No, 10
Vrijdag 11 Maart 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C HEI] en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A, SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
De Algemecne Vergadering van de Zeeuw-
sche Kerkbode zal gehouden worden op Woens
dag 30 Maart a.s., des nam. 2 uur in het Militair
Tehuis te Middelburg.
Gegadigden voor één vrijgekomen aandeel
van de Persvereeniging „Zeeuwsche Kerkbode"
gelieven zich aan te melden bij den Secretaris en
wel volgens Art. 6 van de Statuten, dat is met
naam, voornaam, woonplaats, leeftijd, beroep,
bewijs van lidmaatschap van ééne der Gerefor
meerde Kerken in Zeeland.
De Secretaris,
J. BROEKSTRA.
Adres Goes, Koningstraat.
INDIEN ONS HART ONS NIET
VEROORDEELT.
1 Joh. 3:20—24.
Behooren wij tot het volk van God, dan zullen
wij, bij het licht van Zijn Woord, steeds meer
den ernst van ons leven leeren verstaan, en ook
de vloekwaardigheid van onze zonde.
Dan beseffen we ook, wat het beteekent „in
dien ons het hart veroordeelt".
Dan is Gods genade, waarin we deelen, ons
een wonder.
Dankend hebben we daarin leeren roemen,
omdat we, ziende op Christus, tegenover de
boosheid van ons hart, hebben geleerd, dat God
meerder is dan ons hart.
Dan blijft in ons wel iets over van den oot
moed, die Paulus kenmerkte, die zich den voor
naamste der zondaren achtte.
Maar dan is de belijdenis voor God voortaan,
met de daad en in waarheid, ook deze
Heere Gij alles en ik niets
Is ons hart gestild in de overtuiging „God is
meerder", dan veroordeelt het ons niet meer.
Geliefden indien dan ons hart ons niet meer
veroordeelt, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot
God.
Dan mogen wij ook niet bij de pakken neer
zitten.
Want van de neerslachtigheid van Gods volk
maakt de vijand gebruik om ons krachteloos te
maken in Zijn dienst.
Durven wij het ons dus niet toe te eigenen,
dan is dit tot groote oneere van God en Zijn
Woord.
We moeten onze zonden belijden, maar dan
toch tegen den valschen schroom ingaan, en onze
treden vrijmoedig zetten in Zijn spoor.
't Is een list van Satan, de onvrijmoedigheid
van degenen, die het zich niet durven toe te
eigenen, tot een voorbeeld van oprechtheid te
stellen voor anderen.
De onvrijmoedigheid wordt hierdoor verheven
tot een deugd, de H. Geest weerstaan, het geloof
gedrukt en de kerk van kracht beroofd.
Maar overmits wij onze reinigmaking en zalig
heid van der jeugd aan buiten onszelf in Christus
zoeken, zoo hebben wij vrijmoedigheid tot God.
En zoo wat wij bidden, ontvangen wij van
Hem, dewijl wij Zijne geboden bewaren, en doen
hetgeen Hem welbehagelijk is.
't Is volstrekt niet om het even, hoe we leven.
't Is ook van de grootste beteekenis voor ons
zelf hier, dat het welgevallen des Heeren op ons
leven rusten kan.
Dit verstaan we terstond, wanneer we ons
rekenschap geven van de graag begeerde gunst
van aardsche grooten.
Tusschen het Kind des Heeren en Zijn God
wordt dit een persoonlijke hartelijke omgang,
waarbij we alles voor Hem uitspreken.
Ons hart gaat naar Hem uit, en in de liefde
tot Hem spreken we ook onze wenschen kinder
lijk eenvoudig uit, en zij worden vervuld.
„Zoo wat wij bidden ontvangen wij van Hem."
Wij hebben het maar voor 't begeeren.
Dan neemt de vrijmoedigheid ook toe.
Immers, „dit is de vrijmoedigheid, die wij tot
Hem hebben, dat zoo we iets bidden naar Zijn
wil, Hij ons verhoort" (5: 14).
Uit Zijn Woord weten we, wat naar Zijn
wil is.
Dat zijn juist de dingen, die onze grootste be
hoeften uitmaken.
Zoo bidden wij Hem dan om meer vrijmoedig
heid, om toenemend gebed, om bewaring voor
de zonde, voor standvastigheid, om licht, om ge
trouwheid, om liefde, om wijsheid, om zacht
moedigheid en nederigheid van hart.
En al deze dingen ontvangen wij van Hem.
Geleidelijk. Niet zonder strijd. Maar zeker
Zijn trouw wordt dan door ons geprezen, en
ons toenemen is dan openbaar in alles.
Nu is het eenige gebod voor ons voortaan, dat
wij gelooven in den Naam van Zijnen Zoon
Jezus Christus en dat wij elkander liefhebben.
