No* 2
Vrijdag 14 Januari 1938
52e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
VAN VERRE EN NABIJ*
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertenticn tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DOOR DE SCHRIFTEN NAAR HET KIND.
Mattheüs 2 112.
Rust en vrede op grcnd van macht heerschten
in het imperium van den als god vereerden
Augustus en juist dan komt God beweging bren
gen in de wereld van die dagen en het blijkt,
dat ook Rome's opperheer niets meer is dan in
strument in 's Heeren hand.
Door zijn beschrijvings-edict komt Palestina in
beweging, want de Joden moeten trekken her en
der om aan den eisch der beschrijving te vol
doen en ook Jozef en Maria verlaten Nazareth
om te komen in de velden van Efratha, in Da
vids stad Bethlehem, waarheen na de geboorte
van den Zaligmaker ook de herders worden ver
wezen ter aanschouwing en aanbidding.
Straks volgt de tocht naar Jeruzalem's tempel,
waar Simeon God looft om de gave van dit Kind
en eene oude Anna predikster wordt van Hem,
Die als Zaligmaker in de wereld gekomen is en
dat voor allen, die de verlossing verwachten.
Maar God brengt in die dagen ook actie in
het midden der volkeren en zelfs het verre Oos
ten wordt opgeroepen uit zijn rust en eerstelin
gen uit de heidenen moeten aanbidding en schat
ten brengen aan het Kind.
Mattheüs verhaalt dat in zijn evangelie door te
wijzen op de magiërs uit het Oosten. Allerlei
beschouwingen over die ster kunnen ter zij ge
legd, omdat er geen voldoende zekerheid hier
over bestaat. In elk geval heeft God door de
verschijning van die ster hun rust verbroken en
hen aangezet om den geboren Koning te zoeken.
Of bij hen nog natrilde de profetie van Bileam
of hen nog iets bekend was van het leven en
werken van Daniël in Babel kan ook al niet met
zekerheid gezegd, maar dat de Heere hen tot die
tocht drong, staat wel voor ons vast.
Evenwel zij het niet vergeten, ook in deze ge
schiedenis niet, dat, hoe wonderlijk ook wegen
en leidingen Gods tot Christus als Zaligmaker
zijn, God toch altijd weer tot Hem leidt door
het licht van Zijn Woord, dat blijft tot in der
eeuwigheid.
Ook de magiërs uit het Oosten leidt God naar
Zijn Woord, opdat zij straks in het licht van dat
Woord komen zullen tot vinden en aanbidden.
De reizigers uit het verre Oosten hebben de
ster gezien van den geboren Koning der Joden.
Waar zou die te vinden zijn Natuurlijk in Jeru
zalem, zal de gedachte zijn geweest.
In Jeruzalem, de hoofdstad de tempelstad en-
vroeger ook de koningsstad.
In Jeruzalem gekomen is de vraag der wijzen
waar is Hij, de geboren Koning der Joden
En wat blijkt Jeruzalem is onbewogen geble
ven bij al het gebeuren in Efratha's velden on
bewogen ook bij heetgeen in den tempel was
geschied bij de voorstelling naar 's Heeren gebod
en de prediking van een Simeon en Anna in den
voorhof des tempels en daarbuiten.
Er komt geen antwoord voor den Edomiet
Herodes bereikt de vraag der wijzen en die He
rodes er van schrikkende en beducht voor zijn
macht, roept de Joodsche schriftgeleerden bijeen
om het te onderzoeken in de profetische geschrif
ten en na onderzoek meldden de kenners van wet
en profetie de Messias, de Vorst moet geboren
in Bethlehem, in Judea gelegen en daar zal voor
iu, Israël, geboren worden de Leidsman, Die Mijn
volk Israël weiden zal. 't Woord Gods spreekt
dus het laatste en beslissende woord.
Dat hebben de wijzen noodig. 't Woord Gods
wijst naar Bethlehem.
Christus is niet te vinden buiten de Heilige
Schrift om.
Zonder de H. S. waren ook de reizigers niet
gekomen te Bethlehem en bij het Kind.
't Geloof is uit het gehoor en het gehoor door
het Woord Gods.
Waar de ster niet brengen kan, daar brengt
Gods bijzondere openbaring, hen nu bekend uit
de geschriften des Ouden Testaments.
En nu 't gevolg De schriftgeleerden en Joden
wisten die Schriften, maar trokken er zich verder
niets van aan en gingen niet mee naar Bethlehem,
doch bleven rustig in Jeruzalem, onbewogen als
weleer.
Herodes bekommerde zich meer om de ster dan
om Gods Woord. Alleen de wijzen gingen in
geloof aan de oude profetie naar Bethlehem en
op weg daarheen heeft God hen bemoedigd, dat
zij op den goeden weg waren en dat het zoeken
zou worden beloond, want nog eens zagen zij
het sterrebeeld, dat bleef staan boven Bethlehem.
