FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 KERKNIEUWS. sche revolutie, zijn als stormen losgebroken. En de architecten van de revolutie hebben het „ma teriaal", dat tegenover hen stond, niet ontzien. En omdat historische krachten er niet op wach ten totdat het ons behaagt om hun plan uit te voeren, en omdat de nieuwe en stimuleerende gedachten niet tegengehouden kunnen worden door belastingambtenaren of ook grensbeambten, moeten we op onze hoede zijn. Ja, erger of we het gelooven of nieter is reeds revolutie vlak bij ons. Nu geeft de natuur ons hier een wijze les. Wan neer sprinkhanen of rupsen een geheele streek zullen gaan kaal vreten, doet men verstandig de natuurlijke vijanden van deze dieren te koesteren: men zorge voor een goede vogelstand en men vaardige wetten uit, die hen beschermen moeten. Welnu dat zien we in onze dagen. Duizen den richten hun oogen naar het christendom en gaan het in tal van landen koesteren. De massa ziet, dat de totalitaire staat (Duitschland, Rus land, Italië enz.) zich op onze bodem wil neer zetten. Laten we alle middelen aanwenden om het Christendom sterk te maken. Laten we waak zaam zijn. Onze roeping verstaan. Het staat niet zóó, dat mannen en vrouwen aangezet worden tot een hevige en zichzelf ver getende actie door allerlei feiten. Neen, het so ciaal dynamiet is het geloof. Door het geloof in Marxisme, door het geloof in Fascisme, door het geloof in Christus, zijn de volken in beweging gebracht. Alle revoluties zijn ontstaan door de botsing van vijandige en onverzoenlijke ideolo- giën. En in onze huidige samenleving zijn er drie ideologiën, die de oorzaak zullen zijn van een katastrofale verandering. Het zijn le. het Nieuw-Imperialisme 2e. het Communisme 3e. het Christendom. Over elk in een volgend artikel een woord. EEN OPWEKKING. Gaarne herinneren wij hier aan een vergade ring, die Vrijdag 11 Maart a.s. wordt gehouden in de Bogardzaal en wel des avonds om 8 uur. Ds. R. Bakker van Rotterdam zal aldaar spre ken over het onderwerp „Waarheen moeten de Joden Bovendien zal een film vertoond wor den over het werk der Jodenzending. Ook zal gesproken worden over de practijk der Joden- zending. Redenen te over voor diegenen onder ons, die dien avond kunnen, om deze vergadering te gaan bezoeken. A. H. OUSSOREN. HET HUWELIJK. Voornemens iets te gaan schrijven over „ge mengde huwelijken", laten wij eerst enkele op merkingen over het huwelijk zelf vooropgaan. Het is niet wel mogelijk over het „gemengde" te schrijven, wanneer niet eerst vast staat en recht begrepen wordt, wat het huwelijk naar het Woord Gods is. Gemengde huwelijken zijn met het oog op de vreeze Gods in het gezin, op zijn zachtst gezegd, zeer bedenkelijk. Zij hinderen de volkomen gemeenschap in het huwelijk. Zij lei den óf tot een zeker onverschilligheid óf tot on ophoudelijke strijd en moeite. Dat ligt eigenlijk voor de hand. Waarom Omdat het huwelijk een onverbreekbare ver bintenis voor het leven is tusschen één man en één vrouw. Het is geen contract, dat twee men- schen met wederzijdsch goedvinden sluiten voor zoolang zij willen, en met wederzijdsch goedvin den weer opzeggen wanneer zij het wenschen. Het is van fijner aard en veel dieper gefundeerd. Contracten behooren tot het sociale- en econo mische leven. Bij het sluiten daarvan gaat het om gemeenschappelijke belangen. De huurder sluit een contract met zijn huurbaas, of het gaat om economisch voordeel. Maar bij de huwelijks verbintenis gaat het om andere dingen. De band, die man en vrouw samenbindt, is niet den band van gemeenschappelijk sociaal belang. Een hu welijk uit kameraadschap