No» 4
Vrijdag 28 Januari 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND»
UIT HET WOORD»
DADERS DES WOORDS»
VAN VERRE EN NABIJ»
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D«D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A» SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
UIT DE VRUCHT WORDT DE BOOM
GEKEND.
Mattheüs 12 33 slot.
Deze spreuk is algemeen bekend en wordt veel
gebruikt, maar vaak misverstaan. Ze wordt meest
heel anders toegepast dan de Zoon van God,
de Opperste Wijsheid ze toepaste en ze door
ons toegepast wilde zien.
Het gebeurt nog al eens, dat men van dit
woord der Schrift een hatelijk gebruik maakt.
Men bezigt het dan namelijk om diegenen, in
wier leven men min of meer slechte daden heeft
opgemerkt, persoonlijk te verwerpen en om dan
te zeggen ,,zie, als dat nu de vrucht is, dan be
hoeft ge niet te vragen, wat voor een mensch
het is, die zulke dingen doet, dan hebben we be
wijs genoeg immers, dat die mensch persoonlijk
niet deugt". Uit de vrucht kent men den boom."
Die veel voorkomende uitlegging van dat
woord van Jezus nu, met persoonlijke toepassing
op dien of dien boozen mensch, die uitlegging is
scherp te laken en diep zondig. Ze gaat recht
draads in tegen de strekking van Jezus' woorden:
ze is de uitlegging van eigengerechtigheid en
hoogheid des harten. We zouden kunnen zeg
gen zulk een toepassing van 's Heeren woorden
is een booze vrucht van den kwaden boom der
liefdeloosheid en der eigenwillige verklaring en
verdraaiing van Gods Woord. Zoo wil de Satan
de Schrift misbruikt hebben. Christus heeft stel
lig door die woorden niet geleerd en voorgehou
den, hoe we over het hart en den persoon van
den naaste een onfeilbaar rechterlijk vonnis kun
nen vellen, en hoe we ons in den rechterstoel
hebben te zetten, om den naaste en zijn daden
en wegen en hart te oordeelen en te verdoemen.
De rechterlijke beoordeeling van den persoon des
naasten kunnen we wel aan Hem overlaten, aan
Wien de Vader al het oordeel gegeven heeft.
Christus bedoelt heel wat anders. Zeker, we
staan ieder oogenblik in ons leven voor de nood
zakelijkheid ons een oordeel te vormen over het
geen onder de menschen gehoord en gezien wordt,
en wat onze naasten doen en zeggen te beoor-
deelen en te toetsen, en vooral om hetgeen de
wegwijzers en leidslieden onder de menschen aan
prijzen, te keuren. Hoe zouden we anders ook
den weg door het leven kunnen gaan, onze roe
ping kunnen volgen, en weten, aan welke zijde
we hebben te staan in den strijd. Christus wil
trouwens in de aangehaalde woorden dat juist
inscherpen, dat we goed zullen weten, welke lei
ding we zullen volgen, en dat we bij het kiezen
van onze geestelijke leidslieden principieel te
werk zullen gaan, menschen van beginsel zullen
zijn.
Wanneer we naar den regel, dien de Zaligma
ker daar geeft, dat uit de vruchten de boom ge
kend wordt, wanneer we naar dien regel te rade
gaan en te werk gaan, dan worden we menschen
van beginsel. Menschen van beginsel letten op
den boom en onderscheiden dien van de vrucht.
