No. 9 Vrijdag 4 Maart 1938 52e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 INDIEN ONS HET HART VEROORDEELT. 1 Joh. 3: 18—20. De Geest Die de diepten Gods onderzoekt, kent óók ons hart. In het innerlijk van den geloovige kan, voor het oog verborgen, zeer veel omgaan, waardoor het geloof geslingerd wordt, en krachteloos dreigt te worden gemaakt. Soms komt dit voort uit zonden, waarvan de herinnering ongerustheid baart. Wanneer Gods Geest zich schijnt te onttrek ken, kan het zeer bang worden voor het oprechte hart, dat Hem tegenover Zichzelf in het recht stelt. De Heere acht zulk een beproeving dan noodig. Ons oog toch moet geopend zijn voor eigen natuurlijke verdoemelijkheid, anders is de kracht in den dienst des Heeren weg. Zulk een slingering komt niet voort uit twijfel aan Gods trouw, maar uit zelfkennis gepaard met het feit, dat het oog niet geopend is voor Gods Woord. De vraag, die ons dan bezig houdt, komt in de diepte hierop neer Ben ik wel uit de waar heid Wij vinden in ons zelf geen grond om op te steunen, geen deugd, waarop we kunnen pleiten. Deze bange toestand wordt door den apostel Johannes weergegeven in het woord „Indien ons het hart veroordeelt". Dat zijn momenten van ernst in ons leven. Het voert tot veel gebed, en het einde is ge loofsversterking. De Geest van Christus toch spoort dan liefde rijk aan om niet toe te geven aan moedeloosheid, het veroordeelende hart niet in 't gelijk te stel len, maar in plaats daarvan op Hem te vertrou wen en niet te verslappen. „Mijne kinderkens Hij spoort aan, om juist dan met vrijmoedig heid de liefde in beoefening te brengen met de daad en waarheid. Om er maar expres op uit te gaan, de drei gende moedeloosheid ten spijt, in vertrouwen op Hem, die niet beschaamt. Want zoo worden wij onszelf weer bewust, dat wij uit de waarheid zijn. Zoo stillen wij ons hart voor Hem (vs 19). Het wordt weer in den Heer gerust. Deze rust wordt niet verkregen, doordat we ons hart tegenspreken, wanneer het ons onze boosheid en onwaardigheid voor oogen houdt. Integendeel, wij erkennen dan Gods recht te gen ons zelf. Maar vertrouwend op Hem, zooals we Hem kennen uit Zijn Woord, weten we, dat Hij ons niet zal begeven of verlaten. Toch kan het wel zóó zijn in die oogenblikken, dat het ons onbegrijpelijk is, dat God zóó iemand genade bewijzen kan. Wordt evenwel de genade van de liefde Gods, die ook in 't geding is, door het veroordeelende hart in twijfel getrokken, dan spreken we ons hart wèl tegen. Wanneer God ons zou moeten verwerpen, volgens de benauwende gedachte, die soms uit het hart op kan rijzen, dan staat het vast. dat Hij niet anders kan vanwege Zijn recht en van wege Zijn eere, maar aan de liefde tot ons ont breekt het Hem niet. Al kan het hart dat ons veroordeelt zoo groote liefde tot behoudenis van zulken, niet begrijpen. Het is toch zoo. Zijn liefde tot zondaars is onbegrijpelijk, Zijn trouw is onwankelbaar. Zóó hebben wij Hem leeren kennen. „God is dus meerder dan ons hart." „En Hij kent alle dingen." Zijn Liefde is in Christus openbaar. Dat is Liefde, die de kennis te bovengaat. Wanneer ons dus het hart veroordeelt, God is meerder dan ons hart. Zijn Liefde is juist liefde tot zulke zondaars. Al kunnen wij dan deze liefde niet peilen, 't is toch waar, dat wij vrijuit gaan in het gericht. Hij blijft Dezelfde in Zijn trouw en gunst, die we tot heden hebben genoten en zal ons ook tot het einde bewaren. Het geheim hiervan ligt in Christus. Wanneer het gaat over de vraag naar Gods genade jegens dengene die zichzelf als zondaar kent, dan staat de Heere tot behoudenis aan onze zijde tegenover het wankelmoedige hart. Al is het zoo, dat soms ons gezicht betrekt, omdat ons hart ons veroordeelt, we mogen hier toch tegenover stellen, dat in ons óók de liefde tot God aanwezig is. We weten ook