No. 12 Vrijdag 25 Maart 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. VAN VERRE EN NABIJ* KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET BLOED VAN DEN RECHTVAARDIGE Als nu Pilatus zag, dat hij niets vor derde, maar veel meer, dat er oproer werd, nam hij water en wiesch de han den voor de schare, zeggende ik ben onschuldig aan het bloed dezes recht vaardigen gijlieden moogt toezien. En al het volk antwoordende, zeide Zijn bloed kome over ons en onze kin deren Mattheüs 27 24, 25. Het gaat in het lijden van onzen Borg om zijn bloed. Wij moeten daar allen nadruk op leggen, ook al smaalt men van zekere zijde over onze „bloedtheologie". Dat het over zijn bloed gaat, blijkt ons dui delijk uit de droeve onderhandelingen tusschen den Romein Pontius Pilatus en het Joodsche volk. Pilatus, de rechter, weet met Jezus geen raad. Hij heeft alle pogingen gedaan, om dezen onschuldige los te laten, doch de fanatieke haat der Joden heeft dit op alle mogelijke wijze belet. Zijn bloed wordt geëischt. „Deze mensch moet sterven" met deze woorden hadden zij Jezus voor des stadhouders rechterstoel geduwd. Weg er mee Hun oordeel was al klaar. Unaniem was Christus door de Joodsche rechtbank ter dood veroordeeld. De stadhouder moet alleen nog maar hun vonnis bezegelen. En wee hem, als hij het niet wilHij zou des keizers vriend niet meer zijn, daar zouden zij wel voor zorgen. En de rechter Pilatus zwicht ten laatste voor het on recht. Zijn macht en gezag zullen niet bestand blijken tegen de fanatieke haat der menigte. Er zal oproer komen in Jeruzalem tegen Rome om één mensch Daarom moet Jezus' bloed de prijs zijn, waar voor Rome den vrede met het Jodendom koopt. Wel spreekt nog Pilatus' consciëntie. En zijn Romeinsch rechtsgevoel spreekt ook. Daarom zal Pilatus het de wereld toonen, dat het bloed van dezen rechtvaardige niet door hem als rechter naar recht vergoten wordt, maar dat dit bloed politiek bloed is. Het wordt geofferd aan den hartstocht van het Jodendom. Pilatus was zwak, maar gewetenloos was hij niet. Hij heeft telkens Jezus' onschuld betuigd. Hij bedacht zelfs een list om dien mensch vrij te krijgen. Hij wil de Joden laten kiezen tusschen een moordenaar en dien Jezus. Doch hier komt hij op een weg van onrecht, het stelt Pilatus schuldig aan verraad aan Jezus' recht. Hij voelt deze schuld. Ze drukt, ze benauwt hem. Elij moet er af. Wat doet hij nu Hij ver zaakt tegenover de Joden zijn roeping als rech ter, en deed afstand van zijn gezagmet een „mooie geste". Hij wascht zich voor het oog der schare de handen. De Joden verstaan deze symbolische handeling wel. De Wet des Heeren schreef zulk een hande ling voor, indien het bloed van een verslagene gevonden werd, en de consciëntie zich daarvan moest bevrijden (Deut. 21 6). O, ze verstonden het zoo goed, dat Jezus' bloed nu voor hun reke ning zou komen, zooals Pilatus het ook bij zijn handeling uitsprak „ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige, gij moogt toe zien". Ja, zij moeten zelf maar zien, wat er van komt. Nu ja, dat willen zij wel. In hun boozen hartstocht hielden ze aan hun eisch van Jezus' bloed vastze eischten dat bloed, en ze namen het voor hun rekening „Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen Pilatus was niet gewetenloos, maar was bang voor schuld. Hij zocht er van bevrijd te worden, maar deze rechter sloeg den verkeerden weg in, om van die schuld af te komen. Daar stond toch vóór hem het Lam Gods, dat de zonde der we reld wegneemt. Had Pilatus zijn niet te dragen schuld op Hem gewenteld, die onschuldig was, maar tot zonde gemaakt is, om schuldige zondaren te rechtvaar digen, dan was deze Romein niet bezweken Het recht en de macht waren aan zijn kant, doch hij heeft „zijn overtredingen niet bedekt" en wie ze niet bedekt, zal niet voorspoedig zijn. Zoo heeft God het bloed van Zijn Zoon éénmaal van Pilatus, den vertegenwoordiger van Rome's keizer geëischt en van de Joden. „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen", hadden ze op