FEUILLETON.
DE KLEINE LUYDEN
VAN '86
KERKNIEUWS.
sche revolutie, zijn als stormen losgebroken. En
de architecten van de revolutie hebben het „ma
teriaal", dat tegenover hen stond, niet ontzien.
En omdat historische krachten er niet op wach
ten totdat het ons behaagt om hun plan uit te
voeren, en omdat de nieuwe en stimuleerende
gedachten niet tegengehouden kunnen worden
door belastingambtenaren of ook grensbeambten,
moeten we op onze hoede zijn. Ja, erger of we
het gelooven of nieter is reeds revolutie vlak
bij ons.
Nu geeft de natuur ons hier een wijze les. Wan
neer sprinkhanen of rupsen een geheele streek
zullen gaan kaal vreten, doet men verstandig de
natuurlijke vijanden van deze dieren te koesteren:
men zorge voor een goede vogelstand en men
vaardige wetten uit, die hen beschermen moeten.
Welnu dat zien we in onze dagen. Duizen
den richten hun oogen naar het christendom en
gaan het in tal van landen koesteren. De massa
ziet, dat de totalitaire staat (Duitschland, Rus
land, Italië enz.) zich op onze bodem wil neer
zetten. Laten we alle middelen aanwenden om
het Christendom sterk te maken. Laten we waak
zaam zijn. Onze roeping verstaan.
Het staat niet zóó, dat mannen en vrouwen
aangezet worden tot een hevige en zichzelf ver
getende actie door allerlei feiten. Neen, het so
ciaal dynamiet is het geloof. Door het geloof in
Marxisme, door het geloof in Fascisme, door het
geloof in Christus, zijn de volken in beweging
gebracht. Alle revoluties zijn ontstaan door de
botsing van vijandige en onverzoenlijke ideolo-
giën. En in onze huidige samenleving zijn er drie
ideologiën, die de oorzaak zullen zijn van een
katastrofale verandering.
Het zijn le. het Nieuw-Imperialisme
2e. het Communisme
3e. het Christendom.
Over elk in een volgend artikel een woord.
EEN OPWEKKING.
Gaarne herinneren wij hier aan een vergade
ring, die Vrijdag 11 Maart a.s. wordt gehouden
in de Bogardzaal en wel des avonds om 8 uur.
Ds. R. Bakker van Rotterdam zal aldaar spre
ken over het onderwerp „Waarheen moeten de
Joden Bovendien zal een film vertoond wor
den over het werk der Jodenzending. Ook zal
gesproken worden over de practijk der Joden-
zending. Redenen te over voor diegenen onder
ons, die dien avond kunnen, om deze vergadering
te gaan bezoeken.
A. H. OUSSOREN.
HET HUWELIJK.
Voornemens iets te gaan schrijven over „ge
mengde huwelijken", laten wij eerst enkele op
merkingen over het huwelijk zelf vooropgaan.
Het is niet wel mogelijk over het „gemengde"
te schrijven, wanneer niet eerst vast staat en
recht begrepen wordt, wat het huwelijk naar het
Woord Gods is. Gemengde huwelijken zijn met
het oog op de vreeze Gods in het gezin, op zijn
zachtst gezegd, zeer bedenkelijk. Zij hinderen de
volkomen gemeenschap in het huwelijk. Zij lei
den óf tot een zeker onverschilligheid óf tot on
ophoudelijke strijd en moeite.
Dat ligt eigenlijk voor de hand.
Waarom
Omdat het huwelijk een onverbreekbare ver
bintenis voor het leven is tusschen één man en
één vrouw. Het is geen contract, dat twee men-
schen met wederzijdsch goedvinden sluiten voor
zoolang zij willen, en met wederzijdsch goedvin
den weer opzeggen wanneer zij het wenschen.
Het is van fijner aard en veel dieper gefundeerd.