te zeggen „Ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch". En dat weet de Heere óók. God is meerder dan ons hart. En Hij kent alle dingen. Dit laatste wil zeggen Hij doorschouwt het hart en ontwaart, wat daarin omgaat. Zijn Alwetendheid is ons dus tot grooten troost tegenover het beschuldigende hart. En wanneer Hij aan ons, als aan Simon, vraagt„Hebt gij Mij lief dan mogen we ant woorden „Heere Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb En dan wijst Hij ons, als Petrus, op onze roe ping, die niet vervallen is. In de eenvoudige vervulling daarvan tot Zijn eer, mogen wij Hem onze liefde bewijzen. Dan is het hart, dat ons veroordeelde, geheel tot zwijgen gebracht, en jubelt het in ons „Mijn hart is gerust, o God Ik wil zingen en psalmzingen Ik wil U prijzen onder de volken Want groot boven de hemelen is Uwe gunst, En tot de wolken is Uwe trouw". (Ps. 108). Axel. J. S. POST. DE VRIJHEID VAN DEN GELOOVIGE VAN DE WET. Gal. 2 15—21 (ffl) (Tot een Gode gewijd leven). Paulus verwerpt de beschuldiging, dat zij, die in Christus gelooven en in Hem hun gerechtig heid zoeken, groote zondaars zouden zijn, omdat zij zich niet gebonden achten door de Wet van Mozes. Christus zelf heeft hun geleerd de ge rechtigheid te zoeken niet door onderhouding der wet, maar door het geloof in Hem. En Chris tus kon toch niet een dienaar der zonde zijn en de menschen tot zonde brengen Tenslotte wijst de apostel aan, in een getuige nis over eigen leven, dat de vrijheid van de wet in dien zin, voor hem de weg was tot een Gode gewijd leven. „Ik ben met Christus gekruisigd. En niet meer ik leef, doch in mij leeft Christus. En wat ik nu in het vleesch leef, leef ik in het geloof van den Zone Gods, die mij liefgehad en voor mij Zich- zelven overgegeven heeft", vs. 20. Is Paulus door de wet der wet gestorven, daar om is hij nu niet dood. Puntig merkt Calvijn hier op de dood van de wet is niet doodelijk, maar een oorzaak van een beter leven. Dood is Paulus. Hij is met Christus gekruisigd. Het lichaam der zonde is teniet gedaan (Rom. 6:6). Er is een onherroepelijke breuk geslagen met z'n vroeger leven. Maar Paulus leeft ook. Zijn leven is nu een heel bijzonder leven geworden. Niet meer hij leeft, maar Christus leeft in hem. „Daarmee zegt de apostel niet" zoo Dr. Greijdanus „dat hij opgehouden had het sub ject of onderwerp van zijn eigen leven te wezen, alsof daar een versmelting van zijn persoonlijk heid met den Heere Christus gekomen zou zijn. Aan een substantieele verandering en aan samen smelting met den Heere moet niet gedacht wor den." Zijn leven zoo bedoelt Paulus heeft nu niet meer z'n eigen ik tot onderwerp, maar Chris tus. Wat er werkelijk leven in hem is. is niet door hem zelf gewekt en door hem zelf bepaald, maar is door Christus in hem gewekt en wordt door Christus bepaald. Paulus leeft nu niet meer z'n eigen leven. Door de verborgen kracht van Christus wordt hij zóó levend gemaakt, dat men kan zeggen, dat Christus in hem leeft. En zoo leeft hij Gode, want Christus is Gods Zoon. Zijn vrijheid van de wet doet alzoo geen schade aan zijn leven voor God. Zoo leeft hij waarlijk Gode, uit het rechte beginsel der liefde en der dankbaarheid. Want hij leeft door het geloof in den Zone Gods, die hem liefgehad heeft en zich voor hem overgegeven heeft. Het was bij Paulus zooals Johannes dat beschrijft „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft" (1 Joh. 4:19). Altijd maar weer moest Paulus denken aan dat wonder van ge nade, dat de Zoon Gods hem had liefgehad en Zichzelven voor hem had overgegeven, en als hij zag op die liefde, dan begeerde hij ook voor dien Christus te leven, en voor God, die Zijn Zoon gegeven had. Zoo leeft hij Gode nog in het vleesch zijnde. Nog is hij in het vleesch, in het leven in dezen tijd. Maar het leven in het