Gabbatha geschreeuwd En het is gekomen. Op vreeselijke wijze Van toen af bij Jeruzalems verwoesting, waar stad en tempel stroomde van bloed tot heden toe in de wreede vervolgingen der Joden in vele landen. Stroomen bloeds zijn vergotenIsraël wil liever als volk tot in de verre nageslachten onder den vloek Gods ondergaan, dan nog langer met hem op aarde te leven. Nu het is geschied Pilatus voelde nog wat voor Jezus, al offerde hij Hem ter wille van de volksgunst tenslotte op. Maar Israël gevoelde voor Jezus niets anders, dan zulk een niets ontziende haat, dat het alles op het spel zette, zelfs zijn nageslacht, als die gehate Nazarener maar aan het kruis genageld werd. Jezus' bloed, het bloed van den Christus. Dat is het groote feit in het lijden des Heeren. Tot zoover moest Rome's recht komen. Dan is het met Rome weldra gedaan. Tot zoover moest ko men het Joodsche vleesch, de Joodsche blindheid, de Joodsche vijandschap tegen den Heere en zijn Gezalfde. Tot Jezus' bloed. Dan stort het Joden dom versteend ten gerichte. Tot zoover heeft ook moeten komen uw zonde. Tot Jezus' bloed. Zijn bloed is offerbloed. Zoo is zijn bloedstorting het voornaamste van zijn lijden en sterven. Hij geeft in zijn lijden en sterven zijn bloed tot vergeving der zonden. Het bloed van Jezus Chris tus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonden. Hij heeft ons Gode gekocht door zijn bloed. Gelukkig daarom de mensch, die het bloed van Jezus Christus niet. verzaakt voor wereldsche overlegging of wereldsch belang. Zalig is hij, wie zijn zonde erkent en belijdt en het bloed van Jezus Christus aanneemt als het offerbloed tot vergeving der zonden Alleen in het onschuldig vergoten bloed van dezen Rechtvaardige ligt ons leven, onze troost, onze vrede, onze zaligheid Zijn bloed kome over ons en over onze kin deren telkens opnieuw tot bedekking onzer schulden voor God Domburg. J. E. VISSER. VEINZAARDS. Dat er veel goeds te zeggen valt van diegenen, die gedoopt zijn in den Naam van den Drie eenigen God, is ons allen bekend. Er is inder daad een breede schare van jonge menschen, die met hart en ziel zich overgeven aan de oude beproefde Calvinistische beginselen. Ze moeten den spot verdragen van hun on vaste onprincipieele kameraden, die meenen, dat de wind hen wel wapenen zal tegen den vijand van onze dagen. Ze worden wel eens belachen door diegenen, die „de vrijheid" verkiezen boven het dienen van den Heere in de kerk, catechisatie en vereeniging. Maar dat deert hen niet» want ze weten, dat de smalle weg de weg des Ver- bonds is en dat de breede weg, met alle wereld sche schijn bedriegt en ten verderve voert. Gelukkig, dat we zulke jonge menschen in onzen tijd bezitten. Straks zullen hun schouders kunnen dragen wat de onze thans dragen. En ze mogen leven in het besef, dat niet alleen de Gereformeerde leiders achter hen staan, maar bovenal de God des Verbonds met hen is en... zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn. Scherp tegenover dezen staan diegenen, die den God des verbonds den rug toekeeren. Ze meenen te oud te zijn» om naar de stem van Vader en Moeder langer te moeten luisteren ze gaan hun eigen gang. Zijn ze meerderjarig, dan zijn ze bruut genoeg om te zeggen, dat ze zelfbeschikkingsrecht hebben. Alsof iemand zelf beschikkingsrecht zou hebben Ze gaan niet ter kerk, noch ter catechisatie, noch ter vereeniging, eenvoudig, omdat ze geen lust in den dienst des Heeren hebben. Ze zeggen dit ook ronduit en ze komen er eerlijk voor uit, dat de duivel hen in zijn greep heeft. Ze verwerpen God en Zijn dienst en na verloop van tijd voert de kerk de zulken af. In elk geval weten we, wat we aan zulke jonge menschen hebben. In hun goddeloosheid zijn ze eerlijk, en bedriegen niet. De derde categorie van jonge menschen is van veel lager gehalte, zelfs lager dan de publieke goddeloozen. Het zijn de bedriegers. Ze doen alsof ze medeleven met den Heere en Zijn dienst, maar in hun hart haten ze dien dienst. Ze praten ouderlingen en predikanten naar den