KERKNIEUWS. OFFICÏEELE BERICHTEN. smeulde, sloeg nu ineens met laaiende gloed naar buiten. Echte warme Oranjeliefde, dankbaarheid aan den Heere, een innig gevoel van saamhoorig- heid, dat alles werd openbaar toen de sirenes loeiden, toen de klokken luiden. Toen staken de deftigste dames hun hoofden buiten de ramen en riepen naar hun overburen „een prinses geboren". Toen werd ineens de straatveger een vriend van den „rijken" meneer. Alle „stands"verschil verdween. Alle politieke kleurenrood, zwart, groen en wat er meer is, verdwenen, werden allen oranje. Kerken konden de menschen niet bevatten, tegen alle verwachting in. En de sprekers scho ten te kort in het vertolken van wat er leefde in de harten. Keurig opgezette en fijn gestyleerde „preeken" moesten zoo maar in de papiermand verdwijnen het hart moest spreken. En de menschen in de kerk vergaten zoo maar, dat Jantje wat had tegen Pietje en dat Pietje wel eens wat leelijks had gezegd van Grietje och, wat was dat mooi en we hadden heelemaal geen kwesties over liturgie, of dit en dat wel goed was, en of dat wel door de beugel kon en of er wel stoelen mochten geplaatst worden in de paden alles mocht toen, want ineens had den alle menschen een ruim hart gekregen en staande zongen ze allen gezang of geen ge zang Wilhelmus van Nassauwe. Natuurlijk is de oorzaak van dit alles de God der Goden en de Heer der Heeren. Daarom drongen de menschen zoo spontaan naar de kerk toe. Daarom zongen ze zoo uit het hart lofpsal men tot Gods eer. Toen was er geen kwestie over „jubelend Christendom". Neen, ieder be greep God heeft groote dingen onder ons ge daan, dies zijn we verblijd. Maar de tweede oorzaak van dit alles was de liefde van ons voik voor zijn Vorstenhuis. Die oude hechte Oranjeliefde, die gefundeerd is in het offer van Oranje voor Nederland en Ne derland voor Oranje, die bruiste op. En alle nie tigheden konden toen opzij worden gelegd en „prinsen en wereldgrooten" werden zoo meege sleept in de algemeene blijdschap, dat ze met de massa meesprongen, meezongen, dat hooge hoe den ten spijt, allen één waren. Nu is dit mooie weer voorbij. Op bergtoppen kun je niet leven. Je kunt er hoogstens een hutje bouwen, maar voor het gewone dagelijksche leven zijn die din gen riiet geschikt. Daarom zijn we maar weer naar de vlakte af gedaald. Gelukkig is dat maar, want op bergtoppen ver lies je ook gauw je evenwicht. Nu moeten we weer voorwaarts. Biddend en werkend. Maar in de verte zie ik, als God het wil, weer een bergtop. En ik weet reeds van te voren, dat als God het wil, het regeeringsjubileum van onze Vorstin iets machtigs zal worden. God, Neerland en Oranje zijn weer dichter bij elkaar gekomen. Geve de Heere, dat wij allen als Nederlanders ook dichter bij elkander zijn geko men, opdat we zijn één in geest en streven, één in lied en leven, één in daad en woord. Ik eindig met het opschrift van een hoofdarti kel van de Standaard „Hij heeft gedacht aan Zijn genade", A. H. OUSSOREN. DE BUCHMANBEWEGÏNG (IX). Hoe moet zij beoordeeld worden? (c) We hebben in de vorige artikelen betoogd, dat we, om de Groep juist te beoordeelen, de vraag moeten beantwoorden, of zij de menschen terug brengt tot den Christus der Schriften en wij heb ben in antwoord op die vraag in ons laatste ar tikel laten zien, dat zij helaas niet de belijdenis, dat onze Heere Jezus Christus is de waarachtige en eeuwige Zoon van God, in het centrum plaatst van haar werk, dat zij helaas niet alleen weet van Jezus Christus en Dien gekruisigd, dat zij zeer onverschillig staan tegenover