Contracten behooren tot het sociale- en econo
mische leven. Bij het sluiten daarvan gaat het
om gemeenschappelijke belangen. De huurder
sluit een contract met zijn huurbaas, of het gaat
om economisch voordeel. Maar bij de huwelijks
verbintenis gaat het om andere dingen. De band,
die man en vrouw samenbindt, is niet den band
van gemeenschappelijk sociaal belang. Een hu
welijk uit kameraadschap bijvoorbeeld, hoe
prachtig en idealistisch het kan schijnen, is geen
huwelijk. Het gaat ook niet om economisch voor
deel. Een huwelijk, waarin man en vrouw elkaar
gevonden hebben om samen zooveel mogelijk te
verdienen, wat het ook zij, het is weer geen hu
welijk. De band, die man en vrouw samenbindt,
is die der wederzijdsche liefde. Daardoor wordt
de huwelijksverbintenis tot iets heel eigens, iets
heel aparts, gestempeld, onder alle overige men-
schelijke verbintenissen. Liefde, die zoo diep in
grijpt dat beide, zooals de Schrift zoo teekenend
D
O Roman uit den
O Doleantietijd
R
FRED. VAN MEERTEN
11)
Het was een lange, breede gestalte, hoog in
de schouders. Een donkerblauwe schipperstrui
stond strak om zijn bonkig lijf. Een zwarte das
lag om zijn hals gestrikt en een platte schippers
pet stond een beetje scheef op zijn hoofd.
Zijn verschijnen bracht een algemeen geroeze
moes in het gezelschap. Ieder deed zijn best om
hem een plaats naast zich in te ruimen. De gast
heer haalde uit een alcoof een stoel en liet die
over de hoofden van het gezelschap van hand
tot hand door gaan tot Kees Vink haar bij een
poot vattên kon en zich een plaatsje verschafte
naast Van der Veer.
„Jullie motte me maar niet kwalijk neme, dat
ik niet vroeger was. Ik kon niet eer komme."
„Jij heb 't altijd ook zoo druk", zei vrouw
Pronk. „Je most is wat werk van je af schuive
en je wat meer met de geestelijke dingen be-
moeie. Je mag je talente niet begrave, Kees."
Kees Vink maakte een afwerend gebaar. „Je
spreekt niet naar de Schrift, die zegteerst het
natuurlijke, dan het geestelijke. We motte eerst
zegt, tot een vleesch worden. Zoo heeft God het
huwelijk gewild. Zoo is het zijn ordinantie. Ons
huwelijksformulier zegt, dat het een instelling
Gods is, die Hem behaagt. Zeer klaar heeft de
Heere Jezus dat ook uitgesproken in die bekende
woorden uit Matth. 19 „Hebt gij niet gelezen,
Die van den beginne den mensch gemaakt heeft,
dat Hij ze gemaakt heeft, man en vrouw Ik
geef hiernaast de nog duidelijker nieuwe verta
ling van het Nederl. Bijbelgenootschap „Hebt
gij niet gelezen, dat de Schepper hen van den
beginne mannelijk en vrouwelijk heeft gemaakt?
Daarom zal een mensch zijn vader en moeder
verlaten en zich aan zijne vrouw hechten en die
twee zullen tot één vleesch worden. Zoo zijn
zij niet langer twee, maar een vleesch. Hetgeen
dan God samengevoegd heeft, scheide de
mensch niet".
In deze woorden zegt Jezus le. dat het hu
welijk een instelling van God is, gegrond in de
schepping 2e. dat het een vereeniging is van
één man en één vrouw 3e. dat het een onont
bindbare verbintenis of vereeniging is.
Daarom spreken wij van een heilig huwelijk.
Die heiligheid ligt daarin, dat het niet een uit
vinding van menschen is, die „op hun goeddun
ken" berust, maar een inzetting van God.
Zoodra menschen het huwelijk zien als een
soort contract, dat heelemaal berust op mensche-
lijk goedvinden en uitsluitend vermeend mensche-
lijk gemak of voordeel dient, heeft het zijn heilig
karakter verloren. Ziet men den Schepper en
Wetgever niet meer, maar alleen zichzelf en
eigen wenschen, behoeften en lusten.
Hier ligt de voornaamste factor die de mo
derne huwelijksproblematiek, welke in onze krin
gen ook is binnengedrongen, deed ontstaan.
Die ligt niet in onze tijdsomstandigheden.
Niet in de moeilijkheden van tegenwoordig.
We ontkennen niet, dat er zich ontzaggelijke
problemen en moeilijkheden ten aanzien van het
huwelijksleven voordoen. Integendeel. Maar we
ontkennen, dat die zich voornamelijk in onzen
tijd voordoen. Ze waren er vroeger ook. Ook de
moeiten. Ook zware tijdsomstandigheden, zorgen
volle jaren, waarin geworsteld moest worden
voor het dagelijksch brood. De hoofdfactor voor
de moderne huwelijksproblematiek is deze, dat
men den Schepper en Wetgever niet meer ziet
en Hem niet eerbiedig vreest.
