No* 13
Vrijdag 1 April 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VAN GOD VERLATEN.
I.
En ter negender ure riep Jezus met
een groote stem, zeggende Eloï, Eloï,
lamma sabachtani hetwelk is, overge
zet zijnde Mijn God, mijn God, waar
om hebt Gij mij verlaten
Markus 15 34.
Van Luther wordt verhaald dat hij, toen hij
tot de overdenking van dit kruiswoord gekomen
was, uren achtereen geen spijze en drank ge
bruikte, stil voor zich heen zat te staren en te
peinzen, eindelijk voor zijn God neerviel en
sprak „Verlaten Hij. Wie kan dat bevatten
Ja, wie kan dat bevatten de Zonne der Ge
rechtigheid zonder licht. De Fontein van levend
water zonder water. De Bron des levens zonder
leven.
Om twaalf uur was de duisternis gedaald over
het kruis.
Sedert zijn drie uren, drie lange uren voorbij-
gekropen.
't Is stil geworden op Golgotha. Alleen wordt
gehoord 't gekreun der kruiselingen.
Maar daar plots wordt de beklemmende stilte
gebroken door de luide jammerkreet, de ontroe
rende klachtMijn God, mijn God, waarom hebt
Gij mij verlaten
Met groote stem riep Jezus. Dat „met een
groote stem" openbaart iets van zijn onbeschrij
felijke zieleangst.
Hij schreit 't uit, roept 't uit, schreeuwt 't uit.
Nu kan de smart niet hooger klimmen.
Nu, hierna moet volgen öf ondergang, voor
goed wegzinken in de golven, öf toch door de-
hevigste branding heen het bereiken van veilige
haven.
Is 't wel gewenscht dieper door te dringen in
dit woord. Is 't een woord om te ontleden
Iemand schrijft in dit verband „Wie ontleedt
het zieleleven van zijn stervenden vader Wie
botaniseert op het graf van zijn moeder?"
Toch mogen we in alle teederheid en sober
heid er wel iets van zeggen.
Immers wat Jezus hier met groote stem roept
heeft niet alleen beteekenis voor een kleinen kring
van bloedverwanten, maar het heeft waarde voor
alle tijden en voor alle volkeren.
Golgotha is niet een verscholen plek, maar een
open heuvel aan den weg.
Willen we iets verstaan van den diepen zin
van dit vierde kruiswoord, dan moeten we ons
eerst afvragen wat wil het zeggen verlaten te
zijn.
Wij kennen allen uit het eigen leven op eigen
wijze iets van het verlaten worden, het alleen
gelaten worden.
Wat is het leven eigenlijk anders dan één
verlaten worden
Hoe ouder we worden, hoe eenzamer we ons
gaan gevoelen.
Velen sterven weg, met wie we vroeger op de
schoolbanken zaten of met wie we later in het
leven als vrienden verbonden waren. Van andere,
vroeger intieme vrienden raken we vervreemd en
echte vriendschap wordt op lateren leeftijd
slechts weinig gesloten.
De kring, waarin we leven, wordt kleiner. De
jaren gaan voorbij. De jeugd, die wonderschoone
tijd van 't leven, met haar vele mogelijkheden en
haar vele idealen, ze gaat voorbij. Naarmate we
verder komen op den levensweg verliezen we
nu den een dan den ander, totdat in het laatste
levensuur het groote scheiden komt.
Dat verlaten worden is nog veel sterker ge
weest in het leven van Jezus.
Heel zijn leven is Hij in den grond een een
zame geweest.
Hij heeft zich hier nooit thuis gevoeld. Hij was
een vreemdeling. Zelfs voor zijn eigen moeder
dikwijls een onbegrepene.
Bovendien verlaten van zijn broeders zij
geloofden niet in Hem.
Verlaten van zijn stadgenooten, verlaten van
zijn volk. Eerst stroomde de massa toe, maar de
toeloop neemt af, zóó zelfs, dat Jezus tot zijn
discipelen zegtWilt gijlieden ook niet heengaan?
Verlaten en dat was wel bizonder pijnlijk
ook van zijn eigen jongeren.
„Toen vluchtten al de discipelen Hem ver
latende", staat er in het Evangelie.
Petrus verlaat Jezus, uiterlijk was hij dicht bij
Hem, maar innerlijk was hij zoo heel ver van
Hem verwijderd, toen hij verklaarde ik ken den
mensch niet
Thomas verlaat Jezus, en Thomas had toch
gezegd Laat ons met Hem sterven.