Ze weten, dat met de verwijdering van de booze
vrucht men niet verder komt, als de kwade boom
zelve blijft en dat men niet met de bestrijding
van het kwaad wachten moet, tot de vruchten
er zijn, en zoolang maar moet doen, of de boom
er niet is, waaraan die vruchten groeien. Op het
oogenblik, dat Jezus sprak van de vrucht en van
den boom waren er Farizeën, die de liefdewon
deren van Jezus toeschreven aan een bondgenoot
schap van Hem met den duivel. In die godslas
terlijke leering kwam te voorschijn de volrijpe
vrucht van den giftboom der zonde. Die voldra
gen vrucht is de zonde tegen den Heiligen Geest;
die tot het uiterste doorgezette en volgehouden
lastering, waarbij op satanische wijze als van aan
gezicht tot aangezicht tegen het klaarste licht der
overtuiging in, God wederstaan wordt, zonder
dat er van berouw sprake is. 't Is de zonde, waar
voor geen vergeving is in eeuwigheid.
Nu, die volrijpe giftvrucht van den giftboom
der zonde, die vijandschap tegen God, doorge
voerd tot de hoogste mate van verharding, dat
het niet meer verder kam die is er niet zoo in
eens, en komt er niet zoo van zelf. Die groeit
aan een boom, en die boom is ook niet zoo ineens
volwassen. Dien boom moet men kennen, tijdig
kennen, 't Is de boom, geplant en gevoed en
gekweekt door den geest van vijandschap tegen
God, door den geest van Satan. En men moet
weten, dat daartegenover de mensch nooit goede
vruchten kan dragen, tenzij er de geloofsgemeen
schap met Christus is. Dat is de boom van goede
vrucht. Zooals de boom is, is zijn vrucht.
Kamperland. v. d. ENDE.
PETRUS EN PAULUS.
Gal. 2: 11—14 (I).
Petrus en Paulus zijn in onze voorstelling zeer
nauw verbonden. Hadden wij zooals de Room-
sche kerk heiligendagen, we zouden dan ook
wel aan die beiden maar één dag geven, de dag
van Petrus en Paulus.
En we zouden dat dan ook doen niet omdat
elk op zichzelf niet belangrijk genoeg zou zijn
voor een heelen dag, maar omdat ze voor ons
besef bij elkander behooren, van elkaar niet te
scheiden zijn, maar als de twee armen aan één
kandelaar, ons beschijnen met hetzelfde licht des
Evangelies.
Toch is er eens een dag geweest, dat die beide
mannen niet naast elkander stonden, maar dat
Paulus stond tegenover Petrus, dat Paulus zich
niet vereenigen kon met de houding, die Petrus
innam, met de gedragslijn, die hij volgde, maar
hem in het aangezicht wederstond. Daarvan
schrijft Paulus in Gal. 2: 1114.
In Antiochië (in Syrië) was al vroeg een ge
meente gesticht, als vrucht van de prediking van
hen, die om de vervolging, na den dood van Ste-
fanus, uit Jeruzalem geweken waren. Al predi
kende trokken zij van plaats tot plaats en kwa
men zoo in Antiochië, waar ze met die prediking
doorgingen. Op die prediking gaf de Heere rijken
zegen. Een groot getal geloofde en bekeerde zich
tot den Heere (Hand. 11 1921).
Als het gerucht van dien zegen Jeruzalem be
reikte, werd Barnabas naar Antiochië gezonden
om zich op de hoogte te stellen van wat daar
plaats greep. Barnabas vond het dan zooals
het gerucht het had gezegd en hij blijft daar
om mede den arbeid te leiden. Ook weet hij
Paulus, dien hij in Tarsen opzocht, te bewegen
om naar Antiochië te komen. En naast deze
beide grooten in Gods Koninkrijk arbeidden daar
toen ook Simeon genaamd Niger en Lucius van
Cyréne en Manahen, die met Herodes den vier
vorst opgevoed was (Hand. 13:1).
Deze menigvuldige arbeid droeg rijke vrucht.
En het bijzondere was hier, dat ook vele Grie
ken, heidenen van oorsprong, tot het geloof kwa
men. En zoo ontstond daar een gemengde ge
meente van geloovigen uit de Joden en uit de
heidenen.
In de eerste Christengemeenten werden nu
vaak liefdemaaltijden aangericht, die dienden om
den onderlingen liefdeband te manifesteeren en
te versterken.
