FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 UIT DE PERS. KERKNIEUWS. verhandeling is en door de Cock als zoodanig allerminst is bedoeld. Daarom mogen wij in de Acte geen min of meer omlijnd „kerkbegrip" zoeken, het wordt er niet in gegeven en niet bedoeld door de opstellers. Zij geven een een voudige, profetische belijdenis van de Waarheid inzake de kerk. En dat doen zij als geloovigen, die zich met hun hart aan de Waarheid gebon den weten en gevoelen. Vandaar dat „overeen komstig het ambt aller geloovigen". Dat is het karakter van de Acte. In de tweede plaats blijkt uit den inhoud van de Acte, dat de Cock niet afwijzend staat tegen over de onderscheiding tusschen kerk en organi satie, welke de Doleantie maakte. Het blijkt na melijk, dat hij oog heeft voor deze onderschei ding. Hij zag haar wel ter dege, al ging hij er niet scherp van uit redeneeren, zooals Groen en Kuyper. Dat laatste was ook in de Acte niet op z'n plaats, zij was immers geen „verhandeling", maar een „getuigenis". Bovendien had de Cock in den grooten nood van zijn levensworsteling tegen de vijanden der Waarheid, geen tijd voor de rustige denkarbeid van den dogmaticus in zijn studeerkamer. Hij moest worstelen en getuigen op den preekstoel, in schuren en voor de recht bank en geen dogmatiek doceeren. Dat hij het onderscheid tusschen kerk en or ganisatie, tusschen de Gereformeerde belijders en het ongereformeerde dwangbuis der besturen wel zag, laat hij in de Acte onopzettelijk, maar toch duidelijk lezen. Dr. Keizer, de kenner van de Cocks leven en strijd, die in het antwoord her haaldelijk wordt geciteerd, schrijft op blz. 564 de Acte gaat „stilzwijgend van de veronderstel ling uit, dat God zijn volk nog in die kerk had, want de onderteekenaars verklaren er in ge meenschap te willen oefenen met alle ware Gere formeerde ledematen". De Cock weet wel, dat vele echte Gereformeerde in de Herv. Kerk ble ven. Met velen, die niet met hen mee gingen, heeft hij in correspondentie gestaan. En wanneer men aan de letter van de Acte groote waarde hecht, het woord „kerkbestuur" wordt er in genoemd. De onrechtvaardige be^ handeling van de Cock door provinciale- en classicale besturen wordt in herinnering gebracht, en dan volgt letterlijk „daardoor heeft nu dit Nederlandsche Kerkbestuur zich gelijkgesteld aan de door onze vaderen verworpene Paapsche Kerk". In deze zin wordt dus „het bestuur" vergele ken met de „Paapsche Kerk". Verder wordt naast het „verderf" dat insloop in de leer als tweede factor genoemd, dat Gods Woord „krachteloos wordt gemaakt door kerkelijke wet ten en besluiten" der besturen. Dat zijn nu pre cies <^e twee vijanden waartegen Groen en Kuy per ook hebben gestreden. Het ingeslopen „ver derf" in de leer (de verlichte denkbeelden) èn de kerkelijke wetten en besluiten, waardoor Gods Woord in de kerk krachteloos werd gemaakt. Hier blijkt de innerlijke verwantschap en over eenstemming tusschen de Cock en de latere strij ders om kerkherstel onder Kuyper's leiding. De Cock en Kuyper streden beide tegen dezelfde vijanden der Waarheid. Nog verder. De Cock hoopt ook, dat het „ver derf" in de leer en die bestuursmacht nog eens mogen worden opgeruimd uit de vaderlandsche kerk. Hoe kan hij anders in de Acte de ver zekering geven, dat hij geen gemeenschap meer wil hebben met de Ned. Herv. Kerk „tot dat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren". In het „tot dat" wordt de verwachting uitgesproken, dat er nog eens een tijd van