de waarheids- vraag en döt -zij door haar stillen tijd haar aan hangers, hen afvoerend van het profetische woord, dat zeer vast is, brengt tot het leven bij inwendig licht. Zeer tot onzen spijt kunnen we nog geen eind maken aan het opnoemen- van onze bezwaren. We denken bijv. nog aan haar houding tegen over de kerk. Voor ons als Gereformeerden is de kerkvraag uiterst belangrijk. Wij gelooven, dat de Heere Jezus door Zijn Woord en Geest Zich een ge meente, tot het eeuwige leven uitverkoren, ver gadert en dat de leden dier gemeente (Kerk met een hoofdletter, Kerk, die lichaam van Christus is), geroepen zijn een plaatselijke kerk te insti- tueeren of te helpen bouwen, de eenigheid der Kerk handhavende, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht, den hals buigende onder het juk van Jezus Christus en dienende de op bouwing der broederen, naar de gaven, die God hun verleend heeft, als onderlinge leden eens zelfden lichaams. En wij gelooven, dat de ware kerk geregeerd moet worden naar de geestelijke politie, die ons onze Heere heeft geleerd in Zijn Woord, door de Dienaren of Herders, en door de Opzieners en Diakenen als raad der kerk. Hoe staat de Groep tegenover deze eischen van onzen Heere Jezus Ieder, die zich het derde artikel herinneren kan, zal wel direct toestem men, dat van erkenning dezer eischen niet veel terecht komt. Zeker, er zijn aanhangers van de Groep, die voor de kerk veel waardeerende woorden weten te vinden. Ik noem u bijv. Geof frey Allen, die de kerk noemt de gemeenschap van die menschen, over wie God in Christus Zijn vergeving heeft uitgeroepen, tot wie nu de Geest spreekt met leidinggevende stem en die daarop antwoord geven in gehoorzaamheid des geloofs. En diezelfde Allen heeft ook verklaard, dat hij vroeger te weinig oog had gehad voor de waarde van de traditie, waarvan de kerk in haar verschillende vertakkingen erfgenaam is, en van haar sacramenten en haar symbolen. Zoo zou ik nog veel meer waardeerende woorden kunnen aanhalen, maar zelfs de beste uitlatingen van de Groep komen niet toe aan de rechte waardeering der kerk naar de Heilige Schrift. Vooreerst, men kiest geen partij in de waar- heidsvraag, die de verschillende kerken geschei den houdt. Dan, men dringt niet zoozeer aan op reformatie der kerk, zooals die naar het Woord Gods geboden is, men tracht als het ware kernen te vormen, die de kerk zullen brengen tot beter luisteren naar de leidinggevende stem des Gees- tes (in den stillen tijd). En voorts, en dit is naar het woord van Dr. Kraan doorslaggevend, van tweeën één, de Buchmanbeweging zal haar ide aal, dat het onderscheid tusschen kerk en groep verdwijnt en zij beiden samenvallen, of wel of niet, verwezenlijkt krijgen. Indien niet, dan is het onvermijdelijk, dat zij naast en tegenover de kerk zich steeds meer als een aparte sec te organi seertEn indien de andere mogelijkheid wer kelijkheid wordt, zal dit beteekenen, niet, dat de groep tot kerk, maar dat de kerk tot groep wordt, en daarmede het wezen vernietigt, waarmee de Geest haar geschapen heeft. Het is helaas nu al duidelijk, waarheen de Groep neigt, de overspanning van de Groep ten koste van de kerk. Het is maar al te waar, als Ds., die zelfs van „Groepisme" spreekt, schrijft, dat het bij de Groep al zeer spoedig wordt, dat meedoen met haar het middel is om te leven met God. „Iedereen bij de Groep Jij nog niet bij de Groep Dan wil je je zeker niet overgeven. Jij niet meer bij de Groep Waarom werk je niet mee voor het Koninkrijk En, v/aar gaan we heen, als de kerk het onder