Zoo worden de dingen omgekeerd.
Vele menschen vinden in het huwelijk niet het
stralend geluk, dat zij er in gezocht hebben, waar
van zij tevoren droomden en idealiseerden. Voor
sommigen wordt het huwelijk zelfs inplaats van
een bron van geluk, de tragiek van hun leven.
Doch in plaats de oorzaken van de mislukking
te zoeken in hun zelf in hun verdorven hart en
zondigen aard, zoeken zij de oorzaak in de in
stelling van het huwelijk. Die instelling deugt niet.
Die moet vervormd, aangepast aan hun verdor
ven leven.
De een gaat in zijn eischen voor huwelijks
vervorming wel veel verder dan de ander. Maar
feitelijk bewegen de menschen met moderne le-
vensblik zich allen in deze richting dat het hu
welijk moet worden aangepast aan de eischen
van de menschen, zich moet voegen naar de be
hoeften van ons en niet wij ons moeten voegen
naar de inzetting Gods. Nog onlangs bij de echt
scheidingsdebatten in de Eerste Kamer, heeft
Mej. Mr. Ribbius Pelletier de onverbreekbaar
heid van het huwelijk bestreden op grond van
de levenspraktijk. Het is toch mogelijk, dat het
huwelijk mislukt. En dan zitten de partijen aan
elkaar vast. Wanneer men onverbreekbaarheid
schrapte en daarvoor duurzaamheid stelde, dan
zou de eer van het huwelijk behouden zijn, maar
bij mislukking toch de mogelijkheid geopend, om
de verbintenis ongedaan te maken, het contract
met wederzijdsch goedvinden weer op te zeggen.
Hoe zacht Mej. Ribbius ook fluitte zij fluitte
toch het liedje van de moderne mensch, die de
dingen omkeert. De heiligheid van het huwelijk
niet erkennen, omdat hij den Schepper niet eer
biedigt.
De moderne huwelijksproblematiek moeten wij
uiteraard radicaal verwerpen. Het is zoo noodig,
dat wij de uitsloopers van deze moderne be
schouwingen signaleeren en uit onze gezinnen
uitbannen. Er is zooveel ellendige lectuur over
het huwelijk, die niet anders doet, dan het hei
lige naar beneden halen en besmeuren. Ze moet
onder ons contrabande zijn. Er is bitter weinig
uit te leeren. Tenzij dan verkeerde beschouwin
gen.
Brouwershaven. J. MEESTER.
zorge, dat we ons huis kenne onderhouwe, daar
toe benne we geroepe en als er dan tijd over
schiet, dan motte me ons zelve geve aan de
dinge van Gods Koninkrijk."
Ieder in het gezelschap wist, dat deze woor
den recht uit zijn hart kwamen. Kees Vink had
een groot gezin en werkte hard om het te onder
houden. Hij behoorde niet tot de ziekelijke
mystieken, zooals er op Scheveningen zooveel
waren, die terwille van de genade de natuur
verwaarloosden. Streng kon hij tegenover zulke
plichtsverzakers optreden en het oordeel over
hun vroom gedoe uitspreken.
Kees Vink stopte een steenen pijp, die Pronk
hem aangereikt had. Kees kwam vaak bij Pronk
en had er zijn eigen pijp hangen. Terwijl hij
haar stopte uit de groote tabakspot, den kop
van een Scheveningscheen visscher met den
zuidwester op, keek hij bedaard heel den kring
rond, hier en daar een goeden bekende toeknik
kend. De aangeschrapte lucifer belichtte een
oogenblik scherp zijn bruin gelaatsprofiel, een
stukje echte Rembrandtiek.
Van Duin wachtte af, tot Kees het woord zou
nemen. Zij waren twee mannen met veel geest
verwantschap, ze bezaten een sterk geloofsleven
en hadden diep inzicht in het Woord van God.
Maar Van Duin had een spraakgebrek en liet
daarom gaarne de leiding over aan Kees, die vlot
van spraak was en altijd over ruim voldoende
woorden beschikte en zijn gedachten gemakke
lijk formuleerde.
