FEUILLETON.
DE KLEINE LUYDEN
VAN '86
KERKNIEUWS.
Eerst volge dan een korte schets van zijn zeer
bewogen leven.
Ongeveer 1531 werd Datheen te Mont-Cassel
in Vlaanderen uit Roomsche ouders geboren.
Reeds op jeugdigen leeftijd werd hij door zijn
ouders naar Yperen gezonden om in het klooster
der Karmelieten verder in de Roomsche religie
te worden onderwezen.
Hier omhelsde de monnik Datheen op 18- of
19-jarigen leeftijd de beginselen der Reformatie
en werd hij gewonnen voor de denkbeelden van
Calvijn, wiens leer juist in die jaren zich in de
Zuidelijke Nederlanden baan brak.
Het is jammer, dat niets bekend is van het
geestelijk proces, dat hij heeft doorgemaakt eer
het licht der waarheid hem opging.
Toen hij met de Roomsche leer had gebroken,
verliet hij het klooster en nam de wijk naar En
geland.
Terwijl hij hier in zijn levensonderhoud voor
zag door het drukken en uitgeven van boeken,
legde hij zich tegelijk met alle kracht op de
studie der theologie toe onder leiding van Johan
nes a Lasco en andere leeraars.
Lang duurde zijn verblijf in Engeland niet.
Toen „the bloody Mary" aan de regeering
kwam, brak er een vervolging uit en ging hij via
Emden naar Frankfort aan den Main.
Hier bestonden reeds de vluchtelingenkerken
der Walen en der Engelschen, maar in dezen
tijd kwam 't onder leiding van a Lasco tot de
institueering van een afzonderlijke Nederland-
sche vluchtelingenkerk.
Petrus Datheen werd haar predikant.
Een gemakkelijke taak had hij hier niet, daar
er veel verdeeldheid was, zoodat hij klaagt over
oneindig veel moeilijkheden en schrijft dat zijn
gemeenteleden wèl het juk der tirannen hadden
afgeworpen, maar nu, vrij zijnde in de woestijn,
nooit tevreden waren, „hardnekkig, hoogmoedig,
murmureerend, altijd wel iets vindend om beroe
ring te maken."
Volgens zijn eigen getuigenis is hij „door een
ongehoorde ondankbaarheid en een alles durven
de onbeschaamdheid" geoefend geworden en is
deze tijd voor hem een uitnemende leerschool
geweest.
Na een ruim zesjarig verblijf te Frankfort
(15551562) was de houding van Frankfort's
Overheid tegenover de Gereformeerden oorzaak,
dat naar een andere woonplaats moest worden
omgezien.
In de Paltz was Frederik III, bijgenaamd de
Vrome, keurvorst.
Deze stond aan de vluchtelingen toe zich te
Frankenthal (niet ver van Worms) te vestigen.
Met de stichting van de vluchtelingenkerk te
Frankenthal begint een nieuwe periode van Da-
theen's leven.
De betrekkelijk rustige jaren 15621566 ge
bruikte hij voor schriftelijken arbeid.
In 1563 gaf hij een uitvoerige beschrijving van
de lotgevallen zijner gemeente te Frankfort.
Maar vooral door de bewerking van de Litur
gie, de vertaling van den Heidelbergschen Ca
techismus en de berijming van den Psalmbundel
is dit verblijf te Frankenthal van groote beteeke-
nis geworden.
Zijn gemeente had hem lief en de keurvorst
achtte hem zóó hoog, dat hij hem in den kring
van zijn hoftheologen opnam en hem later zelfs
tot zijn hofprediker benoemde.
In de jaren 15661567 verblijft Datheen in
de Nederlanden.
Hoofdzakelijk houdt hij zich dan te Gent op
en onderneemt dan vandaar uit telkens tochten
naar elders.
Te Gent treedt hij als vast predikant op en
staat spoedig bij de Overheid bekend als „de
principaalste Minister der Calvinisten".
Te Antwerpen maakt hij kennis met den Prins
van Oranje en legt in diens handen den eed van
gehoorzaamheid af (later zou hij met den Prins
in een ernstig conflict geraken).