Dat we onzen Heiland aanhangen met al onze
krachten, Hem zoeken te kennen uit Zijn heer
lijke openbaring, dat is Zijn Naam.
Dat wij dit doen in den weg, dien Hij ons
wijst, door ons te richten op Zijn Kerk en op
de genademiddelen, de bediening des Woords
en de Sacramenten, en dat we daarom bidden.
Alles wat aan Hem is, wordt ons dan hoe
langer hoe meer begeerlijk.
En waar we aan Zijn overgave in den dood.
uit liefde tot ons, het leven danken, hebben we
ook elkander hartelijk lief.
De broederen met al hun lastigheden.
Dit is het gebod, dat de Heere Jezus ons ge
geven heeftdat we elkander liefhebben.
Dan is er nooit reden om te twijfelen.
Want het is de Geest des Heeren, die dit in
ons werkt.
Wij blijven in Hem en Hij in ons.
De gebeden, die tot God opgaan, zijn uit den
H. Geest, die in ons woont.
Ze worden zeker verhoord, want de Geest is
God, Die Zichzelf niet tegenspreekt.
Dus behoeven we ook voor de toekomst niet
te vreezen.
We zijn veilig tot het einde toe.
Niets kan ons scheiden van de liefde Gods.
Axel. J. S. POST.
ONZE BIDDAG.
Deze week is in al onze kerken weer de biddag
gehouden, en op dien biddag is het Woord Gods
gepredikt, dat ons oproept de verwachting van
den Heere te hebben en op God te zien.
Dat die vermaning weer met allen nadruk uit
ging, was zeker niet overbodig. Dat zien op den
Heere, dat denken aan Hem en dat z'n verwach
ting hebben van Hem wordt doorgaans te weinig
gevonden. En daarom is er bij het volk. welks
God de Heere is, nog vaak zooveel vrees en
zorg en angst en wordt niet die vrede en blijd
schap gesmaakt, die zou kunnen genoten worden
en waarin God zou verheerlijkt worden.
Zien we nu op de dingen, die beneden zijn,
zoo is uitnemend te verstaan, dat die groote zorg
en vrees brengen.
De wereld is vol beroering. De volkeren heb
ben allerlei raadslagen en denken allerlei gedach
ten. En die raadslagen en gedachten zijn dan niet
om elkander gelukkig te maken, om werkzaam
te zijn in die richting, dat alle volkeren zouden
worden opgeheven van onder den druk, waar
onder ze schier bezwijken. IntegendeelWat de
volkeren bedenken, blijkt wel uit de al maar
sterker wordende bewapening. De legers worden
grooter, de vloten worden uitgebreid, het aantal
vliegtuigen wordt vermenigvuldigd. Wat al ver
dervende krachten worden zoo in gereedheid
gebracht
Als we daarop zien, dan zeggen we wat moet
daarvan worden? Wat zal er zoo nog van het
volk worden, dat maar een klein volk is. Dan
kan de twijfel opkomen of we nog wel eenige
hoop mogen koesteren, dat de welvaart niet ge
heel zal weggenomen worden.
Maar daarom is dan zoo noodig, dat we naar
het Woord Gods hooren, dat ons leert, wie God
is voor Zijn volk. opdat we bij Hem zouden
schuilen en ons onder Zijn hoede zouden veilig
weten.
Wij zien op de beweging onder de volkeren
en worden daarom bang. Maar de Heere ziet ook
die beweging onder de volkeren. Hij ziet uit van
Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aar
de. En de Heere kent hun gedachten, ook hun
gedachten tot vernieling en verwoesting.
Maar Hij wordt daardoor niet verschrikt, want
Hij vernietigt den raad der heidenen. Hij breekt
de gedachten der volkeren. De raad des Heeren
bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten
van geslacht tot geslacht.
En die God verzekert, dat Zijn oog is over
degenen, die Hem vreezen, die op Zijn goeder
tierenheid hopen, om hun ziel van den dood te
redden en om hen bij het leven te houden in den
honger.
Zoo kan er dan ook nu, temidden van de din
gen, die onrust en vrees verwekken, door Gods
volk gekend worden een groote rust.
Van dat volk Gods leert ons nu de Schrift,
dat het Gods volk is. omdat Hij het Zich ver
koos. (Ps. 33 12.)
Dat de Heere hun God is. is niet een gevolg
van de keuze van dat volk. Het is niet zöö, dat
dit volk de keuze had tusschen verschillende go
den en dat het toen den Heere tot zijn God koos.
En dat dit volk er zich dan op kan beroemen,
dat het een goede keuze deed. Niet zij kozen
Hem, maar Hij koos hen.