Toen Kees de eerste wolken uit zijn pijp ge
haald had, vroeg hij „En waar hadden jullie
't over? Ik stoor toch niet door mijn binnen-
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
65. Bemoediging
De Schrift is vol van bemoedigingen voor ver
moeide werkers in Gods Koninkrijk. Gelukkig
Want er is zoo veel gevaar, dat ze dikwijls moe
deloos zouden worden. Omdat ze geen of weinig
vruchten zien op hun arbeid. En omdat het meer
malen lijkt, of ze vergeefs arbeiden.
Een merkwaardig voorbeeld van zulk een
moedgevend woord is wel, wat ons geboekt staat
in Prediker 7 vers 8 „Het einde van een ding is
beter dan zijn begin".
Wat is dat een wonderlijk rijk woord voor
moede zwoegers in des Heeren dienst.
Ik denk aan de Jodenzending, nog in haar (vrij
wel) eerste periode. Wat is het moeilijk, met de
Joden in de gewenschte aanraking te komen
(U leest immers ook het Joden-Zendingsblaadje?)
Het lijkt wel een ploegen op rotsen. Wat een
lange reeks van teleurstellingen en tegenwerking!
Ja, Gode zij dank, hier en daar wel een min of
meer geopend oor soms een verrassende over
gave maar veel moeizame arbeid met weinig
zichtbare vruchten
Maar het einde Straks, op Gods tijd Dat
zal de vervulling doen zien van Gods onwankel
bare beloften in dezen, de rijke en heerlijke ver
vulling. Het einde zal beter zijn dan het begin
de teleurstelling en de moeiten eerst de volle
zegen straks
En ik denk aan den missionairen dienaar des
Woords voor Zeeland en het Zuiden, aan Ds.
Merkelijn Wat was het begin van zijn vijf en
twintig jarigen arbeid uiterst moeilijk en zeer
weinig hoopvol. Wie zal zeggen, hoeveel hij ge
worsteld en gebeden heeft en gezuchtEn nu,
aan het einde van deze 25 jaren Een buiten
gewoon rijke zegen, nooit gedacht, maar naar
Gods rijke beloften gewerkt en in Zijn genade
en gunst verkregen. (U hebt er immers ook met
vreugde van gelezen In zijn brieven en in ons
Zendingsblad en in het Jubileumboek? Wat is
dat mooi
Maar hier, op deze plaats, hebben we het meer
in het bijzonder over ons gezinsleven O ja, da's
waar ook
Welnu, ook dat Christelijk gezinsleven is een
arbeidsveld van Gods Koninkrijk. En dan, moe
gestreden vaders en moeders, moogt ge bij zoo
vele andere bemoedigende woorden Gods ook
wel eens denken aan dit woord van den Prediker:
Het einde van een ding is beter dan zijn begin.
Ja, uw moeiten en teleurstellingen zijn vele.
Uw opvoedingswerk heeft zóó veel bezwaren,
dat ge soms moedeloos zoudt worden. Ge zoudt
vruchten willen zien, bij uw jongens en meisjes,
vruchten van ontkiemd goed zaad, vruchten van
geloof en bekeering maar ge zoekt er dikwijls
vergeefs naar. Ge werkt en bidt, ge gaat vóór
in het goede, ge lokt en ge straft maar het lijkt
wel alles tevergeefs
Maar zoo gaat het immers zoo dikwijls in het
werk van Gods Koninkrijk
Ge moet uw tijd afwachten. Of neen, ge moet
Gods tijd afwachten. Biddend en werkend af
wachten. Het einde van een ding is beter dan
zijn begin.
Maargij moet werken en bidden. En er
op berekend zijn, dat de droeve teleurstellingen
vooraf gaan aan het betere einde. Het betere
einde Is dat zoo zeker Kan dat niet weieens
nog veel erger zijn ook
Neen, als we Gods werk werken immers niet
Want God zal Zijn werk nooit loslaten en nooit
laten mislukken. Hij zal Zijn werk altoos en ten
volle en in heerlijkheid volenden. Vast en zeker!
Nu moeten wij weten en vastelijk gelooven,
dat we Gods werk in de opvoeding onzer kinde
ren aanvaarden. Dat we dat doen op Zijn bevel
en in Zijn weg en met behulp van alle middelen,
in Zijn Woord geboden en geschonken en we
moeten dat biddend doen, in afhankelijkheid van
Hem en de uitkomst aan Hem toevertrouwend.
