zou komen.
Daarom is wel goed, dat een commissie eens
rustig en ze heeft daarvoor den tijd de
heele materie overziet om op de volgende Synode
met een weldoordacht voorstel te komen.
HEIJ.
L. S.
Op a.s. 2en Paaschdag hoopt de afdeeling
Zeeland van den Ned. Bond van J.V. op G.G.
weer in jaarlijksche afdeelingsvergadering bijeen
te komen. Het is vooral voor de middagvergade
ring, waarvoor wij Uw aller belangstelling vra
gen.
In deze middagsamenkomst mogen we onder
de bezoekers geregeld ouderen ontmoeten, hetzij
dat deze als oud-leden of als ouders hun mee
leven met het vereenigingswerk toonen. Voor
onze jongeren is dat zeer verblijdend.
Alhoewel het niet direct noodig kan zijn, wil
len we U toch gaarne tot het bezoeken dezer
vergadering opwekken. Men vergete toch niet,
dat juist het medeleven der ouders voor de leden
der vereenigingen een prikkel is om steeds ge
trouw in den vereenigingsarbeid bezig te zijn.
Geve God ons gezegende vergaderingen tot
eer van Zijn Naam en tot zegen van ons ver
eenigingswerk.
J. P. KöGELER, Voorzitter.
JACQ. DE SMIT, Secretaris.