spit moet delven voor de Groep Prediking van het Woord Gods zal dan worden een uitstallen van ervaringen, een zich vernederen (door ver tellen van zonden) der ambtsdragers, een kruis- dragen (door deelen, deelen acht men inderdaad gelijk aan kruisdragen, aan dat schrikkelijke kruisdragen, waartoe wij om der wille van den naam van onzen Heere Jezus geroepen worden) van de predikanten, het ambtelijk opzicht zal overgaan in deelen, een conferentie zal meer zijn dan een vergadering van de gemeente Gods. De Groep, al kan er dan bij velen veel waar deering zijn voor de kerk, kan niet een kerk- ideaal nastreven, zooals de Koning der kerk dat eischt in Zijn Woord. Het is kras gezegd, maar we worden, principieel gezien, door de Buchman beweging voor de keus gesteld „Kerk of confe rentie, vergadering onder Gods Woord of Hou separty, prediking van Zijn Woord of vertellen van ervaringen" een ieder, die de belijdenis verstaat, zal gevoelen, dat alleen een zeer beslist neen in dit opzicht tegenover de Groep moet worden geplaatst. En dat zelfde neen zeggen wij ook tegenover het deelen. We herinneren ons even, wat deelen bij de aanhangers der Groep beteekent. Het is met iemand, wiens leven aan Christus toebehoort, openhartig over alles spreken en alle zonden be lijden en die iemand zal dan van zijn kant van' zijn zonden vertellen om bij het belijden te helpen. In de eerste plaats, hier stelt de Groep een onmogelijke eisch. „We moeten geheel open en doorzichtig voor elkander worden." Ps. 19 13 zegt Wie zal de afdwalingen verstaan En Calvijn teekent hierbij aan wij gevoelen niet een honderdste deel van onze zonden. In Jer. 17:9 vraagt de profeet, wie het hart, dat arglistiger is dan eenig ding, zal kennen, ja, het is doodelijk. En het antwoord is Ik, de HEERE, doorgrond het hart en proef de nieren. Maar, als het dan zoo is naar de Schrift, hoe kunnen we dan totaal open en doorzichtig wor den Wie kan verstaan zijn zonde in zijn bonds- breuk met Adam, wie kan doorgronden zijn da delijke zonden, wie kan opsommen al de zonden van nalatigheid, waaraan we ons nog veel meer schuldig maken dan aan zonden van bedrijf, wie kan weten, wat er woelt in zijn nieren En waarom moeten we volgens de Groep zon den belijden Om een gevoel van verlichting te ontvangen, om de zonden in het volle licht te stellen, het is veel moeilijker zonden voor men schen te vertellen dan voor God, een slagboom wordt opgeworpen, opdat we niet meer in die zonde vallen, want dan moeten we weer kruis dragers zijn, zonden vertellen. Maar de Schrift zegt, dat we zonden moeten belijden, opdat Gods rechtvaardigheid uitkome. (Opdat Gij rechtvaar dig zijt in Uw spreken en rein zijt in uw richten. David in Psalm 51.) Die bij God belijdenis doet, buigt voor het recht Gods, hij is zeer verslagen en jammerlijk ontroerd over het feit, dat hij zijn God zoozeer vertoornd heeft door al zijn over tredingen. Voorts, hoe zal dat gestage deelen ons gewen nen aan de zonde Men spreekt zelfs in de Groep van „vroolijk zonden belijden". Verder, hoe moeilijke eisch wordt niet gesteld aan dengene, met wien gedeeld wordt Hij moet als rechter gaan zitten, al is hij een zeer nederig rechter, die ook deelen gaat. En ten slotte, want hier zijn nog veel meer bezwaren, wat belijdt men in de groep als zonde? Kent men in de Groep, wat de Schrift zonde noemt Ik vrees van niet. Zonde is, wat ons eenzaam maakt, wat scheiding maakt. Maar, wanneer wordt de klacht gehoord, dat we tegen Gods majesteit hebben misdreven, dat we reeds in Adam verdoemelijk zijn en dat we