Dan zien we, dat de Heere het begin van dat
werk in onze handen legt, aan ons toevertrouwt,
ons te verrichten geeft in het geloof. (Voor ons
besef dan Want natuurlijk is het de Heere, die
ten slotte alle dingen werkt, inzonderheid Zijn
genadewerk, van het allereerste begin af.) Het
einde houdt Hij in Zijn hand na al ons tobben
zal Hij de bekroning schenken, misschien wel
zonder dat wij het nog beleven Naar Zijn wijs
heid en naar Zijn beloftenissen
Of woudt gij zelf liever ook het einde in uw
handen hebben Neen toch Bij Hem is dat
veilig en goed
Van W. te W.
komst
„We hadden 't over de rede, die dominé Gee-
sink in 't verkooplokaal te Rotterdam gehouden
heeft", lichtte Piet Pijper toe.
„Geesink is een man van de dollejansie", zei
Kees Vink als in gedachten.
„Daar is 't ie toch niet minder om vroeg
Van der Veer.
„Nee, daar is-ie niet minder om", zei Kees.
„W-w-w-we moste vanavond m-m-maar niet
over de d-d-d-ollejansie prate", meende Van
Duin. „D-d-d-at is een ding w-w-w-waar we 't
niet allemaal over eens zijn."
„Dan motte we er juist over spreke, net zoo
lang tot we 't er wél over eens benne", zei Van
der Veer een beetje scherp. Hierbij keek hij
Kees Vink aan, van hem de beslissing verwach
tend.
Maar Kees Vink zei niets, hij trok zware rook
wolken uit zijn pijp.
„Als we er over zwijge motte, dan voere we
struisvogelpoletiek", vond Pronk. „We motte
uitmake of dominé Geesink gelijk heeft of niet.
Heit-ie gelijk, dan motte we mee, heit-ie on
gelijk, dan motte we 't zegge en ons van hem
afwende. Het wordt tijd, datte we ons is gaan
bezinne op de toestande in onze gemeente."
„Wat heeft dominé Geesink gezegd vroeg
Kees aan Pijper.
Hierop deed deze nog eens breedvoerig het
verhaal, geholpen door zijn vrouw, die op som
mige punten een beter geheugen bleek te bezitten
dan haar echtgenoot.
Er werd met spanning geluisterd. Het refor
matorisch werk van Gideon, zijn krachtig door-
EEN BEKER KOUD WATER.
Het leven van de kinderen op de Rudolph-
stichting verschilt zoo min mogelijk met dat van
jongens en meisjes in een ander dorp dan Achter
veld. Daar staat hun school en, voor hen die
ouder zijn, ziet men den smid of den bloemist
of den timmerman, waar die ouderen werken.
Ginds woont de kruidenier, waar Marietje bood
schappen doet voor haar moeder (zij heeft haar
echte moeder nooit gekend) en iets verder staat
een boerderij waar Kees en Piet, inderdaad, als
broeders samenleven, al hebben zij elkander in
hun jeugd niet gekend. Want Kees is de zoon
van vader X en Piet van pleegvader X. Hier
wordt de vergadering van de jongelingsvereeni-
ging gehouden en daar die van de meisjesvereeni-
ging. En als ge iets verder loopt, komt ge bij de
kerk, waar ook de catechisaties gehouden wor
den.
Om dit centrum wonen de pleegouders. Deze
zijn echtparen van Gereformeerde belijdenis, voor
de verpleging, welke zij verrichten, met de uiter
ste zorg gekozen. Vrijwel allen zijn bedreven in
den landbouw en hebben hun woning en omlig
gende grond gepacht. Zij zijn de pilaren, waarop
de Rudolphstichting steunt, wantzij verbinden
zich aan de pleegkinderen een Christelijke op
voeding te geven, voor hen te zullen zorgen en
waken gelijk goede ouders dit doen voor eigen
kinderen, en hen naar vermogen voor te berei
den voor het maatschappelijk leven. Hun kinder
tal, eigen kinderen en pleegkinderen, mag de acht
niet overschrijden het aantal pleegkinderen, dat
zij ontvangen wordt dus naar hun eigen gezin
geregeld. De plaatsing van kinderen geschiedt
door den directeur. En het is een van die prach
tige dingen op de Stichting, hij plaatst zooveel
mogelijk broertjes en zusjes uit het verwaarloosde
gezin tezamen in het pleeggezin.