En als God hen verkoos, was dat niet omdat
Hij hen de waardigsten vond boven anderen
dan was dat alleen omdat Hij hun Zijn genade
schonk.
Maar daarin komt dan nu ook dit volk uit,
dat het aan die genade Gods zijn welgevallen
heeft, dat het op de genade Gods alleen wil steu
nen, en op Zijn goedertierenheid hoopt.
Bij dien God, die Zijn volk verzekert, dat Hij
met Zijn macht en naar Zijn raad, hen bescher
men zal, behoort het volk, dat belijdtonze ziel
verbeidt den Heere, Hij is onze hulp en ons schild.
Zij hebben hun verwachting niet van eigen
grootheid en macht, van eigen kennen en kunnen.
Zij zeggen nietwij zullen onszelf helpen en het
heil verschaffen, maar ze verwachten het heil
van hun God.
Als het is, dat God hun niet aanstonds ter
hulp snelt, dan zeggen ze niet „er komt niets van
terecht", maar „we zullen den Heere verbeiden".
Hun belijdenis blijft Uwe goedertierenheid zij
over ons, gelijk als wij op U hopen (Ps. 33:22).
Zoo is er dan ook nu zaligheid en vrede voor
het volk, dat God Zich uit genade verkoos.
Calvijn merkt op „Als God ons niet in genade
aanneemt, dan zijn wij van nature allen ongeluk
kig en daar is geen andere deur voor ons geluk,
dan dat Hij ons onwaardigen uit zuiver welbe
hagen verkiest. Geen deel kunnen wij aan God
hebben, als Hij ons niet voorkomt met Zijn ge
nade".
Maar als nu de vraag opkomt of we tot dat
volk behooren, moeten we niet, om het antwoord
te vinden, pogen in te dringen in Gods verborgen
raad, maar moeten we zien, waardoor dat volk
zich kenmerkt.
De Heere zegt niet„Ge moet eerst weten of
ge een uitverkorene zijt om dan pas op Mij te
mogen vertrouwen". Hij roept ons op, dat we
op Hem vertrouwen, ons aan Hem onderwerpen,
van Hem alles goeds verwachten, op grond van
Zijn beloften in den Heere Jezus Christus. En
dat wordt dan ook bij Zijn volk gevonden dat
zich onderwerpen aan Hem, dat vertrouwen op
Zijn genade in Christus.
Zalig dan die mensch, die zich door Gods
Woord en Geest daartoe leiden laat.
Maar laat die mensch dan ook zich verzekerd
houden van Gods bescherming.
De biddag heeft niet de bedoeling, dat we
maar eens in het jaar bidden om de nooddruft
ook voor het tijdelijke leven, en dat die bede
voorts zou kunnen achterwege blijven.
De biddag is een belijdenis in 't midden der
wereld, dat wij onze verwachting op den Heere
stellen, en dat we daarom eiken dag tot Hem
opzien.
Blijve dat gebed en blijve zöö het zien op dien
God, die als een almachtig God ons verzorgen
kan, en als een getrouw Vader ons verzorgen
wil met alle nooddruft des lichaams en der ziel,
die ook al het kwaad, dat Hij ons in dit jammer
dal toeschikt, ten beste keert, dan zal er ook
zijn de blijdschap in Hem.
HEIJ.
DE VOORNAAMSTE
HUWELIJKSVOORWAARDE.
Neen, we zullen het niet hebben over het
rechtskundig begrip huwelijksche voorwaarden,
ook niet over sociale voorwaarden zooals een
zekere overeenstemming in milieu, afkomst en
levenspositie van beide partijen in het huwelijk.
Niet alsof deze min of meer uiterlijke omstandig
heden van geen beteekenis zouden zijn voor men-
schen die het voornemen hebben opgevat om hun
heele leven op aarde samen te gaan leven. Ze
zijn lang niet zonder beteekenis. Maar hoe be
langrijk, zij zijn niet het een en het al. Ze zijn
zelfs niet het voornaamste. Wie bij verloving en
huwelijk alleen maar let op positie, geld, afkomst,
milieu en familieomstandigheden, in de meening,
dat deze dingen als zij bevredigend zijn, genoeg
zijn om een huwelijk gelukkig te maken, vergist
zich zéér. Een huwelijk wordt niet gelukkig door
uiterlijke welvaart, door een ruime beurs. Sterker
nog, een huwelijk, waarin het „geluk" afhangt
uitsluitend van de uiterlijke welstand, is nooit
gelukkig. Ook niet als de welstand goed is. En
als de kwade dagen komen, vallen de restjes
schijngeluk die er waren, als glasscherven in
stukken. Het „gelukkig zijn" in het huwelijk is
niet gelegen in de uiterlijke omstandigheden, en
hangt daaraan ook niet. Iets anders is. dat de
uiterlijke omstandigheden, door Gods zegenende
hand, natuurlijk tot blijde, gelukkige dagen en
uren kunnen bijdragen.
