FEUILLETON. DE KLEINE LUYDEN VAN '86 KERKNIEUWS. OFFICIEELE BERICHTEN. Oude Testament leeren, dat God door middel van profeten die wederbarende genade aan zijn volk schenkt. Dat God in het Nieuwe Testament door middel van het ambt, die Geest mededeelt. Heel de Heilige Schrift leert ons als op iedere bladzijde „de Heilige Geest wekt het leven in den zondaar door de middelen der genade". Ze ker, er zijn voorbeelden te noemen, waaruit blijkt, dat de Heilige Geest direct wederbaart. We den ken hier aan diegenen van wie de Heilige Schrift zegt, dat ze vóór de geboorte reeds wedergebo ren waren. Maar de regel is, dat God de midde len gebruikt om het leven te wekken in het zon- daarshart. Nu wekt echter de Heilige Geest niet alleen dit leven, ook onderhoudt hij het. En de middelen tot onderhouding van dat gewekte leven zijn de zelfde als de middelen tot het wekken. Het zijn n.l. wederom Woord en Sacrament. Och, als we onze oogen wat open houden voor de schoone symboliek der schepping, dan zien we, dat ook zoo in het dagelijksch leven. Immers die Heilige Geest is niet alleen het prin cipe van het geestelijk leven, maar ook van het natuurlijk leven. Er groeit geen plant of hij heeft die plant ge wekt als uit den dood. Straks botten de boomen weer uit. Wie doet dat Is dat niet die groote Geest, die met zijn algemeene werking dat leven weer te voorschijn roept. Is Hij het niet, die straks alles weer bekleedt met het schoonste, dat er te vinden is, zoodat alles weer uitzingt den Lof des Heeren. Welnu, zooals de Heilige Geest werkzaam is in de natuur, zoo is Hij dat ook in de harten der zondaren, die dood zijn in zonden en misdaden. Maar evenals hij in die natuur alles onderhoudt door de middelen te gebruiken van regen en zon en voedsel voor de plant, zoo ook gebruikt Hij voor die zondaren het voedsel van zijn Woord en Sacrament. Nu begrijpt een ieder, wanneer een jongen geen trek heeft in het eten, dat er iets aan hapert. De oorzaak kan verborgen zijn, maar in orde is het niet. Duurt het lang, dan gaan we denken aan ziek te. En als ondanks het gebruik van medicijnen niets baat, dan sterft zulk een jongen onverbid delijk. Dat ligt niet aan het brood. Maar dat ligt aan den jongen. Het brood is goed. Maar de jongen is niet goed. Zie, daar hebt ge nu het beeld van den man, die zegt de Heilige Geest moet het doen en aan al dat kerkgaan heb je niks. Die man heeft geen honger naar het voedsel van zijn hemelschen Vader. Hij is ziek. En als dat niet verandert, dan moet hij zijn geestelijken arts raadplegen. En als dat dan nog niet verandert, dan sterft hij den dood. „Het zit niet in het kerkgaan", is een uitdruk king van den duivel. Het is een leugenachtig ge zegde, waardoor we alleen maar toonen, hoe we gevangen zitten in de greep van den verleider. Het is een zondige uitspraak, die toont hoe we de genademiddelen verachten. Zeker, we kunnen van ouder op ouder zulk een zondig woord ons hebben toegeëigend. Het is te verklaren, dat sommigen werkelijk meenen, dat het „vroom staat" als we zoo iets zeggen. Maar het is duidelijk, dat we de gaven Gods minachten. In verband hiermee, denk ik aan die menschen, die gaarne één keer kerken. Iedere vader en moeder, die merkt, dat zijn jongen weinig eet, ja zelfs een keer het eten staan laat. maakt zich wat ongerust. Het wijst op iets, dat niet in orde is. Zie, die menschen, die het voedsel van den hemelschen Vader laten staan, demonstreeren