Daar ziet gij hen groote menschen, die zich
klein weten in het groote, dat zij voor kleine
menschen doen. Zij allen, die zich op de Ru
dolphstichting wijden aan hun taak, zij vervullen
een opdracht, een roeping. Die roeping heeft
hun in het hart gelegd Hij, Die Zijn Verbond
heeft opgericht tusschen Hem en ons. Die Zijn
Verbond en hen, die daarin begrepen zijn, niet
loslaat. Die pleegkinderen op de Stichting, dien
vriendelijke armen worden geboden, heeft God,
toen ze van vader en moeder verlaten werden,
aangenomen. Hij leidde hen naar die pleegouders,
opdat zij een of meer van deze kleinen een beker
koud waters mochten reiken. Bij den ingang van
de smart, van het leed, dat jonge levens bedreigt,
worden armen beschermend uitgestrekt naar
kleine huisgenooten des geloofs. Die geen gezin
gekend hebben, of van het gezin vervreemd wer
den, komen weer in het gezin, dat de basis van
iedere gemeenschap, ook van de nieuwe gemeen
schap op de Rudolphstichting is.
Rijke zegen heeft God doen neerdalen op deze
Stichting in de tien jaren, dat zij bestaat. Zij is
het eigendom van de Gereformeerden, een eigen
dom, dat zijn waarde voor verder dan dit leven
heeft, maar dat hier reeds op aarde gewaardeerd
wordt. Ook de Regeering, die haar erkentelijk
heid voor dit werk heeft geuit op een bijzondere
wijze en daarin deze instelling plaatst boven
andere van gelijke strekking.
TWEETAL TE
IJmuiden G. F. Hajer te Ede.
A. S. Timmer te Bedum.
AmersfoortF. E. Hoekstra te Zwartebroek.
B. Holwerda te Kantens.
BEROEPEN TE
Dinteloord Dr. W. H. van Zuylen
te Wissenkerke.
AANGENOMEN NAAR
Oudewater W. van Dijk
te Zevenhoven en Voorden.
StadskanaalH. Zandbergen te Drachten.
Benoeming hulpprediker. De heer F. Pijl
man, theol. candidaat te Amsterdam, die be
noemd is tot hulpprediker bij de Geref. Kerk te
Vlissingen, heeft deze benoeming aangenomen en
zal 15 Maart a.s. zijn arbeid aanvangen. De heer
Pijlman zal hoofdzakelijk werkzaam zijn in de
Evangelisatie en onder de militairen en marine
schepelingen en één Zondag per maand plaatse
lijk preekbeurten waarnemen.
Curasao. H. A(lgra) heeft met Ds. H. W.
Kroeze, met verlof hier te lande, over diens ar-
zetten om het Baalswerk tot den grond toe uit
te roeien, legde beslag op het gezelschap. En
de toepassing, die dominé Geesink er bij gemaakt
had, klopte als een bus, vonden velen.
Maar Van Duin was niet rustig onder dit alles.
Toen er even een hiaat kwam in de gesprekken
over dit onderwerp, wierp hij er tusschen door
„M-m-m-aar G-g-gideon b b b bezondigde z'n
eige toch niet an p-p-peneelzagerij
Hij stotterde erger dan gewoonlijk.
Kees Vink merkte zijn opwinding en wenkte
met de hand.
„Die paneelzagerij was niet zoo erg als 't lijkt,
broeder Van Duin. De kranten hebben 't zaakie
opgeschroefd. Ik denk, dat die Baaipriesters ook
liever een paneelzagerij hadden gehad als dat
hun afgod aan gruzelementen geslage werd. We
motte die dinge een beetje nuchter bekijke."
„In elk g-g-geval k-k-kenne we de kerk nog
niet met de afgoderij van de B-b-baalpriesters
v-v-v-ver-gelijke. We moste een b-b-beetje meer
eerbied hebbe v-v-v-voor onze oud-v-v-v-ader-
landsche kk-k-k-erk, waar we zooveel an te
d-d-d-danke hebbe. Gods Geest w-w-w-werkt
er nog altijd in, z-z-z-zoo denk ik er over."
Van Duin knipte met de oogen en maakte
een resoluut gebaar met zijn schoenmakershand.
Kleine Job dook wat op zij, want hij liep ge
vaar in minder zachte aanraking te komen met
die hand.
(Wordt vervolgd)