Mededeeling! No, 51 Vrijdag 17 December 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGENG ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 De volgende week verschijnt de Zeeuwsche Kerkbode een dag vroeger, dus Donderdag 23 December en het daarop volgend nummer niet 31 maar Donderdag 30 December. Met inzending van copy, predikopgaven enz. gelieve men hiermede rekening te houden. DE ADMINISTRATIE. EEN ARME KONING EN EEN JUICHEND VOLK. Verheug u zeer, gij dochter Sions juich, gij dochter van Jeruzalem Ziet een Koning zal tot u komen, rechtvaar dig en Hij is een Heiland, arm en rij dende op een ezel en op een veulen, een jong der ezelinnen. Zach. 9 9. In oud-testamentischen vorm hooren we hier het evangelie van den nieuwen dag. Het is de blijde boodschap van den armen Koning en een juichend volk. 't Was reeds in Zacharias' dagen een rijk bemoedigend woord voor het volk van Israël. Ze waren, hoewel ze uit Babel weder gekeerd waren, toch nog in tijden van druk en benauwing. Zoo gering en hulpeloos als zij wa ren, schenen zij gansch alleen te staan met hun worsteling en was 't alsof er nooit meer redding zou dagen, 't Was of de Heere er niet op lette. Maar Gods oog zag het wel en Hij dacht wel aan hen. Hij zag het wel hoe ruw en hoe lang vreemden Zijn huis ontheiligd hadden alsof ze heer en meester daarin waren en hoe ze de kin deren des Huizes als lastdieren uitdreven. Maar dat zal nu ophouden, zegt God. Ik zelf zal een muur om Mijn Huis zijn. Verheugt u en juicht Uw Koning zal tot u komen Als een, die een verrassende en verlossende boodschap brengt, snelt de profeet zijn zuchtend volk tegemoet en wekt ze op om blijde te jui chen. Immers de redding is nabij. Die Koning komt als een „rechtvaardige" rechtvaardig in zichzelf, maar ook rechtvaardig in zijn rijksbe stuur. Naar het gericht zijner oogen zal Hij niet richten en naar het gehoor zijner ooren niet be straffen. Daarom richt Hij met gerechtigheid de zachtmoedigen des lands bestraft Hij met recht matigheid. En Hij is een Heiland, een die ver lossing bewerkt en recht uit de diepste ellende. Is er dan geen oorzaak van vreugde Maar Hij is arm. Zonder pracht en praal ver schijnt Hij. Want waar is zijn strijdros? Hij is gezeten op het veulen eener ezelin, teeken van zijn geringheid en gemis aan vorstelijken tooi. In den allervroegsten tijd was het rijden op een ezel een koning niet onwaardig. Maar in de da gen van den profeet Zacharia was het reeds lang anders geworden. Al sedert eeuwen was toen het fiere paard tot koninklijk rijdier en reed geen koning meer op een ezel. Maar deze Koning zou komen, arm en rijdende op een ezel. En toch roept de profeet zijn volk toe „Ver heugt u en juicht", al ontwaardt ge niets van wereldsche grootheid, 't Is ook de profetie van Eén, die grooter is dan alle aardsche vorsten. Eén die tijdelijk en eeuwig heil brengt. Aardsche luister of macht zou niet kunnen bevredigen of redden. Immers heeft de profeet in voorgaande verzen gezegd, dat al wat blinkend en uiterlijk verheven was, met den grond zou gelijk worden gemaakt en in de zee geworpen. Tyrus trots en Sidons schat 't zal al vergaan. Zoo onze Koning niets had dan zulk een rijkdom, al was het duizend maal meer, zoo zou toch zijn rijk evenals alle andere vergaan. Doch zoo is het niet. Hij is in weerwil van zijn geringheid, toch boven allen. Zijn armoede is geen machteloosheid, maar kracht. Hij, die rijk was, is om uwentwil arm geworden, opdat gij door zijne armoede rijk zoudt worden. Zijne armoede was de prijs, waar voor Hij de zaligheid Zijner gemeente kocht. Wij verstaan, dat de profeet het volk, dat te Sión woont de belofte doet hooren van Vorst Messias, 't Is de profetie van den Christus, die zijn volk verlost, beschut en bewaart. Die Sion, trots alle geweld des vijands heerlijk maken zal. Wat geweld zich ook verheffen mocht, zij had den niets te vreezen. Was er dan geen oorzaak van verheuging en gejuich En indien van Israël, hoeveel te meer dan