Bij die maaltijden ging het dan in Antiochië
zóó toe, dat geen rekening gehouden werd met
het onderscheid tusschen Joden en heidenen.
Niet zoo was het, dat de Christenen uit de Joden
afzonderlijk zaten en zoo ook die uit de heide
nen, maar ze zaten door elkander, de Jood-
Christen naast den heiden-Christen.
Dat zoo-samen-eten was in strijd met de in
zettingen der ouden. De rabbijnen hadden hooge
scheidsmuren opgetrokken tusschen de Joden en
de heidenen en verboden, dat een Jood, een be
snedene, zou binnengaan bij een heiden, een on
besnedene.
Als Petrus ontboden werd bij Cornelius den
hoofdman te Caesarea, en op goddelijk bevel
daarheen gaat, dan treedt hij het huis van Cor
nelius binnen met de woorden Gij weet hoe het
een Joodschen man ongeoorloofd is zich te voe
gen of te gaan tot een vreemde (Hand. 10 28).
Over dat binnengaan bij een heiden wordt Petrus
later nog in Jeruzalem tot verantwoording ge
roepen met het verwijtGij zijt ingegaan tot
mannen, die de voorhuid hebben en hebt met
hen gegeten (Hand. 11:3).
Die inzetting werd echter in Antiochië niet
gehouden. De scheidsmuren tusschen Joden en
heidenen waren daar neergehaald en geslecht.
Daar aten de geloovigen uit de Joden met de
heidenen. Als Paulus het zóó zegt „dat zij met
de heidenen aten", ligt daar ook wel in aange
wezen, dat de geloovigen uit de Joden mee-aten
van de spijzen, die naar de ceremonieele wetten
voor de Joden verboden waren.
Ook Petrus komt in Antiochië. En als hij daar
komt sluit hij zich aanstonds, zonder eenig pro
test, bij die zede in de gemeente aan. Hij ook
at met de heidenen. Hij leefde zegt Paulus in
vs 14 op heidensche wijze. Daar bedoelt Pau
lus dan mee, dat Petrus evenmin als de anderen
rekening hield met de instellingen der ouden en
met de spijswetten, en in dat opzicht dus niet
meer leefde als een Jood.
Allicht gemakkelijk sloot Petrus zich bij die
zede in de Antiocheensche gemeente aan. Hij im
mers had in Joppe gezien dat gezicht van het
linnen laken met reine en onreine dieren en de
opwekking gehoordSta op Petrus, slacht en
eet. Hij had toen geantwoord geenszins Heere,
want ik heb nooit gegeten dat gemeen of onrein
was. Maar daarop was hem gezegd hetgeen
God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken
(Hand. 10). Hij was toen reeds op Goddelijk
bevel ingegaan in het huis van een onbesnedene
en had daar met hen gegeten (Hand. 11 3).
Het was dus niet zoo vreemd, dat ook Petrus
in Antiochië met de heidenen at.
Daarna gebeurde er echter iets, dat hem van
dien regel weer deed afwijken.
Er kwamen in Antiochië sommigen van Jaco
bus en toen veranderde Petrus in eens z'n hou
ding, en at niet meer met de geloovigen uit de
heidenen.
Daaruit blijkt, dat zij die „van Jacobus kwa
men" oordeelden, dat het eten met de heidenen,
met het verwaarloozen van de spijs- en reini-
gingswetten ongeoorloofd was.
Op de vergadering in Jeruzalem was vastge
steld, dat de geloovigen uit de heidenen niet aan
de Joodsche ceremonieele wetten onderworpen
waren, maar daar was niet uitdrukkelijk ver
klaard, dat ook de geloovigen uit de Joden daar
vrij van waren. Op dat punt was verschil van
meening nog mogelijk. En van Jacobus, den
broeder des Heeren, die in de gemeente van Jeru
zalem een hoog aanzien genoot, staat wel vast,
dat hij oordeelde dat de geloovigen uit de Joden
aan de Joodsche wetten zich moesten houden,
dat zij dus niet met de heidenen mochten eten.