Welk een lijden En dat voor iemand, wiens
wezen liefde was. Liefde zoekt immers altijd con-
takt, gemeenschap. Vooral in dagen van lijden.
In lijdensdagen heeft een mensch zoo'n behoefte
aan meeleven, aan het troostend fluisteren van
een beminde stem, aan de vriendelijke aanraking
van een vertrouwde hand.
Elk ruw, onhartelijk woord weegt dan dubbel
zwaar.
Maar de Heere Jezus werd aan 't eind van
zijn leven, juist toen het leven zoo uiterst moei
lijk en donker werd, geheel alleen gelaten, zoodat
Hij klaagde „Gij hebt én metgezel én vrind van
mij verwijderd in mijn lijden, zoodat mijn ziel,
hoe z' ook moet strijden, bij niemand heul of
bijstand vindt, 'k Zoek hen vergeefs, 'k moet een
zaam weenen. Al mijn bekenden zijn verdwenen!
Maar wat was nu te midden van al zijn ver
latenheid steeds zijn steun, zijn kracht, zijn troost
geweest
Ditmijn Vader verlaat mij niet.
Tevoren had Hij zijn discipelen voorzegd, dat
allen Hem zouden verlaten, maar jubelend had
Hij er aan toegevoegd Nochtans ben ik niet al
leen, want de Vader is met mij.
In Gethsémané was 't nog Vader, mijn Vader.
Toen Hij aan de kruispaal geslagen werd, was
't nog Vader, vergeeft 't hun.
Nu geen Vader meer.
En die angstkreet wordt te vreeselijker als we
bedenken de verhouding tusschen Jezus en zijn
Vader was veel, veel inniger dan die tusschen
ons en den Vader.
Hij en de Vader waren één. De Vader noemt
Hem zijn geliefden Zoon.
Meer dan iemand onzer smachtte de Heere
Jezus naar de gemeenschap met God.
En nu Hij van God verlaten.
Dat is van al 't lijden 't zwaarste Hij mist
den liefdeblik des Vaders. De volheid des Vaders
vloeit Hem niet meer toe.
Hij zoekt het Vaderoog Hij vindt 't niet
meer.
Hij snakt naar een klop van 't Vaderhart
voor Hem klopt 't niet meer.
Zijn Vader kan Hij niet vinden. Gods hand
houdt Hem niet meer vast.
O, Hij kan 't niet verdragen dat er iets tus
schen Hem en den Vader is. Zij hooren toch bij
elkander Zij zijn toch één Vader en Zoon
Dit is de ure der duisternis. De groote ure,
de crisis van 't paradijs af verbeid.
Gedurende dien tijd leed Jezus het leed van
een verdoemde, van een verlorene in de hel.
Verdoemd zijn is van God verlaten zijn, door
God verstooten zijn. In de hel is alle gemeenschap
met God verbroken.
En die hellesmart is hier werkelijkheid voor
den stervenden Heiland.
Geen enkele lichtstraal valt meer in zijn ziel.
Hij proeft de volstrekte eenzaamheid.
Dat is de dood alle gemeenschap, alle wissel
werking is opgehouden.
Jezus Christus is afgedaald in de donkere diep
ten van den eeuwigen dood.
Hij is alleen alleen met den satan.
Hij gevoelt hoe de toorn Gods vlammend los
breekt tegen de zonde, waarmee Hij zich vereen
zelvigd heeft. Hij drinkt nu leeg den drinkbeker,
die gevuld is met den ongemengden wijn van den
toorn Gods over de zonde der wereld.
Met zijn blanke ziel zoog Hij onze vuile zonde
in en vereenzelvigde er zich zóó volkomen mede,
dat Hij zonde voor ons is gemaakt.
Wie, wie kan dat bevatten
Een Christendichter van onzen tijd heeft dit
lijden aldus vertolkt
God, heftiglijk in toorn ontstoken,
Heeft aller zonden, ooit gedaan,
Vandaag uw schoud'ren opgelaan
En onze schuld aan u gewroken.
Hij, in zijn gramschap weggedoken,
Weigert uw jammer ga te slaan.
Hij dooft de zon en bluscht de maan,
De hel is joelend losgebroken.
O God, die Gods nabijheid derft,
Voor ons als een verdoemde sterft,
Wil mij één blik van liefde geven
Opdat ik in ellend' en rouw
Niet reddeloos verderven zou
Maar U beminnen en nieuw leven.