steeds voortgaan, den God van hemel en aarde zeer te vergrimmen. Daarom, we moeten ook dit deelen als ingaande tegen het Woord Gods verwer pen. En zoo moeten we natuurlijk ook doen aangaande het deelen in uitgebreiden vorm, het getuigen op de Houseparties, waar o.m. als be zwaar nog bijkomt, dat het deelen daar publiek geschiedt. Nog moeten we meer bezwaren noemen. We denken aan Perfestionistische tendenzen, aan al lerlei uitlatingen, die schijnen te zeggen, dat we tamelijk wel tot de volmaaktheid kunnen geraken. Een geliefde tekst in de Groep is „Het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden En onder dat alles rekent men dan ook geen zonde meer. Natuurlijk zal er wel eens een enkele keer een mankementje zijn, maar, wanneer men maar streng onder leiding leeft, en doet, wat wordt opgedragen, blijft dit toch hooge uitzon dering (ten Have). We denken ook nog aan Pelagiaansche in vloeden. Het kan, als we maar willen. Dat woord is schering en inslag in de Groep. Als we ons zelf maar bekeeren willen. Als we onze omgeving maar bekeeren willen. Als we de wereld maar veranderen willen. Natuurlijk, het zal steeds moeilijker gaan, maar het kan, als we maar willen. En ten slotte, om maar van andere bezwaren te zwijgen, als van het feit, dat de 4 absolute eischen maar een bepaald gedeelte van Gods wet naar voren brengen, we denken aan de slavernij onder de wet, waar de Groep haar aanhangers onder gebukt doet gaan. Het is maar een stukje wet, maar de dienstbaarheid is groot. Men poogt wederom met behulp van de wet de zaligheid te verdienen. Ds. ten Have schrijft hiervan volko men terecht „En dit pogen vinden we bij de Groep voortdurend. Het is als maar je moet, je moet. Het is als maar wet wet. Gebod op gebod, regel op regel. En dat vaak onder een zoeken en tobben, een naspeuren en controlee ren, dat „de geesel der wet doet knallen over verslagen zielen" (Haitjema). Altijd weer de ang stige vraag maar leef ik nu wel werkelijk naar de wil van God, en mag dit nog wel en doe ik dat wel genoeg, en zijn er geen zonden meer, die ik aanhoud, en ben ik me zelf nu wel heele maal kwijt, doe ik geen poging meer om mezelf te handhaven." O, arme geloovigen, die onder de bekoring der Groep geraakt zijt, wie heeft u toch betooverd, dat gij de vrijheid der kinderen Gods hebt inge ruild voor dienstbaarheid onder de wet Meliskerke. M. VREUGDENHIL. Natuurlijk ontken ik daarmee niet, dat in bepaalde gevallen we schuldbelijdenis tegenover menschen moeten afleggen. Dat schrijft Gods Woord nadrukkelijk voor (Jac. 5: 16). ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 64. „Niet vrediglijk toespreken." Dit opschrift heb ik tusschen aanhalingsteelcens gezet. Omdat die uitdrukking letterlijk zoo is overgenomen uit den Bijbel. Daar zijn zoo van die echt mooie typeeringen in de Heilige Schrift; en we doen wel eens goed, die even vast te hou den. De Bijbellezer heeft zich stellig al herinnerd, waar we bovengenoemde woorden vinden. Het is in Gen. 37 4, het laatste gedeelte. Het gaat daar over Jozefs geschiedenis en de behandeling door zijn broers. Mozes zegt daarvan zij haatten hem en konden hem niet vrediglijk toespreken. Neen, het laatste gaat niet vooraf Eerst wordt ons gezegd zij haatten hem en daarop volgt dan het niet vrediglijk toespreken. Dit volgde dus uit het eerste, en daardoor komt het in nog droever licht. Het was het gevolg van de hatelijk heid in de broederharten. Er wordt wel eens wat luchtig heengeloopen over harde en leelijke woorden, die er in onze gezinnen soms vallen. Al