re formatie en wederkeer van de Herv. Kerk zal komen. Ten vierde. In de Acte staat niet, wat de Chr. Geref. broeders uit de geschiedenis van Ulrum afleiden, dat iedereen zich perse, individueel uit de Herv. Kerk moet afscheiden, wijl die kerk reddeloos, onherstelbaar verloren is. De Chr. Gereformeerden zeggen, dat het stand punt der Afscheiding was, volkomen loslating van de Ned. Herv. Kerk en dan zóó, dat de afgescheidenen diezelfde eisch van volkomen loslating der Ned. Herv. Kerk aan iedereen op legden, ongeacht tijd en plaats en omstandighe den. Precies zooals het in Ulrum is gegaan, zou het overal en altijd moeten toegaan. Zoo hadden D O Roman uit den O Doleantietijd R FRED. VAN MEERTEN 9) Job vergat eerst mee te zingen. Vol studie keek hij den kring rond en kon zijn verbaasden geest niet verzadigen aan al die gelaatsuitdruk- Itingen van het zingende gezelschap. Tot zijn oog even op zijn vader rustte en deze de kans kreeg hem een wenk te geven, dat hij mee moest zin gen. Toen zette zijn schelle jongensstem mede in en vormde een dissonnant te meer in den zang. Maar zijn oogen bleven den kring rond gaan. Vrouw Pronk zag hij een paar tranen van haar gerimpelden wang vegen en ook vrouw Van Veen zat te huilen. Waarom dat was, begreep Job niet, maar hij had eerbied voor die tranen en zou zich geschaamd hebben, wanneer een dezer vrouwen het zou opmerken, dat hij haar gadesloeg. Hij durfde dien kant niet meer op kijken en zijn oogen zochten een andere aflei ding. De koffiepot op het lichtje stootte nu en dan een wolkje damp uit. Het lichtje floepte regelmatig op en neer. Job dacht, dat het uit zou gaan, maar telkens flikkerde het met ver nieuwde energie op. Toen viel zijn oog op enkele mannen naast de geloovigen in de doleantie-tijd zich individueel moeten losmaken van de Herv. Kerk en zich moeten aanmelden, individueel, bij de Chr. Geref. Kerk in hun woonplaats, indien deze daar be stond. Dit is nu in de Acte van Afscheiding nergens te lezen. Om deze uitlegging van de Acte aan nemelijk te maken, beroept de Chr. Geref. Sy node zich op een uitspraak van de Synode van 1851, waarin het kerkelijk standpunt der afge scheidenen bijna exclusivistisch gepreciseerd werd (blz. 27) tegenover Brummelkamp. Deze uitspraak van 1851, op het oogenblik niet te controleeren door mij, maar waarvan ik aan neem, dat zij zoo is gedaan als op blz. 27 staat, bewijst niet, dat de Cock en de anderen in de jaren '34 op hetzelfde standpunt stonden. Er is later mede tengevolge van de felle vijandschap, welke zij moesten ondervonden uit schier alle kringen, bij sommige afgescheidenen, dikwijls een totaal afwijzende houding gekomen tegenover alles uit de Herv. Kerk. Hetgeen begrijpelijk en verklaarbaar is, maar wij mogen hun eerste ge schriften en stukken uit '34 niet gaan „uitleggen" door middel van zulke uitspraken in later tijd gedaan. Bovendien hield deze uitspraak verband met een pas uitgebroken conflict inzake samen werking voor een te stichten Seminarie, zooals Prof. Den Hartogh bij zijn laatste rectoraats overdracht heeft uiteengezet. Te sterker geldt al het bovengenoemde, omdat uit de officieele stukken van verschillende andere vaders der Scheiding, betreffende hun uitgang uit de Herv. Kerk, veel duidelijker dan uit de Acte van Ulrum, blijkt hoezeer zij oog hebben gehad voor de onderscheiding tusschen kerk en be stuursorganisatie. Doorloopend en veel scherper dan in de Acte van de Cock treffen wij in hun officieele bescheiden, de