lichaam verhindert hem niet te leven voor God. Hetgeen hij nu in het vleesch leeft, dat leeft hij door het geloof. Het geloof is de band, die hem bindt aan het onzienlijke en den Onzienlijke. Het geloof is het kanaal, waarlangs het leven en de kracht van Christus in hem afdaalt en waardoor Christus leeft in hem. En zoo levende doet hij de genade Gods niet teniet. Dat doen de valsche broeders, die zoe ken door de wet rechtvaardig te worden, die den dood van Christus en het door Hem gebrachte offer miskennen. Als het nog noodig ware de rechtvaardigheid door de wetsonderhouding te zoeken, dan zou Christus tevergeefs gestorven zijn. Wie die gerechtigheid nog zoekt door wets onderhouding, doet teniet de genade, die God in de Zending van Zijnen Zoon geopenbaard heeft. Paulus deed die genade niet teniet. En als hij zag, dat Petrus en anderen zich begaven op een weg, die daarheen leidde, dan wederstond hij hem. Hij handhaafde de genade Gods en hij kwam daarom op voor de vrijheid van den geloovige van de wet. Vrij te zijn van de wet is een heerlijk voor recht. De wet benauwt, want ze dreigt ze dreigt met den vloek elk, die ze niet onderhoudt. Vrij te zijn van de wet is dan vrij te zijn van den door haar gedreigden vloek. En dat heerlijke vrij-zijn van de wet is nu, naar dit Schriftdeel leert, mogelijk. Die vrijheid van de wet is er voor een ieder, die gelooft in den Heere Jezus Christus. Wie gelooft in den Heere Jezus Christus, die is rechtvaardig voor God, die is vrij van de wet. Het handschrift, dat tegen ons was, heeft Christus uit het midden weggenomen, het zelve aan het kruis genageld hebbende; Hij heeft dat uitgewischt (Col. 2:14). Die vrijheid wordt dan echter gevonden in een bijzonderen weg. Wie in haar zal roemen, moet de rechtvaardigheid niet zoeken uit de werken der wet, maar door het geloof in Jezus^Christus. Die moet sterven aan de wet, d.i. aan zichzelf die moet komen tot de erkenning, dat hij een zondaar is, en zichzelf niet rechtvaardigen kan. Die moet begeeren, gevonden te worden in den gekruisigden Christus. Die moet dan ook begee ren, voor Christus te leven. Die moet wandelen op den weg der waarachtige bekeering tot God. In die vrijheid mag dus niet roemen, die nog een lust zou hebben aan den dienst der zonde en zich aan God niet zou willen onderwerpen. Die nog buiten Christus leeft is een gebondene van Satan en late zich nog roepen tot de waarachtige bekeering. In die vrijheid mogen roemen zij, die Gode leven, omdat Christus in hen leeft. Christus is niet een dienaar der zonde. Dat zij verre. Allen, die Hij rechtvaardigt, die heiligt Hij ook, opdat ze Zijn Vader zouden liefhebben en dienen, en Gode leven. Bij hen is er de afsterving van den ouden mensch en de opstanding van den nieu wen mensch. Een leedwezen, dat men God door zijn zonden heeft vertoornd, waarom men die zonden hoe langer hoe meer gaat haten en vlie den. En ook een hartelijke vreugde in God door Christus en een lust en liefde om naar den wil Gods in alle goede werken te leven. En zullen dezen nu bestendig en steeds voller dezen troost genieten, dat ze vrij zijn van de wet, zoo moeten ze niet weer gaan opbouwen, wat ze afbraken. Ze moeten niet weer een eigen ge rechtigheid gaan opbouwen en de genade Gods teniet doen. Laten ze altijd zoeken te leven uit den troost, dat Christus niet tevergeefs gestorven is en dat Hij stierf als een Zaligmaker van zondaren, om voor de Zijnen de wet te vervullen en haar vloek te dragen en dat in Hem, rechtvaardig is, die in Hem gelooft. HEIJ. REVOLUTIONAIRE GODSDIENST. Het heeft langen tijd geduurd in Engeland voor de oogen bij de geleerden opengingen voor de geweldige omwentelingen, die plaats grepen op het vasteland van Europa. Het trotsche Al bion meende door zijn ligging, door zijn machtige vloot, door zijn traditionalisme