Zij gingen in gehoorzaamheid op grond van Gods
Woord en God sterkt door het teeken.
Zoo in geloof aan het Gods Woord, reizende
met blijdschap in het hart door het weer zien der
ster tot hunne bemoediging, bereikten zij de
plaats van hun zoeken en begeeren en weldra
buigen zij aanbiddend neer bij het Kind het
huldigend als de verwachte Koning, Wien zij
toebrachten alle hunne rijke schatten en gaven.
En in dit alles ziet ge reeds de profetie, dat
de ure komt, dat er uit alle volkeren zullen toe
vloeien tot aanbidding van Hem, Die door God
gegeven is tot een Zaligmaker en Heere, bij welke
gave de christenheid in de laatste weken steeds
is bepaald.
Ook deze geschiedenis predikt door het Woord
naar Jezus, als Zaligmaker heen. Nooit genoeg
kan gewaardeerd het Woord Gods.
Gij hebt dat Woord. Leeft bij dat Woord en
ook uit dat Woord, want dat Woord wijst steeds
heen naar Hem, Die de Vervulling is der profetie
en de Verwachting der toekomst. Elke bladzij
predikt den Christus.
De Heere eischt geloof aan dat Woord op
eiken weg en in eiken nood, omdat het is Zijn
Woord en wie het met de wijzen tenslotte waagt
op dat Woord alleen, komt niet beschaamd uit,
maar wordt door God gesterkt en getroost en
zeker geleid tot vinden en aanbidding van Hem,
Die is uw Vrede. Zij het aller belijden
Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet,
Mijn pad ten licht, om 't donker op te klaren.
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
TITUS NIET GENOODZAAKT ZICH TE
LATEN BESNIJDEN.
Gal. 2:1—5.
Paulus gaat in het tweede hoofdstuk door met
bewijzen bij te brengen tot weerlegging der val-
sche broeders, die zijn apostolisch gezag in de
gemeenten van Galatië poogden te ondermijnen,
om zoo baan te maken voor hun dwaalleer, dat
het geloof in den Heere Jezus Christus niet ge
noegzaam was tot de zaligheid.
Dit hoofdstuk nu biedt tal van moeilijkheden
aan de uitlegging, waarvan het gevolg is, dat er
onder de uitleggers op tal van punten nog al ver
schil is. We kunnen daarop hier niet ingaan,
maar volgen in hoofdzaak de verklaring van Prof.
Greijdanus.
Een heel sterk argument vond Paulus, in wat
in vs. 3 wordt vermeld, dat Titus, een Griek,
niet genoodzaakt werd zich te laten besnijden
daarom stellen we dit op den voorgrond om het
dan uit het verband toe te lichten.
We vinden Paulus hier in Jeruzalem. Barnabas
is bij hem en ook Titus, dien hij meegenomen
heeft.
Over de vraag, aan welke reis van Paulus
naar Jeruzalem hier te denken is, bestaat ook
groot verschil van meening. We laten dat rusten
en gaan mee met de opvatting, dat het de reis
was, die Paulus met Barnabas maakte in opdracht
van de gemeente te Antiochië, waarvan Hand.
15 uitvoerig melding maakt.
Aanleiding tot die afvaardiging was dan, dat
in Antiochië er groote beroering ontstaan was
in de gemeente, omdat er van Judea waren ge
komen, die beweerden, dat ook de geloovigen
uit de heidenen moesten besneden worden, an
ders zouden ze niet kunnen zalig worden.
Tegen dat beweren kwamen Paulus en Barna
bas met alle kracht op. Zij leerden dat noodig,
maar ook genoegzaam tot de zaligheid was het
geloof in den Heere Jezus Christus, en dat wie
den eisch stelde van de besnijdenis als noodig
tot zaligheid, daarmee het Evangelie van Chris
tus prijs gaf.
Toen werd besloten, dat Paulus en Barnabas
en eenige anderen uit de gemeente zouden op
gaan tot de apostelen en ouderlingen te Jeruza
lem om over deze vraag te handelen.
Nu zegt Paulus hier Gal. 2 2, dat hij opging
door een openbaring, en van een afvaardiging
door de gemeente van Antiochië spreekt hij hier
niet.
Daaruit volgt nog niet, dat Paulus hier dus
niet het oog kan hebben op zijn reis naar Jeruza
lem, waar toen op het apostelconvent, die vraag
werd behandeld en beslist.
Het laat zich denken, dat Paulus, toen de ge
meente uitsprak dat over deze vraag het oordeel
van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem
moest gevraagd worden, daartegen een bezwaar
voelde opkomen. Immers, hij was als apostel niet
de mindere van de andere apostelen. Geroepen
was hij niet van een mensch en ook niet door
een mensch, maar door Jezus zelf (1:1). En
het Evangelie, dat hij predikte, had hij ook niet
van een mensch ontvangen, noch ook in z'n be-
teekenis door een mensch leeren verstaan hij
had het ontvangen en leeren verstaan door de
openbaring van Jezus Christus (1 12).