te gemakkelijk soms wordt gezegd o, maar dat vind ik nogal niet erg Laat de jongens en de meisjes elkaar maar eens in de haren vliegen Straks is het wel weer beter Dat kan waar zijn. Gelukkig is het in niet weinige gevallen ook niet zoo kwaad bedoeld en gauw vergeten. Inderdaaddat kan. Maar we moeten toch wel in het oog houden, dat we hier op een gevaarlijk terrein zijn. Want het komt ook voor, dat die kibbelarijen en woordgevechten een bedenkelijk aanzien krijgen. En dat is te meer gevaarlijk, als wij als ouders er al te gemakkelijk over denken. Want het komt volstrekt niet altijd weer zoo gauw in orde. Och, die kleine en schijnbaar onbeduidende dingen kunnen aangroeien tot langdurige onaangenaam heden en tot verwijdering leiden. En juist de gedurige herhaling er van is gevaarlijk. Daar blijft iets zitten, dat telkens weer de kop op steekt. Dat niet zwakker wordt, maar sterker en dat de verhoudingen gaat bederven. Langzaam, ja, maar zeker. De veel verstoorde vrede loopt gevaar tot een blijvende oneenigheid te worden. En dan is het verlorenWant dan sluipt haat in het hart en die haat leidt er toe, dat men heelemaal niet meer in vrede met elkaar praten kan. Dan is van te voren het woord en het gedrag en de handelwijze van den ander al veroordeeld, telkens weer en voortdurend. Dan kan men elkaar niet meer vrediglijk toespreken Dat kan dan niet meer Maar dat is toch wel erg Ja, dat is het wel zeker. En nu kunt ge wel zeggen, dat er in het gezin van vader Jacob wel een en ander scheef stond. Dat Jacob zelf wellicht niet altijd verstandig en goed handelde. En dat die broers toch wel erg fanatiek waren en in Joodsche hartstochtelijkheid veel te ver gingen. Dit alles kan waar zijn en ook wel eenige verklaring geven aan het droeve feitMaar het neemt niet weg, dat de gevolgen toch maar vreeselijk waren. Zelfs bijna onher stelbaar vreeselijk Als God niet over Jozef had gewaakt en zijn weg had bestierd en als God ten slotte niet alles ten goede had gekeerd, dan was het én voor Jozef èn voor zijn broers wer kelijk onherstelbaar geworden. Slechts Gods ge nade en Zijn wonderlijke leiding vormen hier het lichtpunt Hier is het nu maar ons bedoelen, te wijzen op dat droeve ten slotte mekaar niet meer vre diglijk kunnen toespreken Laat ons daarvoor toch biddend waken. Juist in onze gezinnen. En dat veelvuldig maken van bittere aanmerkingen gaan bestrijden. In Gods kracht gaan bestrijden. Want o, het kan zoo licht al te erg worden. Vooral de slechte gewoonte kan hier zoo veel kwaad doen. Geen beter middel, dan zoo spoedig mogelijk daarmee te breken en ondanks verschil toch de bitterheid er buiten te houden. In Zee land zeggen we dan we moeten van een strootje geen klamp maken. En Gods Woord zegt ons dat niet meer vrediglijk elkander kunnen toe- sprekenl is ten slotte een groote zonde in des Heeren oog Van W. te W. TWEETAL TE Vrijhoeve-'s-Grevelduin-Capelle G. Th. Koopman, Cand. te Utrecht. W. Loopstra, Cand. te Groningen. StadskanaalW. E. Gerritsma te Aalten. H. Zandbergen te Drachten. Mevr. de Wed. L. Bos te Soest lega teerde aan de Geref. Kerk van de Bilt een win kelhuis met bijbehoorende grond aldaar, vrij van successierechten. Zwijgrecht van predikanten. Ten vervolge op wat ik voor 2 weken schreef over dit onderwerp, vestigt een vriendelijk cor respondent mijn aandacht op hetgeen Ds. Joh. Jansen, na onderzoek bij Mr. Dr. Donner, lid van den Hoogen Raad, in zijn Korte Verklaring der K.O. heeft geschreven: Art. 28 K.O. Zijn de ambtsdragers verplicht een verborgen misdaad, die hun in kwaliteit