Dat Jacobus deze menschen had gezonden
wordt niet gezegd. Ook is niet zeker of Jacobus
meende, dat ook in een overwegend heidensch-
Christelijlce gemeente dezelfde practijk moest ge
volgd als hij voor Jeruzalem noodig keurde.
Maar in elk geval zijn aanhangers en vereer
ders, die in Antiochië kwamen, oordeelden dat
wel en veroordeelden dus de praktijk, waaraan
ook Petrus deelnam.
En toen beving Petrus z'n oude kwaal, de
vrees. Vreesde hij in Kajafas' paleis op 't woord
van een dienstmaagd, hier vreesde hij bij de be
straffing van hen, die van Jacobus kwamen. Had
hij tot nu toe deelgenomen aan de gemeenschap
pelijke maaltijden, daar hield hij nu mee op en
scheidde zichzelven af.
Dat was dan van Petrus gelijk Paulus het
ook noemde een veinzerij. Zoo huichelde Petrus
en deed hij zich anders voor dan hij dacht. Petrus
liet dat niet omdat hij daar metterdaad zonde in
zag. Maar hij hield zich alsof hij dat nu zonde
vond.
En die veinzerij van Petrus was oorzaak, dat
ook anderen met hem gingen veinzen. Zelfs Bar
nabas, Paulus' voornaamste medestander, deed
daaraan mee en de toestand werd zoo, dat hei
denen en Joden elk apart gingen eten omdat de
Joden, onder voorgang van Petrus, niet meer met
de heidenen wilden eten.
En daarin vond Paulus aanleiding om Petrus
te weerstaan.
HEIJ.
DE DEVALUATIE VAN HET HUWELIJK.
In „le Christianisme au XXe siecle" zien we
o.m. het volgende bericht
„Alle statistieken, die betrekking hebben op
de bevolking, zijn indroevig. Maar het meest be
droevend is wel de statistiek van de huwelijken.
In 1930 telde men in Frankrijk 169000 huwelijken,
terwijl men 9700 echtscheidingen geregistreerd
had. In 1937 was het aantal huwelijken 132.000,
het aantal echtscheidingen 11.600.
Dat beteekent dus, dat in 1930 er een echt
scheiding op de 18 huwelijken, in 1937 een echt
scheiding op de 12 huwelijken.
Er zijn slechts twee landen. Rusland en de
Vereenigde Staten van Amerika, waar de instel
ling van het huwelijk nog zwakker is dan in
Frankrijk.
Alle mogelijke middelen om het huwen aan te
moedigen worden uitgevonden geldelijke beloo
ningen van allerlei soort. En al deze middelen
zijn wenschelijk, ja, noodzakelijk.
Maar welke moet de finantieele maatregel zijn,
die de Fransche haarden zal redden, indien van
daag één van de twaalf, morgen één van de tien
en dan één van de acht huwelijken breekt, door
dat de onverbreekbaarheid van het huwelijk
steeds minder gerespecteerd wordt
Laten we deze waarheid in het aangezicht zien:
van al de ellenden, die de familie bedreigen, is
de zedelijke ellende het meeste te duchten."
Ja, deze waarheid in het aangezicht zien, is
goed. Alleen stellen we de vraag of men deze
waarheid niet wat laat in het aangezicht ziet.
Frankrijk, dat de lichten aan den hemel wel zou
kunnen dooven, heeft geen licht meer en in de
duisternis van het eigen zondig hart botst het
nu eens tegen deze, dan weer tegen die ordinan
tie Gods.
En wie de ordinantiën Gods verbreekt, die zal
door Gods ordinantiën verbroken worden.
Niemand kan straffeloos Gods wetten schen
den, of die heilige wetten Gods schenden hem.