Ook in Noord-Nederland treedt hij op hij
preekt o.m. te Zierikzee, Vlissingen en Middel
burg (in de laatste stad was Datheen gehuisvest
bij Hugo Joosz., schepen en ontvanger der stad).
In April 1567 verlaat hij, na mislukking van
den opstand, de Nederlanden en gaat hij zich
weer aan zijn arbeid in de Paltz wijden (1567
1572).
De jaren, door Datheen in de Paltz doorge
bracht, zijn z'n gelukkigste jaren geweest.
Hier heeft hij op het kerkelijk leven grooten
invloed uitgeoefend.
Niet alsof dit ook rustige jaren waren. Prof.
D
O Roman uit den
O Doleantietijd
R
FRED. VAN MEERTEN
14)
Kees Vink nam hierop weer het woord en
ditmaal waren het woorden van troost, warme
woorden over de onuitsprekelijke liefde Gods,
die Zijn Zoon gegeven, heeft tot behoud en za
ligheid van Zijn uitverkoren volk. Hij wees er
op, hoe de herder voor zijn schapen zorgt. Zoo
zorgt God voor Zijn kinderen. Wij zijn de scha
pen Zijner weiden. En onze Herder is de Ge
trouwe, die ons duur gekocht heeft door Zijn
Zoenbloed. Daarom moeten we ook in het ge
loof leven, dat Hij zal zorgen, dat we niet om
komen zullen, ook al onthoudt de kerk ons het
voedsel der ziele.
Kees Vink wees op den rijkdom van Gods
Woord, dat geen mensch ons ontnemen kan, op
den mystieken band, die er ligt tusschen allen,
die den Heere als hun deel kennen en, zei hij,
tenslotte kan niemand ons de hemelpoort geslo
ten houden, als God die opent.
Hij wekte allen op sterk in dit geloof te staan
en dan te doen wat God van ons vraagt. Daar
Nauta schrijft„Behalve door de zorg voor zijn
eigen gemeente, die hij niet verwaarloosde en aan
welke hij, tijdens een pestepidemie, ook zijn me
dische kennis ten goede deed komen, werd hij
door tal van andere belangen der Gereformeerde
zaak in beslag genomen.
Wij treffen hem aan op een godsdienstgesprek;
zien hem elders de noodzakelijkheid der kerkelijke
tucht verdedigen, of een twistgesprek voeren met
de Wederdoopers.
Bovendien waren het jaren van veel reizen en
trekken voor de goede zaak der religie naar
Frankrijk, naar Zwitserland, naar Engeland."
De groote arbeidskracht en het organiseerend
talent van Datheen dwongen ook den eerbied af
van den Prins van Oranje.
Deze verzocht hem in 1572 naar Holland te
willen komen om in de ontzette steden „in reli
gion ende andere saeke ordeninge te stellen tot
voordering van de eere Gods, ruste ende wel-
vaert in den Lande".
Nadat de Prins hem tot zijn „raad en kommis-
saris" benoemd had, ontving Datheen een vol
ledige volmacht, om in diens naam allerwege de
kerkelijke en politieke zaken te regelen.
Waarschijnlijk is hij begin 1573 naar Heidel-
berg teruggekeerd.
Zaamslag. KOK.
D. DE SMIT. f
J.l. Donderdag is te Goes in allen eenvoud be
graven de 91-jarige br. de Smit, die het oudste
lid van de Kerk van Goes was.
Zijn overlijden zou geen vermelding vinden in
onze Kerkbode, als hij in de geschiedenis van
de vrijmaking der Kerk niet een eigen, al is het
ook bescheiden, aandeel heeft gehad. Met hem
is n.l. de laatst overgeblevene heengegaan van
hen, die te Soeburg in 1891 met de Doleantie
zijn meegegaan. In de dagen dier reformatie heeft
hij zelfs een tijdlang zijn timmermanswerkplaats
afgestaan voor de samenkomsten van de gemeen
te, die toen nog maar enkele gezinnen telde. Hij
was daarbij in den letterlijken zin van het woord
een dorpelwachter. Het gebeurde nog al eens,
dat kwaadgezind volk samenschoolde, als in de
werkplaats dienst gehouden werd. Even verhe
ven als hun bedoeling was het lied, dat zij zon
gen ter eere van den voorzitter van den Kerke-
raad
Doleerend, doleerend
De ketel is kapot.