bijvoorbeeld, hoe prachtig en idealistisch het kan schijnen, is geen huwelijk. Het gaat ook niet om economisch voor deel. Een huwelijk, waarin man en vrouw elkaar gevonden hebben om samen zooveel mogelijk te verdienen, wat het ook zij, het is weer geen hu welijk. De band, die man en vrouw samenbindt, is die der wederzijdsche liefde. Daardoor wordt de huwelijksverbintenis tot iets heel eigens, iets heel aparts, gestempeld, onder alle overige men- schelijke verbintenissen. Liefde, die zoo diep in grijpt dat beide, zooals de Schrift zoo teekenend D O Roman uit den O Doleantietijd R FRED. VAN MEERTEN 11) Het was een lange, breede gestalte, hoog in de schouders. Een donkerblauwe schipperstrui stond strak om zijn bonkig lijf. Een zwarte das lag om zijn hals gestrikt en een platte schippers pet stond een beetje scheef op zijn hoofd. Zijn verschijnen bracht een algemeen geroeze moes in het gezelschap. Ieder deed zijn best om hem een plaats naast zich in te ruimen. De gast heer haalde uit een alcoof een stoel en liet die over de hoofden van het gezelschap van hand tot hand door gaan tot Kees Vink haar bij een poot vattên kon en zich een plaatsje verschafte naast Van der Veer. „Jullie motte me maar niet kwalijk neme, dat ik niet vroeger was. Ik kon niet eer komme." „Jij heb 't altijd ook zoo druk", zei vrouw Pronk. „Je most is wat werk van je af schuive en je wat meer met de geestelijke dingen be- moeie. Je mag je talente niet begrave, Kees." Kees Vink maakte een afwerend gebaar. „Je spreekt niet naar de Schrift, die zegteerst het natuurlijke, dan het geestelijke. We motte eerst zegt, tot een vleesch worden. Zoo heeft God het huwelijk gewild. Zoo is het zijn ordinantie. Ons huwelijksformulier zegt, dat het een instelling Gods is, die Hem behaagt. Zeer klaar heeft de Heere Jezus dat ook uitgesproken in die bekende woorden uit Matth. 19 „Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne den mensch gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft, man en vrouw Ik geef hiernaast de nog duidelijker nieuwe verta ling van het Nederl. Bijbelgenootschap „Hebt gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den beginne mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt? Daarom zal een mensch zijn vader en moeder verlaten en zich aan zijne vrouw hechten en die twee zullen tot één vleesch worden. Zoo zijn zij niet langer twee, maar een vleesch. Hetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mensch niet". In deze woorden zegt Jezus le. dat het hu welijk een instelling van God is, gegrond in de schepping 2e. dat het een vereeniging is van één man en één vrouw 3e. dat het een onont bindbare verbintenis of vereeniging is. Daarom spreken wij van een heilig huwelijk. Die heiligheid ligt daarin, dat het niet een uit vinding van menschen is, die „op hun goeddun ken" berust, maar een inzetting van God. Zoodra menschen het huwelijk zien als een soort contract, dat heelemaal berust op mensche- lijk goedvinden en uitsluitend vermeend mensche- lijk gemak of voordeel dient, heeft het zijn heilig karakter verloren. Ziet men den Schepper en Wetgever niet meer, maar alleen zichzelf en eigen wenschen, behoeften en lusten. Hier ligt de voornaamste factor die de mo derne huwelijksproblematiek, welke in onze krin gen ook is binnengedrongen, deed ontstaan. Die ligt niet in onze tijdsomstandigheden. Niet in de moeilijkheden van tegenwoordig. We ontkennen niet, dat er zich ontzaggelijke problemen en moeilijkheden ten aanzien van het huwelijksleven voordoen. Integendeel. Maar we ontkennen, dat die zich voornamelijk in onzen tijd voordoen. Ze waren er