wel te kunnen zorgen, dat allerlei invloeden van buiten niet tot de bevolking zouden doordringen. Echter, de zenders uit Moskow en Berlijn worden beluis terd door tienduizenden. Het volk staat dan ook op een tweesprong. Kiezen moet men. Zooals alle landen van Europa staan op den tweesprong. Zooals van ons allen in dezen tijd gevraagd wordt bewust positie te nemen in de godsdiensten, die zich aandienen als de redders der menschheid. De beroemde schrijver Roger Lloyd, Canon of Winchester, heeft een fijne studie gepubliceerd, welke getiteld is Revolutionary Religion, Chris tianity, Fascism, and Communism. Met buitenge wone scherpzinnigheid behandelt hij de groote stroomingen op godsdienstig gebied van onzen tijd. Enkele prominente gedachten wil ik aan de lezers van de Kerkbode doorgeven. Niet langen tijd geleden heeft Dr. Inge, de be roemde prediker van de Cathedraal van Paulus in London gezegd, dat geen revolutie in den ge wonen zin van het woord in onze dagen nood zakelijk of waarschijnlijk is. Nu kan hier direct tegenover geplaatst worden dat deze revolutie iederen dag plaats vindt. Weet men wel, dat de roode vlag over 1/6 deel van de geheéle aarde reeds wappert. Weet men niet, dat communistische cellen on ophoudelijk in ieder land van de wereld werken? En is het niet bekend, dat die cellen saamgestela zijn uit menschen met volkomen toewijding en mannen van de grootste bekwaamheid In niet minder dan zeven naties van Europa, bovendien in Mexico, China en Japan hebben geweldige revolutionaire veranderingen plaats. Veranderingen zoo groot, dat ze niet alleen maar de gewoonten aantasten der volkeren, maar wat meer is, zoozeer het leven aangrijpen, de ziel in beslag nemen, dat men niet langer kan zeggen, dat de volkeren hun eigen leven lijden, dat ze een vrij persoonlijk oordeel bezitten. Denk slechts aan de opzettelijke perscensuur, aan de opzettelijke pogingen om buitenlandsche berich ting niet door te geven. Deze dingen zijn feiten en ze zijn door en door revolutionair. Tegenover deze ideologiën staat dan ook het Christendom. Ja, het Christendom is de gezworen en onverzoenlijke vijand van deze ideologiën. En omgekeerd zijn Fascisme en Communisme de gezworen vijanden van de beginselen, die de kerk dierbaar zijn. Daarom is het voor alle christenen noodzake lijk om de explosieve revolutionaire machten te ont-dekken, en onschadelijk te maken. Want hier betreden we geen paden, die alleen maar politiek zijn, neen, de totalitaire staat, links of rechts, is anti-Christelijk. Is zoowel revolutie als religie. Revolutie zit overal in onze dagen. Cellen zijn er overal, ook in onze rustige provincie. Zelfs in dien we het wilden ontkennen, dwingt de wer kelijkheid er ons toe dit te erkennen. Daarom moeten we deze religies niet links laten liggen, maar we moeten ze tegemoet komen en verslaan met een religie, die hen beiden overwerpt. Daar is bovendien het feit, dat we staan bij een geheel nieuwe eeuw. De eeuw. die achter ons ligt, is zoo goed als dood en een andere eeuw wordt in onzen tijd geboren. En bij de geboorte van een nieuwe eeuw is de vroedvrouw altijd de revolutionair. De geweldige veranderingen van vandaag op alle terrein van het leven, zijn door deze vroedvrouw te voorschijn geroepen. En duizenden bij duizenden gelooven het. De wereld van vandaag roept haar dan ook, om haar gewone arbeid te verrichten. Het lijden, dat de geweldige revolutionaire verandering van onze dagen meebrengt, moet ons aan het zoeken brengen naar middelen en we gen, om ons volk voor die zeer besmettelijke plaag te bewaren. Want het is niet zoo, dat revolutie ontstaat door een proces van vredige veranderingen. Neen, de gebeurtenissen van de Fransche revo lutie, de Russische Revolutie van 1917, de Duit-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 1