Zaamslag.
KOK.
DE INKOMSTEN DER KERK.
II.
Ook voor de kerk geldt de regel, dat er even
wicht moet zijn tusschen de uitgaven en de in
komsten. Het ligt zeker niet op den weg der kerk
om een instituut te worden, dat winst zou maken,
maar evenmin mag een kerk schulden maken,
die ze niet zou betalen.
Daarmee is echter niet gezegd, dat men een
voudig zou kunnen volstaan met te zien wat er
voor de kerk inkomt, om dan daarnaar de uit
gaven te bepalen. Dat evenwicht handhaven kan
vorderen, dat de uitgaven worden verminderd,
maar óók, dat de inkomsten worden vermeer
derd, want op den voorgrond moet staan, dat
gedaan worde wat noodig is, opdat de kerk
blijve bestaan en haar arbeid kan voortzetten.
Wanneer het voorkomt, dat er zaken zijn,
waarin het verlies grooter is dan de winst, zoo
worden die zaken opgeheven. Zoo'n zaak heeft
dan geen reden van bestaan en ze verdwijnt.
Maar zoo mag met de kerk niet gedaan wor
den. Ze is niet een „zaakje", waarvan we eens
probeeren of het „loopen" zal. En dat we daar
om weer opheffen, wanneer het blijkt, dat het
niet „loopt".
Hier is al te wijzen op een overeenkomst tus
schen de kerk en den staat, en geeft de regel, die
bij den staat gevolgd wordt, te zien. wat ook
tegenover de kerk roeping is.
Als blijkt, dat de staatsinkomsten in een be
paald jaar niet voldoende waren voor de uit
gaven en verwacht moet worden, dat, zonder
bijzondere maatregelen, die ook in een volgend
jaar niet toereikend zullen zijn, denkt de over
heid er niet aan, om zonder meer maar te be
sluiten, dat dus verschillende uitgaven moeten
worden geschrapt, en nog minder, om als de
inkomsten nog meer zouden terugloopen den hee-
len staatsdienst maar stop te zetten.
Die overheidsdiensten kunnen niet worden ge
mist. In elk geval moet worden gezorgd, dat die
in stand blijven en goed blijven functioneeren.
Wel zal de overheid dan nagaan of en in hoe
ver op de uitgaven kan worden bezuinigd en
als het blijkt, dat bezuiniging mogelijk is, zal ze
daartoe overgaan.
Maar als ze de overtuiging heeft, dat bezui
niging niet mogelijk is, neemt ze maatregelen, om
de inkomsten zóó hoog op te voeren, dat de
noodige uitgaven kunnen worden gedaan. Want
de staatsdienst moet blijven. En wanneer voor
het in stand blijven daarvan noodig is, dat zware
lasten door het volk gedragen worden, dan legt
de overheid aan het volk die zware lasten op,
in het waarachtig belang van het volk.
Als met dit staatsbelang staat het met de zaak
der kerk. De kerk is, gelijk dat woord aanduidt,
de zaak van den Heere Jezus Christus, van Hem,
die door God gezalfd werd tot Koning. De kerk
staat in Zijn dienst tot bevordering van Zijn
Koninkrijk.
De geloovigen zouden dus wel zeer dwalen en
grootelijks zondigen, wanneer ze, als de inkom
sten der kerk sterk verminderden, besloten om
de kerk dan maar op te heffen. Die kerk is maar
niet hun zaak, maar die van Christus. Voor hen
moet vaststaan, dat zij die kerk moeten instand
houden.
Natuurlijk mag bij een verbroken evenwicht
tusschen inkomsten en uitgaven worden over
wogen of er op de uitgaven kan worden bezui
nigd. Dit mag niet alleen, het is roeping.
Verschillende kerken hebben leeningen tegen
een hooge rente geconverteerd, en daardoor de
rentelast verminderd. Dat was zeker een geoor
loofde maatregel. Er zijn echter al zooveel ker
ken, die dit hebben toegepast, dat op deze wijze
wel niet veel meer zal te bezuinigen zijn.
Dan blijven dus de lasten voor rente en af
lossing en er zullen nog wel vele kerken zijn,
waar deze posten een belangrijk bedrag vormen
bij de uitgaven. De gelden daarvoor moeten dan
gevonden worden. Men mag die schulden maar
niet annuleeren.