vroeger ook. Ook de moeiten. Ook zware tijdsomstandigheden, zorgen volle jaren, waarin geworsteld moest worden voor het dagelijksch brood. De hoofdfactor voor de moderne huwelijksproblematiek is deze, dat men den Schepper en Wetgever niet meer ziet en Hem niet eerbiedig vreest. Zoo worden de dingen omgekeerd. Vele menschen vinden in het huwelijk niet het stralend geluk, dat zij er in gezocht hebben, waar van zij tevoren droomden en idealiseerden. Voor sommigen wordt het huwelijk zelfs inplaats van een bron van geluk, de tragiek van hun leven. Doch in plaats de oorzaken van de mislukking te zoeken in hun zelf in hun verdorven hart en zondigen aard, zoeken zij de oorzaak in de in stelling van het huwelijk. Die instelling deugt niet. Die moet vervormd, aangepast aan hun verdor ven leven. De een gaat in zijn eischen voor huwelijks vervorming wel veel verder dan de ander. Maar feitelijk bewegen de menschen met moderne le- vensblik zich allen in deze richting dat het hu welijk moet worden aangepast aan de eischen van de menschen, zich moet voegen naar de be hoeften van ons en niet wij ons moeten voegen naar de inzetting Gods. Nog onlangs bij de echt scheidingsdebatten in de Eerste Kamer, heeft Mej. Mr. Ribbius Pelletier de onverbreekbaar heid van het huwelijk bestreden op grond van de levenspraktijk. Het is toch mogelijk, dat het huwelijk mislukt. En dan zitten de partijen aan elkaar vast. Wanneer men onverbreekbaarheid schrapte en daarvoor duurzaamheid stelde, dan zou de eer van het huwelijk behouden zijn, maar bij mislukking toch de mogelijkheid geopend, om de verbintenis ongedaan te maken, het contract met wederzijdsch goedvinden weer op te zeggen. Hoe zacht Mej. Ribbius ook fluitte zij fluitte toch het liedje van de moderne mensch, die de dingen omkeert. De heiligheid van het huwelijk niet erkennen, omdat hij den Schepper niet eer biedigt. De moderne huwelijksproblematiek moeten wij uiteraard radicaal verwerpen. Het is zoo noodig, dat wij de uitsloopers van deze moderne be schouwingen signaleeren en uit onze gezinnen uitbannen. Er is zooveel ellendige lectuur over het huwelijk, die niet anders doet, dan het hei lige naar beneden halen en besmeuren. Ze moet onder ons contrabande zijn. Er is bitter weinig uit te leeren. Tenzij dan verkeerde beschouwin gen. Brouwershaven. J. MEESTER. zorge, dat we ons huis kenne onderhouwe, daar toe benne we geroepe en als er dan tijd over schiet, dan motte me ons zelve geve aan de dinge van Gods Koninkrijk." Ieder in het gezelschap wist, dat deze woor den recht uit zijn hart kwamen. Kees Vink had een groot gezin en werkte hard om het te onder houden. Hij behoorde niet tot de ziekelijke mystieken, zooals er op Scheveningen zooveel waren, die terwille van de genade de natuur verwaarloosden. Streng kon hij tegenover zulke plichtsverzakers optreden en het oordeel over hun vroom gedoe uitspreken. Kees Vink stopte een steenen pijp, die Pronk hem aangereikt had. Kees kwam vaak bij Pronk en had er zijn eigen pijp hangen. Terwijl hij haar stopte uit de groote tabakspot, den kop van een Scheveningscheen visscher met den zuidwester op, keek hij bedaard heel den kring rond, hier en daar een goeden bekende toeknik kend. De aangeschrapte lucifer belichtte een oogenblik scherp zijn bruin gelaatsprofiel, een stukje echte Rembrandtiek. Van Duin wachtte af, tot Kees het woord zou nemen. Zij waren twee mannen met veel geest verwantschap, ze bezaten een sterk geloofsleven en hadden diep inzicht in het Woord van God. Maar Van Duin had een spraakgebrek en liet daarom gaarne de leiding over aan Kees, die vlot van spraak was en altijd