Ging hij nu naar Jeruzalem, dan zou het kun
nen schijnen, dat hij zelf toch niet zeker was, en
dat nu nog zou moeten worden uitgemaakt of
wat hij leerde wel de waarheid was of hij wel
metterdaad het Evangelie goed had verstaan.
Maar dat dit nog uitgemaakt moest worden kon
Paulus niet toegeven.
Maar zou hij dan wel naar Jeruzalem gaan
Op die vraag kreeg hij toen door een openbaring
des Heeren een antwoord en door die openbaring
geleid ging hij dan naar Jeruzalem en stelde daar
het Evangelie voor, dat hij predikte onder de
heidenen, en bijzonder aan hen, die daar in aan
zien waren.
In zijn prediking had Paulus nu altijd geleerd,
dat de besnijdenis niet noodig was tot de zalig
heid de weg der zaligheid was die van het ge
loof in den Heere Jezus Christus, en van dat
geloof alleen. Daarom had hij zich, met Barnabas,
met alle kracht verzet tegen hen, die in Antiochië
waren gekomen met den eisch, dat ook de ge
loovigen uit de heidenen moesten besneden wor
den.
En daarom had het zoo groote beteekenis dat
Paulus aan de Galaten kon schrijven, dat Titus,
een Griek, niet genoodzaakt was zich te laten
besnijden. Hier had men nu niet een theoretische
beslissing, maar een concreet geval.
Met opzet had Paulus Titus meegenomen naar
Jeruzalem. Titus was een Griek, een heiden van
oorsprong. Het geval stond met hem anders dan
met Timotheüs, wiens moeder een Jodin was, en
die, omdat de nationaliteit door die van de moe
der bepaald werd, tot de Joden gerekend werd.
Als Timotheüs de besnijdenis ontving, behoefde
dat niet meer te beteekenen, dan dat ook hij tot
de Joodsche natie behoorde. Maar als Titus be
sneden zou moeten worden, zou dat inhouden,
dat de besnijdenis noodig werd geacht voor de
zaligheid.
Maar Titus werd niet genoodzaakt zich te la
ten besnijden.
Niet dat er van zekere zijde niet sterke drang
was uitgeoefend in die richting. Paulus spreekt
in vs. 4 van ingekropen valsche broeders, die
binnengeslopen waren om de vrijheid der geloo
vigen in Christus Jezus te verspieden, en ze tot
dienstbaarheid te brengen. Zoo krachtig mogelijk
hebben deze menschen zich geweerd om te be
werken, dat de eisch zou worden gesteld, dat
Titus moest besneden worden. Maar Paulus en
Barnabas en Titus gingen niet voor hen uit den
weg geen oogenblik. Ze waren zich bewust hier
mee te strijden voor de waarheid en gaven daar
om geen kamp. En het einde was, dat Titus niet
genoodzaakt werd zich te laten besnijden.
Dit besluit had dan beslissende kracht voor
allen, die er aan zouden twijfelen of het door
Paulus gepredikte Evangelie wel het ware was.
Als Titus niet behoefde besneden te worden
dan zeker niemand uit de heidenen, die tot het
geloof kwam.
Men had nog kunnen beredeneeren en al
licht is dat ook wel geschied dat het geval
met Titus nog een heel bijzonder geval was, om
dat hij een medewerker van Paulus was en ook
een prediker van het Evangelie en hij dus zeker
moest besneden worden. Zou het dan al zijn,
dat men die geloovigen uit de heidenen vrij liet
van de besnijdenis, die geen ambt bekleedden en
die onder heidenen leefden bij wijze van conces
sie, dan mocht die concessie toch niet gelden bij
Titus, die een prediker was en nu in Jeruzalem
zich bevond temidden van geloovigen uit de
Joden.
Maar Titus was niet besneden. Het ging hierbij
niet over de vraag of in de geloovigen uit de hei
denen het gedragen zou worden, dat ze niet be
sneden werden. Hier was geen sprake van een
concessie hier was de waarheid in het geding,
dat het niet noodig was.
Dat de besnijdenis niet noodig was voor de
zaligheid, dat was de overtuiging van de ver
gadering in Jeruzalem.
De Galaten mogen dan daaruit zien, hoe men
hen op een dwaalspoor wilde brengen, wanneer
men hun voorhield dat die besnijdenis toch noo
dig zou zijn.
BEDROEVENDE TOESTAND.