al leen maar. dat ze niet den waren honger en dorst hebben naar de gerechtigheid. Wat we noodig hebben vooral in dezen tijd, dat zijn trouwe menschen. Die hun kerk hartelijk liefhebben. Die toonen honger te hebben naar het goddelijke voedsel. We verzorgen in den regel ons lichaam niet slecht. God geeft ons nog de gelegenheid het zielevoedsel tot ons te nemen. Voor velen is in onzen tijd dit niet meer noodig. Laten we er voor waken, dat we er dan eerst naar snakken als het niet meer te krijgen is en de kerken puin zijn geworden. A. H. OUSSOREN. D O Roman uit den O Doleantietijd R FRED. VAN MEERTEN 7) „Dankie wel", zei Job. Hij begroef zijn dicht geknepen vuist in zijn broekzak en stapte, een straatdeuntje fluitend, het steegje uit. Dat was al vijftig centen en het was nog maar Donder dag. Dat zouden er dus wel zestig worden. Toen hij thuis kwam, in een ander steegje, nog smaller dan waar Van den Berg woonde, was zijn moeder druk bezig met de kleintje naar bed te helpen. Hij hing zijn pet aan een knop, die in de ka merdeur geslagen was en waar al verschillende kleedingstukken aan hingen en kroop in zijn hoekje bij de kachel, waar hij zijn vaste plaatsje had 's avonds. Daar kon hij zitten lezen, terwijl zijn broertjes en zusjes rondom hem aan het ra votten waren, daar vond hij zich veilig voor het geloop en gedraaf van zijn moeder door de kamer. „Zoo jongen, al weer thuis, hoe heb-ie 't ge had bij je baas vandaag vroeg ze. „O, best hoor, kijk is, zooveel fooi heb ik vandaag gekrege. Daarnet nog vijf cent bij Van den Berg. Hierzoo." PROF. Dr. T. RIDDERBOS. In enkele bladen werd melding gemaakt van het a.s. jubileum van Prof. Dr. J. Ridderbos, die 16 Januari 1938 hoopt te herdenken, dat hij 25 jaar geleden zijn inaugureele rede uitsprak als hoogleeraar aan de Theologische School, op den zelfden dag, waarop ook wijlen Prof. Dr. T. Hoekstra aan haar als hoogleeraar zich verbond. Nog levendig kunnen we het ons voorstellen, dat deze 2 jonge geleerden toen door den presi dent-curator wijlen Ds. B. van Schelven zijn ge- instaleerd en dat Prof. Dr. J. Ridderbos 's mor gens en Prof. Dr. T. Hoekstra 's middags hun rede uitspraken. Prof. Dr. Ridderbos heeft de 25 jaar mogen volbrengen en hij heeft dat gedaan met eere, zoo dat het eene behoefte is hem ook langs dezen weg een hartelijke gelukwensch aan te bieden in de hoop en met de bede, dat God, Die hem be krachtigde tot nu toe, hem nog vele jaren tot rijken zegen stelle voor de Theologische School en hare studenten en ook voor onze kerken en velen daarbuiten, want de vruchten zijner studie, die hij ter perse bracht, vinden een gretig onthaal en zijne exegetische werken zijn op de studeer kamers der pastoriën goed bekend en worden er zeker zeer naarstig gebruikt. Een kundig en bekwaam docent mag hij ge noemd, die door zijn kennis en wijsheid en ma nier van optreden de achting en het algemeene vertrouwen geniet in onze kerken en met zijn degelijke adviezen wordt ter dege rekening ge houden op de Generale Synodes, zoodat hij is een man van grooten invloed in de kerken. Zijn wijze van dictie, meermalen door humor gekruid, boeit steeds. Voor zijne studenten is hij niet alleen een uit nemend hoogleeraar in de hem opgedragen vak ken, maar ook vriend en raadgever. Als God hem het leven spaart, kan en mag nog veel van hem verwacht. Van harte kan dan ook de wensch uitgesproken, dat God hem geve nog veel te doen voor wetenschap en