over ruim voldoende woorden beschikte en zijn gedachten gemakke lijk formuleerde. Toen Kees de eerste wolken uit zijn pijp ge haald had, vroeg hij „En waar hadden jullie 't over? Ik stoor toch niet door mijn binnen- ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 65. Bemoediging De Schrift is vol van bemoedigingen voor ver moeide werkers in Gods Koninkrijk. Gelukkig Want er is zoo veel gevaar, dat ze dikwijls moe deloos zouden worden. Omdat ze geen of weinig vruchten zien op hun arbeid. En omdat het meer malen lijkt, of ze vergeefs arbeiden. Een merkwaardig voorbeeld van zulk een moedgevend woord is wel, wat ons geboekt staat in Prediker 7 vers 8 „Het einde van een ding is beter dan zijn begin". Wat is dat een wonderlijk rijk woord voor moede zwoegers in des Heeren dienst. Ik denk aan de Jodenzending, nog in haar (vrij wel) eerste periode. Wat is het moeilijk, met de Joden in de gewenschte aanraking te komen (U leest immers ook het Joden-Zendingsblaadje?) Het lijkt wel een ploegen op rotsen. Wat een lange reeks van teleurstellingen en tegenwerking! Ja, Gode zij dank, hier en daar wel een min of meer geopend oor soms een verrassende over gave maar veel moeizame arbeid met weinig zichtbare vruchten Maar het einde Straks, op Gods tijd Dat zal de vervulling doen zien van Gods onwankel bare beloften in dezen, de rijke en heerlijke ver vulling. Het einde zal beter zijn dan het begin de teleurstelling en de moeiten eerst de volle zegen straks En ik denk aan den missionairen dienaar des Woords voor Zeeland en het Zuiden, aan Ds. Merkelijn Wat was het begin van zijn vijf en twintig jarigen arbeid uiterst moeilijk en zeer weinig hoopvol. Wie zal zeggen, hoeveel hij ge worsteld en gebeden heeft en gezuchtEn nu, aan het einde van deze 25 jaren Een buiten gewoon rijke zegen, nooit gedacht, maar naar Gods rijke beloften gewerkt en in Zijn genade en gunst verkregen. (U hebt er immers ook met vreugde van gelezen In zijn brieven en in ons Zendingsblad en in het Jubileumboek? Wat is dat mooi Maar hier, op deze plaats, hebben we het meer in het bijzonder over ons gezinsleven O ja, da's waar ook Welnu, ook dat Christelijk gezinsleven is een arbeidsveld van Gods Koninkrijk. En dan, moe gestreden vaders en moeders, moogt ge bij zoo vele andere bemoedigende woorden Gods ook wel eens denken aan dit woord van den Prediker: Het einde van een ding is beter dan zijn begin. Ja, uw moeiten en teleurstellingen zijn vele. Uw opvoedingswerk heeft zóó veel bezwaren, dat ge soms moedeloos zoudt worden. Ge zoudt vruchten willen zien, bij uw jongens en meisjes, vruchten van ontkiemd goed zaad, vruchten van geloof en bekeering maar ge zoekt er dikwijls vergeefs naar. Ge werkt en bidt, ge gaat vóór in het goede, ge lokt en ge straft maar het lijkt wel alles tevergeefs Maar zoo gaat het immers zoo dikwijls in het werk van Gods Koninkrijk Ge moet uw tijd afwachten. Of neen, ge moet Gods tijd afwachten. Biddend en werkend af wachten. Het einde van een ding is beter dan zijn begin. Maargij moet werken en bidden. En er op berekend zijn, dat de droeve teleurstellingen vooraf gaan aan het betere einde. Het betere einde Is dat zoo zeker Kan dat niet weieens nog veel erger zijn ook Neen, als we Gods werk werken immers niet Want God zal Zijn werk nooit loslaten en nooit laten mislukken. Hij zal Zijn werk altoos en ten volle en in heerlijkheid volenden. Vast en zeker! Nu moeten wij weten en vastelijk gelooven, dat we Gods werk in de opvoeding onzer kinde ren aanvaarden. Dat we dat doen op Zijn bevel en in Zijn weg en met behulp van alle middelen, in Zijn Woord geboden en geschonken