Brengt hem dan naar Jan Dorleijn,
Die slaat de ketel kort en klein.
Om erger te voorkomen stond dan br. de Smit
op wacht.
Toen later de werkplaats door de snelle groei
der gemeente te klein werd, heeft hij zelf nog als
laagste inschrijver het eerste kerkgebouw mogen
zetten.
Jaren later is hij naar Goes verhuisd. Hier heeft
hij getoond den psalm te kennen, die in zijn be
rijming spreekt van den dorpelwachter. Geen
dienaar des Woords kon trouwer zijn in het spre
ken als hij in het hooren. Men hield zijn hart
wel eens vast als men 's winters hem met zijn
stokje over den gladden weg zag schuiven. Den
laatsten Zondag van zijn leven was de bijna
92-jarige nog tweemaal ter kerk geweest.
Zoo spreekt de trouw van onzen overleden
broeder ook nog nadat hij gestorven is. Hij
spreekt tot ons met het Woord Gods Zijn lof
zij in de gemeente Zijner gunstgenooten.
Goes. v. d. V.
GEMENGDE HUWELIJKEN.
Uit hetgeen wij in de voorgaande artikelen
schreven is gebleken, dat de huwelijksverbintenis
tusschen een geloovige en een ongeloovige met
aard en doel van het huwelijk zelf in strijd is,
namelijk met aard en doel van het huwelijk, zoo
als God het heeft ingezet. Indien die goddelijke
inzetting wordt terzijde geschoven, heeft men de
handen vrij om te doen wat men zelf verkiest.
Maar dan is ook duidelijk, dat zulk een huwelijk
wordt begonnen in opzettelijke ongehoorzaam
heid en dus in zonde voor God.
Dat zal onder ons wel niemand ontkennen.
Zoo'n huwelijk tusschen een geloovige en een
ongeloovige noemen wij een „gemengd huwelijk".
geeft Hij zijn zegen op.
Het was even stil na zijn ernstige woorden.
Vrouw Pronk had het te kwaad gekregen en
barstte plots in snikken uit.
Job schrok er van en dacht, dat ze ziek ge
worden was. Maar toen het geheele gezelschap
rustig bleef zitten, begreep hij, dat dit geen on
gewoon verschijnsel kon zijn. Bovendien had hij
de vrouw van zijn baas ook meermalen zien
weenen, wanneer er over deze dingen gesproken
werd, dus begreep hij, dat het wel verband zou
houden met wat Kees Vink gezegd had.
De vrouw van den barbier Van den Berg keek
medelijdend naar het snikkende vrouwtje en
maakte de opmerking
„Ja, ja, als het je niet gegeven wordt te ge-
looven, kan je het er benauwd genoeg onder
hebben."
„Ik ben toch zoo jaloersch op jullie", snikte
vrouw Pronk.
Ze hield haar schort voor de oogen en boog
het hoofd diep.
„Ik heb je al meer gezegd, vrouw Pronk, dat
j% dat niet zeggen mag. Je hebt op geen mensch
jeloersch te zijn. We zijn allemaal even groote
zondaars voor God en zullen zonder het reini
gende Bloed van onzen Heere en Zaligmaker
voor eeuwig moeten omkomen. Maar jouw groo
te zonde is, dat je het genadeaanbod niet aan
vaardt. Jij bent ongeloovig, je ziet te veel op je
zelf en te weinig op het Kruis van Christus. Dat
is jouw groote fout. Jij ben net as Petrus. Eerst
springt hij uit het schip, als hij Jezus ziet, maar
dan zinkt-ie al gauw in de golven weg, omdat-ie
bang is te verdrinken. Maar zijn fout was, dat
Behalve deze gemengde huwelijken zijn er andere
huwelijken, die voor het kerkelijk en geestelijk
leven velerlei moeilijkheden meebrengen, de hu
welijken n.l., die gesloten worden tusschen per
sonen, die elk tot een verschillende Christelijke
kerk behooren. Natuurlijk staat de zaak daarin
niet gelijk met de bovengenoemde gemengde hu
welijken. Hier kan ondanks kerkelijke gedeeld-
heid, belangrijke, zelfs volkomen geestelijke sa-
menstemming zijn. Maar toch brengen zulke hu
welijken geweldige bezwaren en voor de gehuw
den en hun kinderen niet geringe moeilijkheden.