onderscheiding tusschen kerk en bestuursmacht aan, en zelfs een vasthou den aan het recht der plaatselijke kerk tegenover de besturen, zooals men dat wel in '86, maar niet in '34 zou verwachten. Het is raadselachtig, dat de Chr. Geref. Kerk in haar antwoord kan betoogen, dat de Afschei ding deze onderscheiding niet heeft gekend en zelfs niet heeft gewild. Dat laatste dan tegenover de Doleantie, die van deze onderscheiding uit ging. Om aan te toonen, dat onzerzijdsch geen on gegronde bewering wordt gedaan, zal 'k in een laatste artikel enkele citaten uit officieele stukken geven, waardoor alle twijfel in dezen wordt uit gesloten. Brouwershaven. J. MEESTER. EEN VREEMDE HOUDING. Een schrijven, dat dezer dagen aan al onze kerkeraden toegezonden werd door een bekende Levensverzekeringsmaatschappij, geeft mij aan leiding tot eenige opmerkingen. Het gaat in bedoeld schrijven over de verzor ging van de Emeriti-predikanten, predikants weduwen en -weezen. Het is niet onmogelijk, dat dit stuk eenige verwarring sticht bij kerkeraads- leden, die misschien niet geheel op de hoogte zijn met de zaak, waarover het hier gaat. De schrij ver, een hoofd-inspecteur dezer Verzekerings maatschappij, toont bekend te zijn met het besluit van de laatste Generale Synode om voor de pen- sioeneering der predikanten enz. geen gebruik te maken van levensverzekering, maar deze te laten plaats hebben op de wijze, zooals onze kerken gewoon zijn. Ofschoon met dit besluit bekend, ontziet deze inspecteur zich niet om bij de kerkeraden de voorstelling te wekken, alsof Levensverzekering voor de Geref. Kerken ten aanzien van hun emeriti-predikanten enz. de eenig juiste weg is, en de Generale Synode een geheel verkeerde beslissing nam. Het is mijn bedoeling de Kerkeraden in onze provinciën aan te raden van zulk schrijven geen notitie te nemen en zich volstrekt niet in de war te laten brengen door de cijfers en berekeningen, die hij aanvoert om zijn beweringen te staven. De zaak staat toch immers zóó. Al jaren lang gingen er stemmen op in onze kerkelijke vergaderingen om voor de pensioenee- ring der emeriti-predikanten enz. tot levensver zekering de toevlucht te nemen. Ook bij de de- putaten der Generale Synode ad Art. 13 K. O. had deze zaak geruimen tijd de aandacht. zijn vader, die hun oogleden stijf dichtpersten en hun hoofd achterover hielden, zoodat Job al de bewegingen van hun adamsappel duidelijk zien kon, behalve bij één, die er een puntbaardje over had hangen. Waarom die mannen hun oogen zoo stijf dicht hielden, begreep hij niet. De baas deed het als hij wat zeggen moest en begon te hakkelen, maar als je zingt behoeft dat toch niet. Misschien deden ze het om beter te kunnen denken, aan wat ze zongen. Toen be dacht hij met schaamte, dat hij nog geen oogen blik er aan gedacht had, wat er gezongen werd. Maar toen hij er aan wilde beginnen waren ze juist aan de laatste woorden toe. Het galmende gezang stierf weg. Even was het stil, toen boog de baas zich licht voorover, kneep opnieuw zijn oogen samen en zei „W-w-w-e zullen bidde." De hoofden werden in deemoed gebogen, som mige heel diep, andere hoofden gingen scheef, in vragend wachten. Job zag door zijn ooghaar tjes, dat niet alleen de baas de gewoonte had om onder het bidden zijn duimen over elkaar te laten draaien. Het was een gewoonte van velen. Hij merkte, dat de baas net eender begon als thuis voor de maaltijden. Alleen ging het nóg plechtiger, nóg langzamer. Maar toen hij eenmaal op