en we moeten dat biddend doen, in afhankelijkheid van Hem en de uitkomst aan Hem toevertrouwend. Dan zien we, dat de Heere het begin van dat werk in onze handen legt, aan ons toevertrouwt, ons te verrichten geeft in het geloof. (Voor ons besef dan Want natuurlijk is het de Heere, die ten slotte alle dingen werkt, inzonderheid Zijn genadewerk, van het allereerste begin af.) Het einde houdt Hij in Zijn hand na al ons tobben zal Hij de bekroning schenken, misschien wel zonder dat wij het nog beleven Naar Zijn wijs heid en naar Zijn beloftenissen Of woudt gij zelf liever ook het einde in uw handen hebben Neen toch Bij Hem is dat veilig en goed Van W. te W. komst „We hadden 't over de rede, die dominé Gee- sink in 't verkooplokaal te Rotterdam gehouden heeft", lichtte Piet Pijper toe. „Geesink is een man van de dollejansie", zei Kees Vink als in gedachten. „Daar is 't ie toch niet minder om vroeg Van der Veer. „Nee, daar is-ie niet minder om", zei Kees. „W-w-w-we moste vanavond m-m-maar niet over de d-d-d-ollejansie prate", meende Van Duin. „D-d-d-at is een ding w-w-w-waar we 't niet allemaal over eens zijn." „Dan motte we er juist over spreke, net zoo lang tot we 't er wél over eens benne", zei Van der Veer een beetje scherp. Hierbij keek hij Kees Vink aan, van hem de beslissing verwach tend. Maar Kees Vink zei niets, hij trok zware rook wolken uit zijn pijp. „Als we er over zwijge motte, dan voere we struisvogelpoletiek", vond Pronk. „We motte uitmake of dominé Geesink gelijk heeft of niet. Heit-ie gelijk, dan motte we mee, heit-ie on gelijk, dan motte we 't zegge en ons van hem afwende. Het wordt tijd, datte we ons is gaan bezinne op de toestande in onze gemeente." „Wat heeft dominé Geesink gezegd vroeg Kees aan Pijper. Hierop deed deze nog eens breedvoerig het verhaal, geholpen door zijn vrouw, die op som mige punten een beter geheugen bleek te bezitten dan haar echtgenoot. Er werd met spanning geluisterd. Het refor matorisch werk van Gideon, zijn krachtig door- EEN BEKER KOUD WATER. Het leven van de kinderen op de Rudolph- stichting verschilt zoo min mogelijk met dat van jongens en meisjes in een ander dorp dan Achter veld. Daar staat hun school en, voor hen die ouder zijn, ziet men den smid of den bloemist of den timmerman, waar die ouderen werken. Ginds woont de kruidenier, waar Marietje bood schappen doet voor haar moeder (zij heeft haar echte moeder nooit gekend) en iets verder staat een boerderij waar Kees en Piet, inderdaad, als broeders samenleven, al hebben zij elkander in hun jeugd niet gekend. Want Kees is de zoon van vader X en Piet van pleegvader X. Hier wordt de vergadering van de jongelingsvereeni- ging gehouden en daar die van de meisjesvereeni- ging. En als ge iets verder loopt, komt ge bij de kerk, waar ook de catechisaties gehouden wor den. Om dit centrum wonen de pleegouders. Deze zijn echtparen van Gereformeerde belijdenis, voor de verpleging, welke zij verrichten, met de uiter ste zorg gekozen. Vrijwel allen zijn bedreven in den landbouw en hebben hun woning en omlig gende grond gepacht. Zij zijn de pilaren, waarop de Rudolphstichting steunt, wantzij verbinden zich aan de pleegkinderen een Christelijke op voeding te geven, voor hen te zullen zorgen en waken gelijk goede ouders dit doen voor eigen kinderen, en hen naar vermogen voor te berei den voor het maatschappelijk leven. Hun kinder tal, eigen kinderen en pleegkinderen, mag de acht niet overschrijden het aantal pleegkinderen, dat zij ontvangen wordt dus naar hun eigen gezin geregeld. De plaatsing van kinderen geschiedt door den directeur. En het is een van die prach