van ambtsdrager is toevertrouwd, aan de over heid bekend te maken Men onderscheide hier wel. Wanneer een ambtsdrager een of ander complot, bijv. landverraad, aanslag tegen den Staat, of een overheidspersoon, vergiftiging van stad, dorp of leger ontdekt, is het zijn roeping als burger, ook al zijn er leden van zijn gemeente bij betrokken, er onverwijld ken nis van te geven aan de overheid. Maar wanneer een lid der gemeente aan zijn predikant „als zoodanig" een geheime zonde belijdt, bijv. doodslag, diefstal, echtbreuk, gods lastering, meineed, enz. kan hij zich op het z.g. verschooningsrecht beroepen. De Wet be paalt wel geheel in 't algemeen, Wetb. van Strafr. art. 2131 „Ieder, die als getuige is gedagvaard is verplicht voor den rechter-com- missaris te verschijnen" en art. 289„Alle personen, bekwaam om getuigen te zijn, zijn verplicht getuigenis in rechten af te leggen". Dit geldt iedereen, dus ook de leden en ambts dragers der kerk. Maar hierop zijn twee uitzonderingen. De eerste voor familieleden van den verdachte, Wetb. van Strafr. art. 217 en de tweede voor ambtelijke personen Wetb. van Strafr. art. 218 „Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt (Burgerl. Wetb. art. 1946 heeft in plaats van ambt wet tige betrekking) tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toever trouwd." De vraag is nu of de kerkelijke ambtsdragers (predikanten, ouderlingen en diakenen) onder stand, beroep, ambt (of wettige betrekking) vallen. Volgens de kerkelijke practijk ja, het is echter niet kerkelijk bepaald bijv. in de K.O. Maar burgerrechtelijk en wettelijk ook? Ook daar is het niet wettelijk bepaald. Dat is aan de rechtspractijk overgelaten. Het beroep op het verschooningsrecht van predikanten wordt wel algemeen erkend. Maar van ouderlingen niet. Die worden wettelijk niet door alle ju risten onder de ambtsdragers gerekend. En van de diakenen zeker nog minder. Zie Geref. Tijdschr. 1928, afl. 8 en 1933, afl. 4 (artt. van Mr. Proosdy) Tot zoover het citaat. Over het ambtsgeheim van Ouderlingen is de rechtspractijk verdeeld. Mr. Proosdy deelt een paar gevallen mee. In het eene wordt het door een jurist ontkend. In het andere, van den rech- ter-commissaris Mr. Halbertsma te Rotterdam d.d. 24 Jan. '33, wordt het erkend. Men kan ze in de genoemde afl. van G. T. T. vinden. Bazuin. K. B. S. Middelburg. VERGADERING van de Com missie van Beheer Maandag 7 Februari, 7.30 uur, in de consistorie Noorderkerk. Zoowel de nieuw gekozen als de afgetreden broeders worden verwacht. DE SECRETARIS. Classis Goes. Regeling inning van collecten. JanuariTheol. School. Verstrooiden O. en W. Indië. Hulpbeh. Kerken Gen. Kas. Zending onder de Joden. AprilV. U. Hulpbeh. Kerken Classis. Yi Hulpbeh. Idioten enz. Hulpbeh. Kerken in de Provincie. Verstrooiden O. en W. Indië. JuliTheol. School. Arbeid IJselmeerarbeiders. Evangelisatie België. ]/i Limburg en Branbant. Hulpbeh. Kerken Classis. October V. U. Evangelisatie Zeeland. Hulpbeh. Kerken Classis. Hulpbeh. Kerken Provincie. De Kerkeraden gelieven het bovenstaande te bewaren. K. B. S. VERGADERING van den Kerkeraad van St. Laurens, gehouden op 2 Febr. 1938. Afwezig Praeses met vacantie. De vice-voorzitter br. Boon opent de verga dering op gebruikelijke wijze. Notulen worden gelezen en geteekend. Ingekomen Stukken 1. Verzoek van het Comité „Overvloed van werk en werkkrachten in de Geref. Kerken" tot winnen van contribuanten. 2. Agenda Classis te houden op 9 Februari. Afg. Praeses en br. Boon.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2