Ter onderscheiding van de „gemengde" noemen
wij deze „inter-kerkelijke" huwelijken (de vondst
is niet van ons), waarop wij later terug komen.
Met gemengde huwelijken bedoelen wij dus
huwelijken tusschen een geloovige en een on
geloovige. Dat zulke huwelijken in zonde wor
den gesloten, wij zullen het er wel over eens zijn.
Ten overvloede willen wij nog wijzen op enkele
heldere lichtstralen, die het Woord over deze
kwestie werpt. Het eerst wordt in de Heilige
Schrift over deze dingen gesproken in Genesis 6.
„Het geschiedde nu toen de menschen op den
aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en
hun dochters geboren werden, dat Gods zonen
de dochteren der menschen aanzagen, dat zij
schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit
allen, die zij verkozen".
De „zonen Gods" of „kinderen Gods" was het
geslacht van Set, de kinderen van de kerk, van
het geslacht, dat den Heere vreesde. Zij werden
door de schoonheid van de meisjes uit de on
geloovige wereld bekoord, aangetrokken om zich
aan haar te geven en kwamen er toe om zich
vrouwen te nemen uit allen die zij verkozen.
Dat zij vrouwen namen was geen zonde.
Dat zij slechts die vrouwen namen die zij be
geerden, was ook geen zonde.
Maar dat zij aan die begeerte geen enkele
grens stelden, dat was hun zonde. Zij namen uit
eiken kring, die hen aantrokken, zonder zich te
bekommeren over de vraag wat voor kring het
was, waartoe die aantrekkelijke meisjes behoor
den. God had kringen getrokken in het leven.
Hij had het geslacht van Set bizonder begenadigd
en afgezonderd, om Zijn volk te zijn, in een
menschheid, die al dieper wegzonk in de on
gerechtigheden. Zij bleken voor die genadige
scheidslijn, door God getrokken, geen eerbied te
hebben.
En dus voor de Trekker van de grens ook niet.
Zoo trekt de Heere door de genadige roeping
en afzondering van zijn kerk nog scheidslijnen.
Nog wil Hij geslachten bewaren, die Hem vree
zen, wier kinderen Hij „Zijn kinderen" noemt.
Wat in Genesis 6 wordt gezegd, wordt daar ge
zegd tot „leering" voor de „zonen Gods" en
„dochters Gods" in 1938, om hen te weerhouden
van het mateloos, bandeloos volgen van de aan
trekkelijkheid der oogen Het is zonde, wan
neer zonen van de Kerk van Christus aan hun
keuze van een vrouw geen grenzen stellen vrou
wen zoeken uit eiken kring.
Uit allen, die zij verkiezen.
Er zijn kringen, waarvan de Heere zegt, dat
wij er geen vrouw uit zullen nemen.
De zonde van het aangaan van gemengde hu
welijken met open oogen, is deze, dat kinderen
van de Kerk van Christus hun bizondere roeping
en voorrechten verloochenen voor de gemeen
schap met de kinderen der menschen. Dat zij
Christus, waaruit de kerk leeft, verloochenen
voor Adam, waaruit de wereld leeft. Dat zij aan
de aantrekkelijkheid van meisjes, niet alleen zich
zelf verliezen, maar ook de genadegaven en be
loften Gods.
Meestal poogt men het wel goed te praten.
Soms zelfs met schoone argumenten te verdedi
gen. Het als een evangelisatie-voorbeeld van
buitengemeene kwaliteit voor te stellen. Men zal
ten zegen kunnen wezen voor de ongeloovige
partij. Misschien wil God die wel redden door
middel van hun huwelijk.
Zulke redeneeringen moeten gewoonlijk dienen
om eigen geweten ietwat te sussen of een ander
den mond te sluiten.