kerk. Op 16 Januari a.s. zij de Professor er van verzekerd, dat ook de kerken in Zeeland hem gelukwenschen en met hem Gode danken. K. B. S. HET ANTWOORD. III. De hoofdzaak van het historisch gedeelte. Wat is reformatie Wij komen terug op het voornaamste bezwaar, hetwelk in het historisch gedeelte van het ant woord der Chr. Geref. Kerk wordt genoemd. Het zoogenaamde principieel verschil tusschen Afscheiding en Doleantie. Het beginsel der Afscheiding wordt gesteld niet naast maar tegenover het beginsel der Do leantie en beide worden beslist onvereenigbaar geacht. En waarom Het beginsel der Afscheiding, zoo wordt be toogd, was heilig en goddelijk, bestond in een gehoorzaam buigen voor het Woord Gods en had daarom tengevolge een breuk met de inzet tingen der menschen in de Herv. Kerk. En die breuk kwam spontaan, zonder voorafgaande voorbereiding, zonder plan. Juist in dat ontbre ken van planmatigheid zou duidelijk blijken, dat „de eerste oorzaak der Afscheiding" een werking Gods is geweest. In het vorige artikel wezen wij op het irrationalistisch trekje dat den Chr. Geref. broeders parten speelt in hun heiligverklaring der planloosheid. Verder wordt betoogd, dat het beginsel der Doleantie wel planmatig was. De Doleantie werd jaren voorbereid, was niet „eenvoudig bijbelsch". Zij huldigde een heel ander kerkbegrip dan de belijdenis geeft. In de beweging der Doleantie, zoo wordt te verstaan gegeven, zou dat onmis kenbaar goddelijk karakter, dat in de Afscheiding zoo duidelijk is, ontbreken. Dit laatste wordt niet ronduit gezegd, maar duidelijk te verstaan ge geven. Dit is de hoofdzaak van het historisch gedeelte en eigenlijk van het heele boekje. Het beginsel van de Afscheiding is duidelijk uit God, blijkens de historie van 1834, dat van de Doleantie is wezenlijk, principieel anders, dus: niet uit God. Dat is een onoverbrugbare kloof. Zoo bezien wordt begrijpelijk, hetgeen verder wordt uitgesproken, dat het onmogelijk is op een andere manier tot reformatie te komen dan in 1834. Hij legde zijn zeventien en halve cent voor zichtig op de schoorsteenmantel neer. „Geef maar hier, als de jongens er an komme, ben ik ze kwijt", zei zijn moeder. Ze nam ze van den schoorsteen af en legde ze op een scho teltje, dat ze in de kast hield. „Dank-ie wel hoor jongen, je moeder ken ze goed gebruike." „Is vader nog niet thuis „Nee, die komp zoometeen." „Zou die vanavond nog naar Pronk gaan „Om wat te doen „Nou, daar hebbe ze een vergadering, geloof ik om over de dollejansie te prate." „Over de wat vroeg moeder verbaasd, ter wijl ze het rokje, dat ze een van de kleintjes juist over het hoofd trok, liet steken en naar Job keek met oogen, groot van verbazing. „Nou over de dollejansie, zeg ik toch ommers." „Ach, jó wat wou jij nou van de dollejansie wete. Wie hep je dat verteld Ze hebben het er in de zaak over gehad. Van der Veer kwam er mee an", lichtte Job in. „Zoo dan zal ik er ook maar naar toe gaan. Je hoort er allicht zooveel goes as in de kerk", zei zijn vader. „En jij mag mee hoor, as je je maar stil houdt en niet praat as de groote men schen praten. Wat je 'r anders an hep is me een raadsel." „Ja, maar d'r wordt over de dollejansie ge- sproke." „Zoo wille ze 't daar over hebbe, maar wat mot jij daar dan bij doen? Heb jij verstand van de dollejansie „Nee, ik wou is wete wat dat was. Alle men- Het is kras. Toch blijft de hoop, en zelfs de sterke hoop, dat de Chr. Geref. broeders willen