van ons, nu die belofte vervuld is en die Koning is gekomen. Ja, Hij kwam arm, in nederige ge stalte. In Bethlehem geboren, in de kribbe neer gelegd, in 't nederig Nazareth opgevoed, zag Je ruzalem in Hem geen Koning. Zij verachtte den Koning, die op het veulen eener ezelin de ko ningsstad inreed. Hij was de onwaardigste onder de menschen, gehaat door zijn volk, gedreven naar het kruis. Niets blonk in Hem van wereld sche grootheid. Maar 't geloof ziet door zijn armoede heen, toch zijne heerlijkheid, eene heer lijkheid als den eeniggeborenen des Vaders. Hij is een Heiland, een Verlosser van de zonden, van de schuld en de straf om de zijnen te geven het eeuwige leven. Israël verwierp zijn Koning om zijn armoede en geringheid. Het geslacht van dezen tijd doet het evenzeer. Ze zoeken heil bij de groot schij nende dingen, die vergaan, maar zullen in eeuwi ge ellende omkomen. Maar het Sion Gods zoekt en vindt het in zijn armen Koning en wordt niet beschaamd. „Hij zal de ellendigen bevrijden, Hem recht doen op hun klacht." Wie het anders begeert en zoekt, die viert geen Kerstfeest en kan zich niet in waarheid verblijden. Maar die Hem erkent en belijdt, verheugt zich en juicht met al de kinde- ïen Sions. Ons oog ziet dikwijls te weinig op onzen Ko ning let te weinig op zijn genadige bescherming en daarom vreezen we zoo licht voor den vijand. Maar houdt in gedachtenis„Onze Koning is van Isrels God gegeven", en uw ziel zal getroost zijn. De beroemde admiraal de Coligny had eens de Fransche vesting St. Quentin te verdedigen tegen de vreeselijke bestorming der Spanjaarden. Reeds waren de schansen vernield en koortsen woedden onder de bevolking, die op overgave aandrong. Toen schoten de Spanjaarden op ze keren dag pijlen over den stadsmuur, met linten er aan, waarop geschreven stond, dat de be woners goed en bloed zou gewaarborgd zijn, wanneer ze zich vrijwillig overgaven, 't Eenig antwoord van Coligny was, een stuk perkament, waarop hij schreef „Regem habemus", d.i. „wij hebben een koning". En dat slingerde hij gebon den aan een steen in 't vijandelijk kamp. Trouw aan zijn koning stond hij pal. Zoo betaamt het de dochter Sions. Ook de gemeente des Heeren en 't hart der geloovigen lijkt wel eens een belegerde stad, een vesting, die 't gevaar dreigt te moeten capituleeren. Maar zoo 't geloof op den Koning ziet, ontwaart het in Hem aan alle zijden veiligheid. Die Koning iegert zich rondom zijn volk. Hij kwam om te redden en zalig te maken, om een eeuwige ver lossing te bereiden. Laat de roem onzer hope en de kracht van ons geloof dan mogen zijn, ook in de donkerste uren „Regem habemus", wij hebben een Koning. Zij onze Kerstfeestviering ons tot versterking in dat vertrouwen, dan zullen we ons verheugen en blijde juichen. W. F. STAAL Pz. PAULUS' EVANGELIE OOK NIET VAN EEN MENSCH. Gal. 1:11—14 (II). Het Evangelie zooals dat door Paulus gebracht werd was niet een Evangelie naar den mensch, een Evangelie dat zich schikte naar den mensch. Wanneer men dan ook tegen hem de beschul diging inbracht, dat hij zulk een Evangelie naar den mensch verkondigde, was die beschuldiging ongegrond en wees Paulus die met alle kracht terug. Een ander verwijt, waarmee men Paulus' in vloed in de gemeenten van Galatië zocht te on dermijnen, om zoo den weg vrij te maken voor verkeerde leeringen, was, dat Paulus het Evan gelie niet rechtstreeks ontvangen had van Chris tus, maar door tusschenkomst van menschen, en dat daarom aan zijn woord minder waarde moest worden gehecht. Ook dit verwijt scheen met eenigen grond tegen Paulus ingebracht te kunnen worden. Paulus had toch niet behoord tot den kring van Jezus' discipelen, zooals de andere apostelen. Hij was niet, tijdens Jezus' omwandeling op aar de, een leerling van den Heere geweest. Later pas was hij toegebracht, toen Jezus hem staande hield op den weg, als Paulus zich naar Damascus begaf om daar te vervolgen, die in Jezus geloofden. Dat was alom bekend. Als Pau lus daarheen