Frankrijk is reeds sedert lang bezig zichzelf te
vernietigen. Dat is reeds begonnen toen men de
Hugenoten uit het land verjoeg. En dat proces
werkt door en het schijnt, dat er geen middel
meer gevonden kan worden om deze weg naar
den ondergang te stuiten. Bekeering tot den Gods
des levens is de eenige weg voor Frankrijk om
weer te leven.
Maar wat voor Frankrijk geldt, geldt ook voor
ons land en volk en ook voor onze kerk. Het
aantal echtscheidingen neemt ook in ons land
onrustbarend toe. De losheid des levens, de wei
nige achting voor die allerbelangrijkste pilaar van
het leven het huwelijk, neemt ook in ons land
af. Er is op dit gebied een sterke devaluatie.
En zien we het goed, en zijn we goed inge
licht, dan gaat het in onze kerken met de huwe
lijkstrouw ook niet in stijgende lijn. Statistieken
ontbreken mij. Maar van meer dan één zijde hoo-
ren we klachten over de toenemende begeerte
ook in onze kringen, het huwelijk op losse schroe
ven te zetten. Met alle kracht moet tegen zulk
een streven gewaarschuwd worden. Niet in de
eerste plaats moet aan de overheid worden op
gedragen om preventief in deze te werken, neen,
in de harten der geloovigen moet de begeerte
leven het huwelijk heilig te houden. Daarom moet
elk streven, dat zich richt op ontbinding van het
huwelijk, bestreden worden en moet de waarde
van het huwelijk steeds weer getoond worden.
Bovendien komt hierbij de bewuste zelfvernie
tiging, zooals Prof. Schilder het zoo kernachtig
heeft uitgedrukt. Ieder huwelijk is in principe
ontbonden, wanneer men bewust met opzet, in
gaat tegen het uitdrukkelijk gebod des Heeren
vermengivuldigt u.
Ik weet natuurlijk, dat hier vele problemen
liggen. Maar welke problemen zich ook aan ons
opdringen in deze het gebod des Heeren blijft
daar staan vermenigvuldigt U.
Meermalen komt het voor. dat ook in onze
kringen groote gezinnen met den vinger worden
nagewezen. Meermalen komt het voor, dat men
minachtend, zelfs smalend zich uitlaat over de
broeders en zusters met veel kinderen. Niet deze
ouders van groote gezinnen moeten zich scha
men, maar deze verachters van Gods ordinantie.
In dezen dringt ook een wereldsche geest in
onze gelederen door. Precies als wereldlingen
zien sommigen uit de hoogte neer op gezinnen
met meer dan één of twee kinderen. Anderen
weer stellen hun bezorgdheid vóór Gods gebod,
terwijl de Heiland zoo uitdrukkelijk gezegd heeft:
„Zijt niet bezorgd zeggende wat zullen wij eten
en wat zullen wij drinken, want alle deze dingen
zoeken de heidenen".
Devaluatie van het huwelijk, en bewuste zelf
vernietiging staan in lijnrechten strijd met Gods
Woord.
Het is de verwaande, eigenwijze mensch, die
het beter weet dan de Schepper van hemel en
van aarde.
Dit pad is een pad naar den dood.
Gehoorzaamheid aan Gods gebod is een pad
ten leven.
Laat ons waken en bidden, opdat we niet in
verzoeking komen.
A. H. OUSSOREN.
HET ANTWOORD.
IV.
Het karakter van de Acte van Afscheiding.
Hoofdzaak in het historisch gedeelte van het
antwoord der Chr. Geref. Kerk is, dat aan Af
scheiding en Doleantie elk een „eigen beginsel"
wordt toegewezen, waaraan dan wordt vastge
knoopt de beschouwing, dat het „eigen beginsel"
der Afscheiding bijbelsch en gereformeerd is en
het „eigen beginsel" der Doleantie niet.