luisteren naar onze bezwaren tegen dit stand punt, omdat wij ons, in hetgeen wij tegen dit standpunt te zeggen hebben, kunnen beroepen op de Acte van Afscheiding en vele andere offici- eele stukken van de vaders der Afscheiding zelf. Vooraf willen wij omschrijven waarin, naar onze meening, het kenmerkende, het eigenlijke van het beginsel der Scheiding moet worden ge zocht. Niet in het „spontane", planlooze van de breuk met de Herv. Kerk, op 13 Oct. 1834. Het gebeurde na al wat voorafging vrij onverwacht, en toch is dat min of meer te verklaren uit de omstandigheden en de droeve gebeurtenissen, welke zich rondom de Cock hadden afgespeeld. Dr. Keizer schrijft, dat de menschen in Ulrum, althans de Cock zelf, er niet toe gekomen zouden zijn, als hun oordeel uit te spreken, dat de kerk die hun zoo lief was, zich openbaarde als de valsche kerk, ware het niet, dat de besturen zoo driest hun groote vijandschap tegenover de pre diking van de Gereformeerde leer hadden ge openbaard, dat zij er alles opzetten te verhinde ren, dat de als Gereformeerd bekend staande Ds. H. P. Scholte zou optreden voor de herderlooze gemeente. Ds. Scholte was op Zondag 12 Oct. bij de afgezette Ds. de Cock op bezoek. Niemand weet, wat daar toen besproken is. Misschien onder invloed van Ds. Scholte is toen de teerling geworpen. De maat van de ongereformeerde da den der besturen was vol. Toen is de Cock gezwicht voor den aandrang. Als hij de gedragingen zijner kerk toetste aan de Schrift en aan de belijdenis, moest hij erken nen, dat de kerk de duidelijke kenteekenen droeg van een valsche kerk. Maar dat de daad der scheiding zóó gebeurde als zij geschied is, op 13 en 14 Oct. 1834, is eigenlijk maar bijkomstig. De zaak, waarom bet aldoor in de worsteling van de Cock was gegaan, en toen om ging, was terugkeer naar de H. Schrift en naar de belijde nis der kerk, die gegrond is op de Schrift. Prof. Schilder heeft in „de Reformatie" eens prachtig geschreven over dat beginsel der Af scheiding. Hij stelt de vraag heeft de Afschei ding wel een „eigen beginsel" gehad, een eigen leuze, een eigen „theologie", waardoor de „va ders" der scheiding zich onderscheidden van hun tegenstanders. Hij beantwoordt deze vraag beslist ontkennend. Men heeft haar allerlei beginsels aangewreven, bijvoorbeeld handhaving van de praedestinatie- leer, een bepaalde doopsopvatting, gezangenbe- strijding of het z.g.n. separatisme, d.w.z. de bui tenkerkelijke conventikelvorming, zelfs heeft men haar beginsel gezocht, schrijft hij, in de vaccina- tiebestrijding. „Geen van deze punten echter is ooit door de vaders der Afscheiding als het spe ciale punt, waarom het in hun worsteling eigen lijk ging, naar voren gebracht." Waarom niet De kerk gaat niet uit van beginselen, doch van de openbaring der beginselen. „Teruggang naar een beginsel beteekent in de kerk zal het goed zijn altijd teruggang naar het Woord." „De kerk is immers predikster van de in de Schrift gegeven openbaring Gods." „Bij elke reformatie van de kerk zal het dus hierom gaan moeten, of de kerk zich van deze haar heerlijkheid en van haar hoogen ernst bewust blijft en of zij de prak tische consequentie daaruit trekt. Opent de kerk een strijd voor een „eigen beginsel", voor een „eigen idee", legt zij zulk een „eigen beginsel" aan anderen op, zonder teruggang naar en blij vende confrontatie met Gods Woord, dan is de reformatie der kerk als daad van haar zelf reeds