verwijst in vers 13 en 14, acht hij het voldoende, dat maar met een enkel woord te memoreeren. Het was niet noodig tot in bijzon derheden te spreken over dat eertijds, waarin hij de gemeente Gods vervolgde en verwoestte. Gegeven dus, dat Paulus niet een discipel van Jezus was geweest, scheen daaruit wel de gevolg trekking gemaakt te moeten worden, dat, wan neer hij als Evangelieverkondiger optrad, hij het door hem verkondigde Evangelie van menschen had ontvangen. Zijn boodschap zou er dan ééne zijn uit de tweede hand en dus van minder waardij. Ook dat verwijt wordt door Paulus afgewezen en ontzenuwd. Van het Evangelie, door hem ver kondigd, kan hij schrijven want ik heb ook het zelve niet van een mensch ontvangen noch ge leerd, maar door de openbaring van Jezus Chris tus. Hij staat in dit opzicht niet bij de andere apostelen ten achter, maar met hen op één lijn, omdat hij ook het rechtstreeks ontvangen had door een openbaring van Jezus Christus. Het woord, hier door „openbaring" vertaald is het Grieksche woord apocalypsis, dat ook ge bruikt wordt voor de openbaring aan Johannes. In de „Korte verklaring" zegt Prof. Greijdanus er dit van „Apocalypsis geeft aan een wegne men van een deksel of sluier, waardoor iets niet gezien werd, ont-dekken, ont-hullen. Die sluier kan liggen over de zaak en hij kan hangen voor het oog, en ook wel (alle) beide betreffen, zaak en oog. Zoo kunnen we spreken van een objec tieve, de zaak betreffende openbaring en van een subjectieve, den persoon, die ziet rakende open baring. Van hoedanige apocalypsis de H. Schrift nu ook spreke, zij bedoelt dan toch steeds niet enkel eene objectieve te-voorschijn koming, maar ook een werkelijk verkrijgen van kennis. De openbaring of apocalypsis. Vaa welke de apostel hier spreekt, was een metterdaad verschijnen van den Heere Jezus van den hemel (Hand. 9 37 26 1219) en sloot tevens in een openen van des apostels zielsoog, dat hij ook feitelijk den Heere Jezus als zoodanig kwam te aanschouwen, te hooren, te kennen vgl. ook 2 Cor. 4 6." Zoo had Paulus het Evangelie én ontvangen én geleerd. Hij had het niet ontvangen van een mensch en ook het verstaan daarvan niet aan menschen te danken. Op zichzelf had het kunnen zijn, dat Paulus het Evangelie wel van Christus zelf had ontvan gen, maar dat hij door een mensch in het verstaan van het Evangelie was ingeleid. Ook dat laatste ontkent Paulus echter. Het werk, dat Ananias in Damascus verrichtte, was niet een onderrichten van Paulus in het Evan gelie. Door de openbaring van Jezus Christus had Paulus ook het Evangelie in zijn diepen zin leeren verstaan. Daardoor was in eens gekomen én de kennis èn het verstaan van het Evangelie. Het ging met Paulus in dat opzicht als met iemand, die staat voor een gordijn, waarachter een standbeeld verborgen is. Zoolang dat gordijn daarvoor hangt, ziet hij dat standbeeld niet. Maar wordt dat gordijn weggenomen, dan ziet hij dat standbeeld en kan het zoo kennen. De onzichtbaar geworden Jezus, die daarom door Paulus dood gewaand werd, schuift als een gordijn weg, dat Hem voor Paulus' oog bedekt en dan ziet Paulus Jezus en kent Hem als dien Jezus, die stierf aan het kruis, maar werd op gewekt uit de dooden. Want toen werd ook nog een ander deksel weggenomen. Ook op het hart van Paulus lag een deksel, dat hem verhinderde met het geloofs- oog Jezus te zien en te erkennen als den Zoon van God. In Joodsche, in farizeesche vooroordeelen was Paulus opgevoed en groot geworden. Die had hij zelf aangehangen met geheel zijn verstand, met geheel zijn hart, met geheel zijn ziel en met alle kracht. Daarom was hij zoo'n bittere vijand van Jezus geweest. De blindheid was bij hem wel heel sterk. En ook dat deksel was weggenomen. Volgens Hand. 9:17 werd Paulus toen Ananias tot hem kwam en de hand op hem legde, vervuld met den H. Geest. Door den Geest Gods leerde Pau lus in Jezus, in den Zoon des menschen, erken nen en aanbidden den Zoon Gods. De waarheid, door een Johannes