gang was hoorde Job toch een groot verschil met het gewone huiselijke gebed. Met bevende stem bad Van Duin voor de „aloude vaderland sche kerk", waarmee de Heere zooveel „be- moeienisse" gemaakt had in voorgaande tijden. Hij bad om getrouwheid van hen, die de oude belijdenis, welke met het bloed der martelaren bezegeld was, lief hadden en dat er een terugkeer mocht komen van hen, die boven den eenigen Eindelijk ging men er toe over om enkele Le vensverzekeringsmaatschappijen in de gelegen heid te stellen berekeningen te laten maken en opgaven te laten doen, o.a. ook de Maatschappij, die thans alle kerkeraden aanschreef. Voor de beoordeeling der berekeningen werden twee niet- belanghebbende deskundigen uitgenoodigd. Deze maakten op de gemaakte berekeningen wel geen aanmerking, maar kwamen tot de conclusie, dat het voor de Geref. Kerken volstrekt niet aan te bevelen is dezen weg in te slaan. Volgens hen moest er verreweg de voorkeur aan gegeven worden om jaarlijks bijeen te brengen, wat voor de pensioenen noodig is. Deze methode is veiliger en voordeeliger en zonder gevaar voor de be langhebbenden, mits zoo veel mogelijk kerken samenwerken. De laatste Generale Synode ging met dit ad vies accoord en besloot op de tot nu toe ge volgde wijze voort te gaan. Daarmee is voor ons deze zaak afgedaan. Wat nu een Levensverze keringsmaatschappij bezielt om de kerkeraden ontrouw te willen maken aan een besluit van de Gen. Synode, is onbegrijpelijk. Zulk een poging is onbescheiden en onsympathiek, en zal natuur lijk niet de minste kans van slagen hebben. 's-H. D. d. W. Geref. Kerkb. voor N. Br. en Limb. d.d. 28-l-'38. BEROEPEN TE StadskanaalH. Zandbergen te Drachten. BEDANKT VOOR Dinteloord O. van Noort te Schoonrewoerd. L.S. Deputaten deelen mede, dat met ingang van 1938 een andere werkwijze wordt toegepast bij de verdeeling en toewijzing van de Radiokerk diensten, welke door hen in samenwerking met de N.C.R.V. worden verzorgd. Door deze nieuwe methode heeft het doen van aanvragen van de zijde der Kerken voortaan geen zin meer, omdat Deputaten geheel zelfstandig hun keuze zullen bepalen, een en ander in ver band met zorgvuldig overwogen en vastgestelde regelen, welke daarbij zullen worden in acht ge nomen. Deputaten vestigen derhalve met nadruk de aandacht op het feit, dat het indienen van verzoeken van de zijde der Kerken overbodig is geworden. Namens de Deputaten, J. A. TAZELAAR. Uit het verslag van de Classis Harderwijk: „De Kerkeraad van Ermelo vraagt, of 't niet wenschelijk zou zijn, dat van uit onze Kerken een stem uitgaat om een oordeel van bevreem ding of afkeuring uit te spreken over het feit, dat leden van de door de Generale Synode be noemde commissie inzake de in onze kring ge rezen meeningsverschillen zich niet ontzien, in 't openbaar elkander over en weer van dwalingen enz. te beschuldigen. De classe spreekt de wenschelijkheid uit, dat een dergelijke stem wordt gehoord, en verzoekt den Kerkeraad van Ermelo deze zaak, waaraan zij adhaesie betuigt, nader in overweging te ne men en desgewenscht ter aanstaande classe na dere voorstellen te doen." „Gewetensgeld." Onder dit opschrift zegt Ds. F. J. B. Schiebaan in „Geref. Kb. Hoeksche Waard" het volgende Ook in onzen kerkelijken kring kan men wel van gewetensgeld spreken. Zoo lees ik in een Kerkbode „Voorts ontving ik van een jongmensch, die voor eenige jaren uit onze gemeente vertrok, 5.met deze mededeeling „In mijn jeugd onthield ik een paar maal wat van de