onmogelijk geworden. En wat zij dan als „refor matie" aandient, dat verdient dien schoonen naam niet. Het is een werk der secte. En ditzelfde geldt natuurlijk voor allen, die in de kerk op dezelfde wijze voor een „eigen beginsel" strijden. Ook zij vallen onder het on barmhartig oordeel, dat over alle secte gaat en dat blijft zoo, al is het kerkelijk instituut, waartegen ze strijden, ook nog zoo verdorven. Slechts wie ten principale afziet van het alter natief van „eigen beginsel" tegen „eigen begin sel", en naar de Schrift terug wil keeren, kan in de kerk man van reformatie heeten. Zoo was het immers ook in de dagen van Luther en Calvijn. Zij kwamen ook niet op voor iets „nieuws", iets „eigens", maar voor het oude, voor hetgeen „van den beginne" in en van de kerk zelf was." Hier betoogt Prof. Schilder dus, dat het bij de Afscheiding ging om terugkeer tot Schrift en belijdenis dat zij geen „eigen beginsel" had. Bij sche praten er over en geen mensch weet wat 't beteekent." „Zoo, nou dan mot jij er maar is met je baas over praten. Dié zal wel wete, wat 't te zegge heit." „De baas ken niet uit z'n woorde komme", zei Job. „Je hep over je baas te zwijgen, aap dat je er ben. Hij ken beter uit z'n woorde komme as wij allemaal bij mekaar." Job's vader zette zich vermoeid neer in den rieten stoel naast de kachel. Moeder zette zijn brood klaar. Zij zelf had al gegeten met de kin deren. „Krijg ik niks moeder. Ik heb niet bij de baas gegete", zei Job ontstemd. „Zoo waarom heb je daar niet gegete vroeg zijn moeder. „Omdat ik nog die schoene weg mos brenge naar Van den Berg en toen vroeger weg mocht gaan." Zijn moeder herinnerde zich, wat hij haar ver teld had en ze zag zijn blij gezicht weer voor zich, toen hij vertelde van die vijf centen fooi. Op die manier schoten die vijf centen er weer bij in. Morgenochtend kon ze eerst wel brood halen, want als Job mee at kon je op een broodje meer rekenen. Maar ze liet niets van teleurstel ling merken. Job kende die zorgen nog niet en hij moest er maar zoolang mogelijk buiten blijven. Ze haalde den broodbak weer uit de kast en zette een stapel dikke boterhammen met een smeer kunstboter voor hem neer. Bij den baas waren ze dunner en daar kreeg je er nog wat op, koek of suiker, tenminste op de helft, maar de Doleantie ging het precies zoo om terugkeer tot de Schrift en de belijdenis. In dit licht gezien, zijn de verschillen tusschen Afscheiding en Do leantie, die er inderdaad waren, van bijkomstigen aard. Wat de zaak aangaat stemden ze overeen, wijl ze beiden bedoelden reformatie der kerk terugkeer tot de Waarheid. Brouwershaven. J. MEESTER. DRIETAL TE Monnikendam Cand. H. J. Kraan, hulppred. te Schiedam. Cand. P. Rullmann, hulppred. te Utrecht. Cand. G. R. Visser, hulppred. te Roozendaal. TWEETAL TE Tienhoven Cand. R. A. Flinterman, hulppred. te Montfoort. Cand. L. J. Schalekamp, hulppred. te Bergen op Zoom. BEROEPEN TE Tienhoven (U.): R. A. Flinterman, Cand. en hulppred. te Montfoort. Monnikendam Cand. G. R. Visser, hulppred. te Roosendaal. BEDANKT VOOR Oudewater Dr. H. N. Ridderbos te Eefde-Gorssel. Theologische School. Overdracht van het rectoraat D.V. Dinsdag 18 Januari 1938, 's mid dags half 4 in de groote aula der School. Ds. P. Veenhuizen, predikant bij de Geref. Kerk te Soerabaja, thans te Appelscha (Fr.), die het beroep aannam naar de Geref. Kerk van Den Helder, hoopt Woensdag 9 Februari a.s. al daar intrede te doen, ra in