Laten zulke argumenten U nooit den mond
doen sluiten. De gevolgen van de gemengde hu
welijken in Genesis 6 genoemd zijn zoo verschrik
kelijk, dat wij er wel door waakzaam gemaakt
en door waakzaam gehouden moeten worden.
Het gevolg in die oude wereld was, dat de schei
ding tusschen kerk en wereld totaal wegviel. En
dat werd op zijn beurt de oorzaak van de reus
achtige groei der ongerechtigheden, waardoor de
hij niet op den Christus zag en daarom zonk-ie.
Dat doe jij ook. Zoolang je op je zelf blijft zien,
zal je blijven zinken. Maar Christus staat ook
naar jou met zijn hand gereed om je te grijpen.
Ik wou, dat je daar nou maar is oog voor kreeg.
In de toestand, waar je nou in zit, wordt God
niet verheerlijkt, vrouw Pronk."
„Ik weet het wel", snikte ze. „Ik wou dat ik
anders was. Bij tijden en oogenblikken mag ik
het ook wel gelooven, dat ik er bij ben, maar
dan wordt het weer zoo donker, als ik op al
mijn zonden zie
„Juist, daar heb je 't. Maar Christus zegt niet,
zie op je zonden, maar zie op Mij
„Kom menschen, laten we nog is in 't gebed
gaan en Hem aanroepen voor Kerk en volk en
voor ons ieder persoonlijk."
Deze woorden van Kees Vink vonden gretig
gehoor.
Vink had groote gebedsgaven en men voelde
zich vertrouwd, achter hem aan voor den troon
der genade te komen.
Hij kwam in de persoonlijke nooden en de
worstelingen van de strijdende zielen in en hij
had de gave de behoeften van de kerk en van
het volk voor Gods Aangezicht te brengen.
Hij plantte zijn ellebogen op zijn hooge knieën
en boog het hoofd. Het gebed duurde lang, maar
Vink viel niet in herhalingen. Ook trachtte hij
geen oogenblik het mooi te maken. Eenvoudig
en recht uit het hart waren zijn woorden.
En het volk had groote behoefte aan zulke
voorbede, want de kerk gaf ze niet. Er was een
hartelijk medebidden, een trachten Gode te be
naderen, over wat men voelde als bergen van
wereld rijp werd voor het oordeel van den zond
vloed. De zonde van het teugeloos kiezen uit
eiken kring, tastte eerst de kerk in haar levens
wortel aan, en toen verhaastte zij het oordeel
over een goddelooze wereld.
De Heere laat ons de zonden en haar gevol
gen zien in de geslachten
Het kwaad van de gemengde huwelijken heeft
verschillende oorzaken. De diepste oorzaak wordt
in deze geschiedenis aangegeven. Het is de afval
van God, de geringachting van Zijn verbond en
Woord, om te leven en te kiezen naar eigen lust
en begeerte en wijsheid zonder rekening te hou
den met zijn geopenbaard Woord.
Zij namen zich vrouwen uit allen, die zij ver
kozen.
Niet de Heere.
Maar „zij" op den troon.
Brouwershaven. J. MEESTER.
'k Gebruik de uitdrukking „zonen" en
„dochters Gods" in de beteekenis die ons doops-
formulier geeft aan het „kinderen en erfgenamen
Gods".
Goes. Jaarboekje 1938. Gereformeerde
Kerk Goes. Ie Jaargang. Typ. Oosterbaan
le Cointre, Goes.
Voor de le maal zendt de Kerk van Goes hare
leden een alleszins bruikbare Jaarboekje toe, be
vattende een schat gegevens voor het kerkelijk
leven aldaar.
Op de heldere omslag een foto van het kerk
gebouw. Ds. W. H. van der Vegt schrijft een
woord „ter geleide". De rubriek „kerkelijk leven"
meldt de namen der verschillende ambtsdragers.
Wat zeer te prijzen is, is dat ook opgenomen zijn
de vragen bij het doen van openbare belijdenis
alsook de uren van het catechetisch onderwijs.