Bekend is, dat in menige kerk reeds bezuinigd,
soms sterk bezuinigd, werd op het tractement
van den dienaar des Woords. Wanneer dat ge
schiedde in overleg met den predikant, was daar
tegen niets in te brengen. En wanneer dan in
vorige jaren het tractement belangrijk was ver
hoogd kon een vermindering nu billijk worden
geacht.
Maar ook hier kan men niet blijven doorgaan
met al maar verlagen. Straks wordt de grens
bereikt, waarbij halt moet worden gehouden. En
wanneer men die grens toch zou overschrijden
en den dienaar des Woords zou onthouden wat
noodig is om naar zijn stand zonder zorg van het
Evangelie te leven, zou een kerk dat niet straffe
loos kunnen doen.
Hier geldt het vermanend woord uit Gal. 6:7-
Dwaalt niet. God laat Zich niet bespotten. Het
verband doet duidelijk zien, dat dit ernstig woord
een waarschuwing is tegen de zonde van het ont
houden aan de dienaren van het Evangelie van
wat zij voor hun levensonderhoud behoeven.
Aan dat woord gaat vooraf En die onder
wezen wordt in het woord, deele mede van alle
goederen dengene, die hem onderwijst. En er
volgt op want zoo wat de mensch zaait, zal
hij ook maaien. Want die in zijn eigen vleesch
zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien
maar die in den geest zaait, zal uit den geest het
eeuwige leven maaien.
Op elk kerkelijk budget blijft alzoo naast de
post voor rente en aflossing, als een belangrijke
post die voor den dienst des Woords.
Zoo is wel duidelijk, dat men niet zonder meer
kan zeggen er moet evenwicht zijn tusschen in
komsten en uitgaven en dus maken we de uit
gaven gelijk aan wat er zoo inkomt. In vele ge
vallen zal het dan noodig zijn maatregelen te
nemen, dat de inkomsten vermeerderd worden,
opdat die in evenredigheid gebracht worden met
de noodzakelijke uitgaven.
Dat zou dan wel eens kunnen meebrengen,
dat op de leden der kerk zware lasten gelegd
worden, maar dan moeten die lasten worden
aanvaard en met gewilligheid worden gedragen.
Over de roeping daartoe willen we een vol
gend maal nog een en ander opmerken.
HEIJ.
VERKEERDE DOELSTELLING.
De Heilige Schrift zegt
„Hetzij dat gijlieden eet, hetzij dat gijlieden
drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het
al ter eere Gods."
Nu zou men toch meenen, dat deze woorden
voor geen tweeërlei uitlegging vatbaar zijn.
Zeer duidelijk wordt hier gezegd, dat wat ge
ook doet, de eere Gods voorop moet staan.
Prof. Greijdanus zegt in zijn wetenschappelijke
commentaar op deze text„Dit is het grond
beginsel, dat heel het leven van Gods kinderen
beheerschen moet, dat zij in alles God zoeken
te verheerlijken".
Dit grondbeginsel moet dus wel terdege ge
kend, beleefd en gepropageerd worden door die
genen, die leden zijn van de kerk van Christus.
Deze doelstelling moet overal richtinggevend zijn.
Als ze aan iets den toets aanleggen, dan moet
de vraag zijn Is het ter eere Gods Komt het
overeen met het grondbeginsel, ja dan neen
Helaas kan men niet alleen in onzen tijd, maar
door alle eeuwen heen de overschuiving zien
van God naar den mensch. Een verschuiving, die
uitkomt in deze vraag Wat heb ik er aan Wat
geeft het mij Wat schiet ik er mee op Wat
dient mijn zaligheid
Dat is zoo geweest in de eeuw van Calvijn,
dat is zoo geweest in de eeuw na hem, en iedere
valsch mystieke vraagtWat heb ik aan God,
aan Zijn dienst, aan Zijn Woord, aan de predi
king in plaats van Wat heeft God aan mij, hoe
dien ik Hem naar Zijn ordinantiën, hoe leef ik
naar Zijn bevelen, hoe leef ik tot Gods eer
Gaan zulke menschen des Zondags naar de
kerk, dan is hun eerste vraag Wat heb ik ge
had? Ik, ik en nog eens ik. Niethoe is door die
kerkgang God tot zijn eer gekomen Neen, hun
gemoed moet gestreeld worden, hun ziel moet
bevredigd worden, hun honger moet gestild zijn.
De eerste vraag is weer de mensch, niet God.
Het is alles egocentrisch in plaats van theocen-
trisch.
Daar komt nog dit bij, dat de vraag wat heb