denzelfden dienst be vestigd te zijn door Ds. D. Veenhuizen, predikant bij de Geref. Kerk te De Krim. De classis Utrecht der Geref. Kerken heeft in haar vergadering van 1 December j.l. met medewerking van de classis Arnhem den heer J. L. Jaspers, laatstelijk pred. bij de Geref. Kerk van Lunteren, toestemming verleend om in de Geref. Kerken binnen de classis Utrecht een stichtelijk woord te spreken, zonder daaraan be roepbaarstelling te verbinden. Na zeer nauwkeurig onderzoek meende de classis daartoe te kunnen overgaan, omdat de heer Jaspers zich reeds geruimen tijd volkomen geconformeerd heeft aan al de besluiten van de Generale Synode te Assen. De Bijbel. Een Engelsch blad wijst er op, dat geen boek ter wereld met den Bijbel te ver gelijken is, wat den verkoop en het aantal ver talingen betreft. In het afgeloopen jaar zijn door het Britsche Bijbelgenootschap 11.500.000 volledige Bijbels of gedeelten ervan verkocht. Onlangs waren op een tentoonstelling in Lon den vertalingen van den Bijbel of gedeelten van den Bijbel aanwezig in 997 verschillende talen. Emeritaat werd in 1937 verleend aan de Geref. predikanten Ds. W. Bouwman te Lei den Ds. D. P. Koopmans te Beetsterzwaag Ds. C. Lindeboom te Amsterdam-C. Ds. W. Wesner te Munnekezijl Ds. J. Sybrandy te Stiens Ds. J. Bolman te Schettens Ds. C. van Mourik te Thesinge Ds. N. Diemer te Vijfhui zen Ds. S. Oudkerk te Kralingen. Totaal werd aan 9 predikanten emeritaat ver leend tegen 12 in 1936. Emeritaat. Naar gemeld, hebben Ds. H. H. Schoemakers, pred. bij de Geref. Kerk te Kam pen en Ds. K. Oussoren, pred. bij de Geref. Kerk te Broek o. d. Akkerwoude van 1904 tot 1909 te Baarland eervol emeritaat aangevraagd. K. B. S. Vergadering van de kerken in de classis Tho- len D.V. op Woensdag 2 Februari a.s. te Bergen op Zoom. Stukken voor het agendum tot 19 Jan. '38 te zenden aan ondergeteekende W. G. F. VAN HERWIJNEN, v. d. m. te Rilland-Both, h.t. scriba. thuis kon dat niet wist Job. Daarom zei hij niets en vroeg niets. Vader kreeg op twee boterham men een snee spek. Maar die moest er ook hard voor werken. En spek lustte Job niet eens graag. Job's vader vouwde de handen en kneep zijn oogen toe. Job volgde zijn voorbeeld. „Heere zege deze spijze" bad hij. Hij was heel wat gauwer klaar dan zijn vader. Maar die had ook veel meer te bidden. Job wist niet, wat hij nog meer zou kunnen bidden. Hij had honger, dat voelde hij nou maar al te goed, nu hij zijn boterhammen voor zich had staan. Toch hield hij zijn handen eerbiedig gevouwen tot zijn vader klaar was. Zijn moeder was net bezig de kruimels van den vloer bij te vegen op het blik. De kleine peuters morsen altijd. Ze steunde met den vloerveger op den grond en wachtte in gehurkte houding tot vader klaar was met bidden. Ze voelde haar rug pijn doen en verkneep even haar gezicht tot een pijnlijken trek. Dit zag Job en een warm gevoel van diep medelijden met zijn moeder bekroop hem. Hij nam zich voor haar straks te vragen of hij haar soms nog helpen kon. Maar onder het wegwerken van zijn stapel boterhammen ging zijn goede voornemen verlo ren. Zijn gedachten gingen weer uit naar de samenkomst bij Pronk, die hij mee zou maken. Met een mond vol brood vroeg hij zijn vader: „Vader weet u wat dollejansie beteekent Zijn vader keek hem peinzend aan. Wat had die jongen toch een vreemde vragen. Wat be- teekende dit toch (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1938 | | pagina 2