kerk was. Bij het lezen van 2 Sam. 21 werd ik gedachtig, dat God ook oude zonden niet ver geet". Ik neem deze overweging van mijn jonge vriend hier op zonder nadere beoordeeling. De kern van de zaak is deze, dat hier iemand is, die vroeger óf geld aan de kerkzak of aan de catechisatie-bus onthield óf knoopjes, peper muntjes, steentjes of dergelijke daarvoor in de plaats gaf. Dat dit dubbele diefstal is van de ergste soort en bedriegerij, daaraan wordt vaak niet gedacht. En juist daarom, omdat wij wel eens in onze jeugd zonden doen in onbedacht zaamheid, die ons later duidelijk voor oogen Koning der kerk andere machten gesteld hadden en gehoorzaamden. Dit gebed vervulde Job met grooten eerbied. Een kind ziet en hoort scherp en weet vaak beter het ware van den schijn te onderkennen dan vol wassenen doen. Deze eenvoudige man bad uit den grond van zijn hart, dat bedroefd was en in God den Heere de eenige uitkomst zag uit den grooten kerkelijken nood. Het gebed duurde lang, heel lang, want na de nooden der kerk aan den troon der genade op gedragen te hebben, volgde een lange reeks an dere nooden. Deze man bad voor het vorsten huis, voor allen, die in hoogheid gezeten waren, voor de raadslieden der Kroon, voor land en volk, hij smeekte rust en vrede af, opdat ons volk een „stil en gerust leven leiden mocht in alle eerbaarheid en godzaligheid", hij bad voor de school, voor de ellendigen en nooddruftigen en tenslotte bracht hij het persoonlijk element in zijn gebed door te bidden voor herstel uit een ernstige ziekte van „broeder Vroolijk", die al zoo lang aan het „ziekbed gekluisterd lag". Hij bad voor schipper Kroon, die door een ongeval niet in staat was voor zijn groot gezin te wer ken, en tenslotte eindigde het gebed met een aanroepen van den Naam des Heeren voor allen, die de „groote zee bevaren, en in dagelijksch perikel verkeeren van hun leven of de Almach tige, op Wiens wenk de woeste baren der zee zich stil nederleggen, hen allen in zijn veilige hoede en bescherming nemen wilde en dat alles alleen uit onverdiende genade, om redenen uit Hem zelve te nemen, terwille van de eenige offe rande aan het Kruis volbracht om Jezus Christus willeAmen treden, is hier een gereede aanleiding er op te wijzen en voor te waarschuwen en voor de ouderen zoo noodig de rekening te ver effenen. En dat kan ook wel zonder dat men dit aan menschen vertelt." Helaas gebeurt het nóg wel eens, dat er waardelooze materie in de collecte-zak wordt geworpen. Diakenen kunnen daar in den regel wel van meespreken Bazuin Predikant en ambtenaar van den Burger lijken Stand. Bij den Kerkeraad van Batavia kwam bericht in van den Gouverneur van West Java. dat de predikant van de Maleisch Gereformeerde Kerk aldaar, Ds. I. Siagian, benoemd is tot buitenge woon ambtenaar van den Burgerlijken Stand, zoodat hij het huwelijk van Inheemsche Christe nen mag voltrekken. Ambtelijke bearbeiding van schippers en schipperskinderen. In overeenstemming met de door haar gegeven opdracht aan hare deputaten voor den geestelij ken arbeid onder de schippers, hebben deze de putaten (Ds. J. Douma van Arnhem, ouderling H. Booy van Alfen a. d. Rijn en Ds. J. Dijkstra van Hoorn) „een opwekking tot de Kerken doen „uitgaan om de gezinnen der schippers, binnen „haar ressort liggende, in de maand Januari amb telijk te bezoeken en deze opwekking telken „jare aan de Kerken te verzenden, tegelijk met „den rooster voor de catechisatie van schippers kinderen." Daarom veroorloven