mond. Nemen althans een houding tegen over hen aan, dat ze niet onverschillig zijn, maar in hun hart is de duivel hun Meester. Tegenover hun ouders nemen ze steeds de voorzichtigheid in acht, om deze niet het verdriet aan te doen, dat ze eigenlijk niets willen weten van den Ver bondsgod, maar intusschen zijn ze zoo laf, dat ze hun ouders bedriegen. Ze nemen de schijn aan van eerlijkheid, maar in hun hart is bedrog. Ze ontvangen geld van de ouders, om naar de kerk te gaan, komen precies tegen den tijd van 't begin van den dienst, en gaan dan langs zijpaden sluipend weg de kerkgangers zijn verdwenen, vader en moeder zijn in de meening, dat ze onder de bediening des Woords zitten, ze komen prompt tegen het einde thuis, weten van vrien den de text en bedriegen zoo God, hun ouders, hun leiders en vooral zichzelf. Op catechisatie passen ze een andere methode toe, schrijven zelf, dat ze verhinderd zijn en on derteekenen met den naam van vader en moeder. Het geld voor de catechisatie is voor hen en ze doen weer alsof ze het ambtelijk onderwijs in Naam van Christus ontvangen hebben. Ze zijn laf. Laten ouders scherp toezien of ze weten, wat hun kinderen doen. Indien het eenigszins moge lijk is, moeten de ouders met de kinderen naar de kerk gaan en zoo de groote kinderen zich „schamen" voor de ouders, dan bewijst dit al leen, dat hun hart niet recht tegenover de ouders en den Heere staat. Deze rotte plek in het kerkelijk leven moet radicaal worden uitgesneden. Dat zulke bedrie gers een slecht voorbeeld zijn voor anderen, die slap staan, behoeft niet gezegd te worden. Dat ze van veel lager gehalte zijn dan de „eerlijke" goddeloozen, verstaat een ieder het zijn hypo crieten, veinzaards, jongemenschen met een mas ker van vroomheid, waarachter de duivel schuilt. Tenslotteniemand onzer is zonder zonde. Maar het ambt der geloovigen en het speciale ambt verplicht ons dergelijk kwaad aan te wijzen en met Gods hulp door middel der ouders en leiders tegen te gaan met alle kracht, opdat de Naam Gods niet gelasterd, maar geëerd en ge prezen worde. ONZE JONGENS EN MEISJES IN DE KERK Een vraag, die herhaaldelijk gesteld wordt door sommige broeders en zusters is deze Waarom hebben wij geen jeugddiensten. Ds. Sikkel van Amsterdam heeft daarop eens heel geestig ge antwoord Omdat de Gereformeerde vergadering der geloovigen geen vergadering van oudjes is. Maar zijn catechisant antwoordde Dan moet U maar eens zien, hoeveel oude menschen de jeugd diensten bijwonen. Nu is die vraag van de jeugddiensten een vraag, die juist onze Gereformeerde broe ders en zusters, die de historie vasthouden, goed moeten zien. We zouden het zoo kunnen zeggen: omdat God Heere is, zoowel van ouders als kin deren. Omdat ouders en kinderen in het eene li chaam Christus zijn ingevoegd. Omdat de God des Verbonds ons nergens voorgaat in Zijn Woord ouders en jeugd van elkander te scheiden. Ds. Sikkel heeft eens een mooi beeld gebruikt, ter aanduiding van het verkeerde van zulke spe ciale diensten. Want immers jeugddiensten zijn speciale diensten. Het is een soort verbizonde- ring. En als we op dien weg voortgaan, dan krij gen we na niet al te langen tijd intellectueelen diensten, niet-intellectueelendiensten, slagers-, bakkers- en kruideniersdiensten. Immers al die menschen hebben hun aparte behoeften. Al aie menschen vormen een bepaalde groep in de ge meente en daarom moeten we specialiseeren. Maar nu dat beeld. Ds. Sikkel zeide er zijn dokters voor de oogen, voor de neus en keel, dokters voor de beenen, dokters voor vrouwen en dokters voor mannen. Dat is gelukkig. Er is zooveel geleerdheid op elk terrein, dat één man dat onmogelijk kan bijhouden. Alleen een onver stand meent overal verstand van te hebben. Maar dit zou nu juist de ondergang beteekenen van de gemeente van Christus. Want een dokter, die alleen maar verstand heeft van een oog, been, keel, die is geen knip voor de neus waard. We hebben in het leven niet te doen met oogen, bee nen, keelen, maar met menschen. En zoo hebben we in