tige dingen op de Stichting, hij plaatst zooveel mogelijk broertjes en zusjes uit het verwaarloosde gezin tezamen in het pleeggezin. Daar ziet gij hen groote menschen, die zich klein weten in het groote, dat zij voor kleine menschen doen. Zij allen, die zich op de Ru dolphstichting wijden aan hun taak, zij vervullen een opdracht, een roeping. Die roeping heeft hun in het hart gelegd Hij, Die Zijn Verbond heeft opgericht tusschen Hem en ons. Die Zijn Verbond en hen, die daarin begrepen zijn, niet loslaat. Die pleegkinderen op de Stichting, dien vriendelijke armen worden geboden, heeft God, toen ze van vader en moeder verlaten werden, aangenomen. Hij leidde hen naar die pleegouders, opdat zij een of meer van deze kleinen een beker koud waters mochten reiken. Bij den ingang van de smart, van het leed, dat jonge levens bedreigt, worden armen beschermend uitgestrekt naar kleine huisgenooten des geloofs. Die geen gezin gekend hebben, of van het gezin vervreemd wer den, komen weer in het gezin, dat de basis van iedere gemeenschap, ook van de nieuwe gemeen schap op de Rudolphstichting is. Rijke zegen heeft God doen neerdalen op deze Stichting in de tien jaren, dat zij bestaat. Zij is het eigendom van de Gereformeerden, een eigen dom, dat zijn waarde voor verder dan dit leven heeft, maar dat hier reeds op aarde gewaardeerd wordt. Ook de Regeering, die haar erkentelijk heid voor dit werk heeft geuit op een bijzondere wijze en daarin deze instelling plaatst boven andere van gelijke strekking. TWEETAL TE IJmuiden G. F. Hajer te Ede. A. S. Timmer te Bedum. AmersfoortF. E. Hoekstra te Zwartebroek. B. Holwerda te Kantens. BEROEPEN TE Dinteloord Dr. W. H. van Zuylen te Wissenkerke. AANGENOMEN NAAR Oudewater W. van Dijk te Zevenhoven en Voorden. StadskanaalH. Zandbergen te Drachten. Benoeming hulpprediker. De heer F. Pijl man, theol. candidaat te Amsterdam, die be noemd is tot hulpprediker bij de Geref. Kerk te Vlissingen, heeft deze benoeming aangenomen en zal 15 Maart a.s. zijn arbeid aanvangen. De heer Pijlman zal hoofdzakelijk werkzaam zijn in de Evangelisatie en onder de militairen en marine schepelingen en één Zondag per maand plaatse lijk preekbeurten waarnemen. Curasao. H. A(lgra) heeft met Ds. H. W. Kroeze, met verlof hier te lande, over diens ar- zetten om het Baalswerk tot den grond toe uit te roeien, legde beslag op het gezelschap. En de toepassing, die dominé Geesink er bij gemaakt had, klopte als een bus, vonden velen. Maar Van Duin was niet rustig onder dit alles. Toen er even een hiaat kwam in de gesprekken over dit onderwerp, wierp hij er tusschen door „M-m-m-aar G-g-gideon b b b bezondigde z'n eige toch niet an p-p-peneelzagerij Hij stotterde erger dan gewoonlijk. Kees Vink merkte zijn opwinding en wenkte met de hand. „Die paneelzagerij was niet zoo erg als 't lijkt, broeder Van Duin. De kranten hebben 't zaakie opgeschroefd. Ik denk, dat die Baaipriesters ook liever een paneelzagerij hadden gehad als dat hun afgod aan gruzelementen geslage werd. We motte die dinge een beetje nuchter bekijke." „In elk g-g-geval k-k-kenne we de kerk nog niet met de afgoderij van de B-b-baalpriesters v-v-v-ver-gelijke. We moste een b-b-beetje meer eerbied hebbe v-v-v-voor onze oud-v-v-v-ader- landsche kk-k-k-erk, waar we zooveel an te d-d-d-danke hebbe. Gods Geest w-w-w-werkt er nog altijd in, z-z-z-zoo denk ik er over." Van Duin knipte met de oogen en maakte een resoluut gebaar met zijn schoenmakershand. Kleine Job dook wat op zij, want hij liep ge vaar in minder zachte aanraking te komen met die hand. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2