zij zich den Kerkeraden, inzonderheid van die Kerken, welke aan vaar water gelegen zijn, met aandrang ook thans we der te verzoeken, dat zij nauwkeurig zullen na gaan of er Gereformeerde schippers tijdelijk in hun ressort vertoeven en dat zij zorg dragen voor het ambtelijk bezoek bij hen in den komenden tijd, opdat mede hierdoor de geestelijke bearbei ding van onze kerkleden onder de varensmen- schen beter dan tot dusver tot haar recht kome. Naar hun bleek is het zeer gewenscht, dat de Kerkeraden, die aan hun schippersleden een z.g. „schippersattestatie" verstrekken, hierop vermel ding vragen van doopsbediening, avondmaals viering en gebracht ambtelijk bezoek. Zij geven den volgenden vorm in overweging Gewijs van Lidmaatschap der Gereformeerde Kerk te is belijdend lid der Gereformeerde Kerk van en deelt in al de rechten van het lidmaatschap mitsdien verzoeken wij aan de Gereformeerde Kerken hem (haar) bij voorkomende gelegenheden tot het gebruik der Heilige Sacramenten toe te laten en ambtelijk te bezoeken, met vriendelijk verzoek daarvan aanteekening te doen op dit bewijs. De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Praeses. Scriba. den Dit bewijsl is voor één jaar geldig en moet daarom jaarlijks, zoo mogelijk na ontvangen amb telijk bezoek, aan den Kerkeraad persoonlijk worden ter hand gesteld of per post gezonden worden, tegelijk met de aanvrage om een nieuw bewijs. En op de achteizijde Den is gedoopt geboren den te zoon (dochter) van in de Gereformeerde Kerk van (Onderteekening van predikant of scriba.) Avondmaal gevierd te den (Onderteekening van predikant of scriba.) Ambtelijk bezoek ontvangen den (Onderteekening van predikant of ouderling.) Met aandrang verzoeken zij aan de Kerkeraden een klein rapport van afgelegd ambtelijk bezoek te zenden aan den Kerkeraad, die het lidmaat- schapsbewijs heeft afgegeven. Ieder gevoelt, dat dit voor den betrokken Kerkeraad van groote waarde is. Bijna ondenkbaar. In „Quo Vadis", het orgaan van G.E.O.S. en Het Anker, doet J. G. van Es te Leiden mede deeling van het volgende Er werd veel gesnoven. Vrouwen veegden met hun zakdoek de tranen van de wangen en man nen snoten de neuzen. Er was geschuifel van voeten en gerucht van stoelen, die verzet wer den. Hier en daar werd een zucht gehoord, maar al spoedig was er weer stille aandacht, want Van Duin had een grooten Statenbijbel open geslagen en bladerde met zijn korte, dikke vin gers in het Nieuwe Testament. Een korte kuch en toen las zijn slepende stem de zwaargeladen woorden uit Romeinen acht„Zoo is er dan geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest Langzaam, vol heilig ontzag kwamen de woor den er uit, gedreven door een onwrikbare over tuiging, dat deze woorden, van God geïnspi reerd, waarachtig zijn, zoodat er geen tittel noch jota ooit van vallen zal. En naarmate de woor den uit dit hoofdstuk klommen naar de climax van hooge geloofsjubel en blijde overwinning, groeide de warmte in de stem van Van Duin. Zij was nu niet meer loom en slepend, maar forsch, als pande hij de vierschaar over den booze, kwam het herhaald „Wie zal beschul diging inbrengenen weder „Wie is het, die verdoemten dan „Wie zal ons schei den van de liefde van Christusom ten slotte het hoogtepunt te vinden in de magistrale woorden „Want ik ben verzekerd, dat nóch dit, nóch dat ons zal, kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Jezus Christus, onzen Heere (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2