het leven niet te doen met bakkers, kruideniers en slagers en intellec- tueelen, maar met de menschheid. We hebben in de gemeente van Christus niet te doen met speciale groepen, maar met de gemeente. En die gemeente is één. Dan dient ons de spe cialiseering als de eenheid er door gediend wordt. Maar we moeten niet beginnen met die eenheid van ouders en kinderen uit elkander te rukken. Dat is juist zoo mooi van de gemeente van Christus. Het is zoo heerlijk als ouders en kin deren saam opgaan naar Gods huis. Dat is hon derdmaal beter dan wanneer zoonlief ergens ach ter in de kerk zich met dochterlief „vermaakt". Die eenheid van de gemeente moet openbaar worden, allereerst in de gezinnen. We willen onze jongens en meisjes niet missen. Ze behooren bij Christus' lichaam. Saam eten ze thuis aan een disch en saam hooren ze in Gods huis het voed sel des Heeren te aanvaarden. Saam met de ouders zingen ze Gode ter eere. We moeten ze niet scheiden, we mogen ze niet scheiden, we gaan niet mee met die versnippering van het leven in onzen tijd. In onze dagen is er al zooveel van die eenheid teloor gegaan. Voor vader het vakblad, voor moeder het vrouwenblad, voor de kinderen het jeugdblad, voor vader aparte vergaderingen, voor moeder en de kinderen. En die kunnen ten deele goed zijn. Als ze maar de eenheid dienen. En temidden van al die versnippering komt nu in de gemeente des Heeren zoo heerlijk uitGod is hier bij zijn volk ouders en kinderen. „Ja, jeugddiensten kunnen interessant zijn. Maar het is het interessante van de snijkamer. De doodslucht slaat U tegen." Natuurlijk hebben onze jongens en meisjes moeite om alles te begrijpen. Dat hebben ze op school ook. Zonder moeite bereikt ge niets. La ten ze zich maar inspannen. Maar laten ouders hen vooral doen gevoelen ze hooren bij de ge meente. Ze zijn er één mee. Dan is elke kerkgang voor hen waardevol. Het sociale bewustzijn moet aangekweekt worden. En de dienaren des Woords moeten hen nu en dan eens aanspreken in den dienst. God en zijn volk is daar aanwezig. En tot dat volk behooren onze jongens, onze meis jes. Dat is beeld van den hemel. Reeds hier op aarde. A. H. OUSSOREN. PETRUS DATHEEN. I. Petrus Datheen is niet een machtig theoloog geweest met oorspronkelijke gedachten. Hij is niet te vergelijken met de groote reformatoren, die door hun dogmatische geschriften een stempel op hun tijd hebben gezet. Toch is deze stoere Calvinistische predikant een belangrijke figuur geweest, die in de tweede helft der zestiende eeuw krachtig heeft medege werkt tot de vestiging der Hervormde Kerk in de Nederlanden. Datheen was een uitnemend kerkelijk leider, die zijn eigen gemeente met wijsheid wist te re- geeren en op verschillende kerkelijke vergade ringen van overwegenden invloed is geweest, zoodat wij wat betreft de inrichting van het ker kelijk leven veel aan hem te danken hebben. „Niet het minst aan zijn onvermoeiden arbeid is het te danken, dat de Protestantsche kerk, hetzij als vluchtelingenkerk in den vreemde, hetzij on der het kruis in de Nederlanden, door tal van moeilijkheden heengeholpen is, zoodat wij thans de vruchten kunnen plukken van de worsteling en het streven onzer voorvaderen." In zeer moeilijke tijden heeft Datheen de Gere formeerde Kerken in Nederland en daarbuiten onschatbare diensten bewezen. Maar ook als schrijver is Datheen niet zonder verdienste geweest, en dan denken we vooral aan zijn Psalmberijming en zijn vertaling van den Heidelbergschen Catechismus. Bovendien is hij een der samenstellers onzer Liturgie geweest. Ook hierin was hij niet oor spronkelijk, daar hij verreweg het grootste ge deelte aan de liturgie van de Paltzische kerk ontleende. Nu in Maart van dit jaar Datheen's 250sten sterfdag herdacht wordt, willen we ook in onze Kerkbode aan den predikant met den rossen baard (zooals zijn bijnaam was) een artikel wij den, omdat hij recht heeft op de dankbaarheid van allen, die nu nog uit zijn Calvinistisch be ginsel leven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1