Gaarne verleenen we hier plaats aan een ons
gezonden schrijven, dat een uitknipsel bevat uit
„De Nederlander" van 31 Dec. j.l. en waarin
gewezen wordt op het feit. dat zelfs een uitge
sproken communistisch predikant, nog altijd als
predikant in de Ned. Herv. Kerk wordt qehand-
haafd.
In „De Nederlander" werd daarover als volgt
geschreven
„Wij achten het niet in orde, dat een man als
Dr. Snethlage (communistisch predikant) predi
kant blijft in de Ned. Herv. Kerk. Voor ons is
evengoed als voor Dr. Krop het Communisme
zooals het zich in Rusland openbaart, onver-
eenigbaar met het Evangelie van Jezus Christus.
Wij zouden dit aan het geweten van Dr. S. wil
len gelegd zien en op het oogenblik, in onze
verwarde toestanden, nu er tegen het Hoofd der
gemeente wel ergere dingen gezegd zijn dan Dr.
S. zegt meer niet.
En kerkrechtelijk Wat kan de Synode nu
doen Dr. Krop laat aan haar het oordeel over.
Maar wat kan zij doen Zij kan alleen aan het
Prov. kerkbestuur van N. Br. en Limburg op
dragen het Class. Bestuur van 's-Hertogenbosch
te vragen of te gelasten een nieuw onderzoek in
te stellen. En wie de kerkelijke kaart van het
land kent, weet wel, dat Snethlage het met zijn
Cl. Bestuur getroffen heeft, zooals Boers het ook
met het Cl. Bestuur van Leeuwarden getroffen
heeft. Was S. in een andere classis predikant, of
B. in een andere classispredikant geweest, de za
ken zouden anders geloopen zijn.
Hetgeen voor de zooveelste maal bewijst, dat
onze kerkorganisatie niet volmaakt is."
Dat is wel heel zacht uitgedrukt, dat hieruit
blijkt, dat de kerkorganisatie van de Ned. Herv.
Kerk niet volmaakt is.
We zijn het volmaakt eens met den broeder,
die ons hierop attent maakte, dat het meer dan
bedroevend is, dat zulke dingen daar mogelijk
zijn. Wanneer zal daar toch eens een opwaken
komen, om althans aan zulke ergerlijke dingen
zoo spoedig mogelijk een einde te maken.
HEIJ.
Deze heeft over Dr. S. een uitvoerigen
brief gericht tot de Alg. Synode der Ned. Herv.
Kerk.
KERKGAAN BIJZAAK.
Och, dat kerkgaan is ook maar bijzaak. De
Heilige Geest moet het doen en als die het niet
doet, dan is al dat kerkgaan ook „niks". Je wordt
door kerkgaan niet zalig.
Zoo wordt er gesproken door sommigen in de
kerk van Christus. Ze gaan zelfs nog verder en
spreken niet alleen dergelijke goddelooze zinnen
uit, maar ze handelen er ook naar.
Ontrouw is hun kerkbezoek. Gering is hun
belangstelling voor de kerk en kerkelijke leven.
Ze zoeken veelal in eigenwillige godsdienst zon
digend tegen het tweede gebod hun „vermaak en
zielsgenoegen" bij de radio. Als er „iets bizon-
ders" is, zijn ze aanwezig. Maar nauwelijks is
deze prikkel uitgewerkt of men sust zijn gewe
ten weer in slaap met de opmerking in het kerk
gaan zit het ook niet. De Heilige Geest moet
het doen.
Nu weet zelfs een goed-Gereformeerd opge
voed kind, dat inderdaad de Heilige Geest den
zondaar, die dood is, in zonden en misdaden door
zijn Heiligen Geest moet wederbaren. Dat dat
steenen hart vergruizeld moet worden en dat het
nieuwe leven door Hem moet worden ingeplant.
Indien onze Gereformeerde kinderen dat niet we
ten, dan is dat in de eerste plaats de schuld der
ouders. En voorts van de caticheten.
En als ouderen dat niet zouden weten, dan
hebben ze hun jawoord bij den belijdenis wel
zeer oppervlakkig uitgesproken. Immers deze
inplanting van het nieuwe leven door den Heili
gen Geest is het abc van de Gereformeerden.
Ze hebben gestreden voor deze schriftuurlijke
leer. Ze hebben als leeuwen gevochten op de
Synode van Dordrecht voor dit beginsel. God
de eerste en niet de mensch. Bogerman heeft de
Remonstranten letterlijk de deur uitgejaagd met
deze woorden exite, dimittimini. Toen verdwe
nen deze 80 heeren, die de mensch op de eerste
plaats en God op de tweede plaats wilden stellen.
Zoo staat dus voorop, dat dergelijke menschen
met hun opmerking de Heilige Geest moet het
toch maar doen, gelijk hebben, als ze dat zeggen.
Alleen een halve waarheid is geen waarheid. Ze
moeten niet halverwege blijven staan. Ze moeten
nu den Bijbel eens ter hand nemen en uit het