zoo diep in gedacht, dat Jezus de Zoon God is, die waarheid leerde ook Paulus verstaan in haar diepen zin. Daarom gevoelde Paulus geen behoefte om aangaande het Evangelie zich nader door men schen te laten inlichten, opdat hij het door hun voorlichting beter zou leeren verstaan. En in het vervolg van dit hoofdstuk gaat hij daarop wijzen, om duidelijk aan te toonen, dat hij het Evangelie niet ontvangen had van een mensch, ook niet had leeren verstaan door een mensch, maar alleen door de openbaring van Jezus Christus. HEIJ. DE KERK DE SCHULD. We zagen, dat men zich moest richten tot den kerkeraad indien er gebreken in de kerk aan wezig zijn. Eigenmachtig optreden om fouten te corrigeeren is te veroordeelen. We wezen af het verwijt, als zou de kerk geen kracht meer be zitten. We wezen af de bewering als zou de kerk geen beteekenis bezitten tot herstel van het economisch leven. We bespraken het verwijt, dat door de kerk de misdaad toenam, een verwijt, waarin eenige waarheid schuilde, ai was het in zijn algemeenheid onjuist. We bespraken het verwijt, dat de kerk „elite" kerk zou geworden zijn. Een verwijt, dat eveneens niet juist is, maar dat toch wel een waarschuwing kan bevatten voor al diegenen, die uit de hoogte neerzien op de minder bedeelde broeders en zusters. In ver band hiermee wezen we af, dat confereeren, dat opkomt uit de poging om de kerk te corrigeeren, dat juist die zgn. „elite"-groep wil samenbrengen, en dat geen ander doel heeft dan verdieping van geestelijk leven. Nu het verwijt van secten en groepjes. Hoe kan het Christendom waarheid zijn, indien al die richtinkjes de pretentie voeren, dat zij de eenige waarheid verkondigen. Laten de kerken één worden voor ze zich tot de wereld richten en zeggen Hier is het Christendom. We moeten hier wel onderscheiden tusschen de Roomsche kerk en de Kerken der Reformatie. Het kan niet geloochend worden, dat de Roomsche kerk een lichaam schijnt te zijn, dat een geweldige eenheid openbaart. Ketters wor den eenvoudig voor de inquisitie gedaagd en de Dominicaner orde onderzoekt rechterlijk of iemands geloof zuiver is. Dat Roomsche kerk begrip brengt dus mee, dat de kerk als heerschend lichaam eenvoudig verdachten voor zich roept en aan een onderzoek onderwerpt. Zoo zij zich niet onderwerpen, worden ze met de banvloek getroffen en in ongewijde aarde begraven. Men zou nu denken wat zal daar een eenheid zijn. Maar wie maar eenigszins op de hoogte is van de onderlinge verschillen in de Roomsche kerk zelve, weet, dat het geheel anders staat. En niet alleen zijn in die „alleen-zaligmakende- kerk" vele richtingsverschillen aanwezig, ook hebben zich in den loop der eeuwen tal van sec ten van haar losgemaakt en zich tegenover haar gesteld. Met andere woorden dictatuur brengt nooit eenheid. Hoogstens een schijnbare eenheid. Zoodat velen in de waan verkeeren, dat er een groote eenheid bij Rome aanwezig is. Het is een eenheid als in de dictatoriaal ge regeerde landen. De Kerken der Reformatie, d.w.z. die kerken die de Reformatorische beginselen handhaven, kennen een geheel ander uitgangspunt. Ze willen niets weten van deze Roomsche gedachte van overheersching. Ze willen zich houden aan het Woord Gods en de belijdenisschriften. Dat Woord is de norm, de maatstaf. Dat Woord zal hen leiden door Zijn Geest. Dat Woord en niet de kerk voorop, als inquisitoriaal alleen-zaligmakend-lichaam. Wie de orde omkeert, vervalt weer tot het beginsel van Rome. Helaas moeten we erkennen, dat door de zonde de verdeeldheid groot is. Kwistig heeft de duivel het zaad der verdeeldheid gestrooid in de harten der menschen. Nog gaat de Booze daarmee voort. Als we de groote verdeeldheid zien dan moet dit ons klein maken. En inderdaad verliest de kerk daardoor veel aan invloed. Maar dit verleide ons niet tot het verheerlijken van het Roomsche kerkbegrip. Integendeel, laten de christenen jagen naar die eenheid, die voor Gods

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1