De kerkelijke stand is direct duidelijk en de
indeeling der wijken met de daarvoor aangewezen
ouderlingen en diakenen voor de leden van de
kerk Goes gemakkelijk, wat ook kan gezegd van
de adreslijst. De staat van ontvangsten en uitga
ven toont wel, dat men in Goes heel wat over
heeft voor 's Heeren dienst. Natuurlijk is Zen
ding en Evangelisatie niet vergeten en wordt het
rijke Vereenigingsleven genoemd.
Over het geheel is het een mooi en goed bruik
baar Jaarboekje, dat in Goes veel zal worden ter
hand genomen. Eén vraag slechts. Zou het niet
mogelijk zijn in den 2en Jaargang de advertenties
alle te plaatsen aan het eind en niet tusschen den
text der kerkelijke gegevens door Misschien kan
dat wel.
Emeritaat is aangevraagd door Ds. A.
Boekenoogen te Wijhe tegen October door Ds.
R. van Reenen te Sleeuwijk tegen April en Dr.
J. Douma te Arnhem tegen Juni 1938 en ook Ds.
R. W. Huizing van IJsselmuiden-Grafhorst.
Overleden is Ds. J. Dols, die veel arbeid
verrichtte onder de Chineezen te Katendrecht.
Eertijds was hij Roomsch priester, die werkte in
Tibet, waar hij leerde inzien het verkeerde der
Roomsche Kerk en later door in kennis te komen
met Ds. A. Lauwers van Brussel overkwam tot
de Geref. Kerken. Veel zal in dezen steeds werk-
zamen man worden verloren.
Ouderlingen-conferentie.
De jaarlijksche conferentie van ouderlingen der
Geref. Kerken in Zeeland, zal dit jaar te Vlis
singen worden gehouden op Woensdag 27 April.
In de morgenvergadering hoopt de heer A.
Schout te Vlissingen, te refereeren over„De
ouderling en zijn ambtelijke arbeid".
In de middagvergadering spreekt D.V. Ds. C.
Veenhof, van Haarlem, over „Het ambt der ge-
loovigen".
Deputaten van de Generale Synode der
Geref. Kerken ter behartiging van de geestelijke
belangen van onze Militairen.
Deputaten b.g. deelen hierbij aan de Geref.
Kerken en haar dienaren des Woords mee, dat
op 31 Maart 1938 wederom een groot contingent
dienstplichtigen voor eerste oefening onder de
wapenen zal komen.
Zij wekken de kerken op om met die jonge
mannen van tevoren een samenkomst te houden
(zoo mogelijk in samenwerking met de afdeelin-
gen van Pro Rege), omi hen te vermanen tot
zonden en schuld. Dit volk zat in groote benau
wenis, waaruit het geen weg wist. En menschen
als Vink, wisten dezen grooten nood onder
woorden te brengen en er Gods genade over
af te bidden.
Kleine Job begreep al deze dingen niet. Maar
zijn jong en ontvankelijk hart voelde de groote
waarachtigheid achter al wat deze menschen met
elkaar spraken en in zijn jonge hart was er een
medebidden, of dat de Heere ook zijn ziel wilde
redden van het verderf en hem maken als deze
menschen
Nadat het „amen" was uitgesproken, was er
weer een oogenblik stilte. Toen stond Kees Vink
op en werd zijn voorbeeld door de anderen ge
volgd.
Job's vader was de eerste, die bij de deur was
om heen te gaan. Hij wenkte zijn jongen en
samen gingen ze den donkeren gang door naar
buiten.
Van Duin ging samen met Vink de deur uit
en na hen gingen ook de anderen heen.
Van der Veer liep langzaam naar huis. Hij
was niet tevreden met dezen avond. Er waren
vele goede woorden gesproken. Maar waar was
de daad
Van Duin liep zwijgend naast Vink, die zijn
houten pijp gestopt had en met groote stappen
naast den veel kleineren schoenmaker liep.
„Wat ben je stil, Frans vroeg hij op laatst.
„Ik b-b-ben d-d-d-dankbaar", stotterde Van
Duin.
„Waarvoor
„Omdat w-w-w-we geen d-d-domme dingen
g-g-g-gedaan hebbe. Van der V-v-veer g-g-gaat