De voornaamste huwelijksvoorwaarde is de
geestelijke samenstemming tusschen verloofden
en gehuwden. Dat wil zeggen een elkaar ver
staan en begrijpen. Meer nog een elkaar ver
staan en begrijpen in de dingen van Gods Ko
ninkrijk. Elkaar verstaan in onderworpenheid
aan het Woord Gods elkaar verstaan doordat
wij beiden dat Woord verstaan en bijvallen den
Heere Christus liefhebben. Dan is de geestelijke
samenstemming geheiligd door den Geest, die
uit God is, en worden wij in ons wederzijdsch
begrijpen door Christus gegrepen.
Deze geestelijke samenstemming uit den Hei
ligen Geest is belangrijker dan alle overige voor
waarden. Indien man en vrouw niet overeen
stemmen in het geloof, niet samen buigen voor
God naar zijn Woord, kunnen zij niet de diepe
eenheid van hart en ziel vinden. In de diepste
dingen blijven zij elkaar immers „vreemd". De
vreeze Gods, onze verhouding tot de Waarheid
is het voornaamste en al-beheerschende in het
leven. De diepste tegenstellingen tusschen de
menschen zijn niet klasse tegenstellingen of na
tionale tegenstellingen, maar het is de anti-these,
het vóór of tegen den Christus zijn. Wanneei
deze tegenstelling man en vrouw scheidt, wan
neer de één vóór en de ander tegen Hem is, dan
blijven de zielen van man en vrouw elkaar
vreemd ja, ze sluiten zich voor elkaar, en ont
trekken zich van elkaar op den duur. De ware
samenstemming wordt uitsluitend gevonden bij
de Waarheid.
Ook uit den eigen aard van de huwelijksver
bintenis volgt, dat deze geestelijke samenstem
ming de voornaamste voorwaarde is voor het
echte geluk. Het eigenlijke van het huwelijk is
gelegen in de liefdesband die den man aan de
vrouw en de vrouw aan den man bindt.
Een liefdesband die man en vrouw in heel hun
tijdelijk bestaan op aarde zoo innig verbindt, dat
„zij die twee waren tot één vleesch worden".
Een band zóó hecht en heerlijk, dat zij in Gods
Woord telkens en telkens weer het beeld is om
de eeuwige, onnaspeurlijke onverbreekelijke
liefdesband tusschen den Heere en Zijn Kerk af
te beelden.
Een mensch leeft en bestaat niet alleen in uit
wendige dingen, hij heeft ook een inwendige
„mensch". Beide zijden zijn onafscheidelijk aan
de eene mensch. Komen twee menschen tot el
kaar in deze liefde, dan vinden zij elkaar niet
uitsluitend in het uiterlijke, maar ook met hun
innerlijke, met hart en ziel en geest. Natuurlijk
zijn de uiterlijke dingen en is het uiterlijk van
beteekenis. Het uiterlijk wekt gewoonlijk de we-
derzijdsche aantrekking en bevordert ze. Maar
liefde, haar naam waardig, blijft niet in het uiter
lijk hangen. Liefde bij een man mag niet uitslui
tend aantrekking wezen en blijven tot het uiter
lijk van een vrouw. Dan is het geen echte, maar
perverse liefde. Echte liefde gaat verder. Van
hart tot hart en van ziel tot ziel. In echte liefde
gaan man en vrouw hun innerlijk voor elkaar
ontsluiten. Niet gedwongen, maar geheel vrij
willig en vanzelfsprekend. In die wederzijdsche
ontsluiting van het hart geven zij zich aan elkaar
en worden twee menshen tot een eenheid, die
buiten het huwelijk zóó niet wordt gevonden.
En daarin ligt het geluk der liefde. Het bezitten
van elkaar. Het volkomen van elkaar en voor
elkaar zijn in heel het bestaan, uit- en inwendig.
In heel het bestaan heeft een man zijn vrouw
noodig als hulpe en een vrouw haar man als haar
hoofd.
Het is allerminst juist, dat uitsluitend het ero
tische, het sexueele man en vrouw verbindt. De
sexueele eenheid is van fundeerende beteekenis,
naar Gods ordinantie, voor de huwelijksverbin
tenis en huwelijksliefde, maar het is niet het een
en al. Het echte huwelijksgeluk ligt waarlijk niet
in de beleving van zulke momenten, maar in de
blijvende, duurzame gemeenschap die alle zijden
van het leven omvat en blijkt in gemeenschappe
lijke gevoelens en gedachten, in een gemeenschap-