No* 50 Vrijdag 10 December 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS^ VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE Ds. A* C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 EEN KONINKLIJK KIND EN EEN VADERLIJK KONING. „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder en men noemt Zijn NaamVader der eeuwigheid Jesaja 9 5. Uit welk een blij hart is deze geloofsjubel ge boren en welk een blijde boodschap wordt hierin uitgeroepen voor het oor van een ellendig volk Bekende blijde klanken zijn die ook voor ons, vooral in deze dagen, nu we ons weer voorbe reiden als Kerk des Heeren op de viering van ons heerlijk Kerstfeest. Niet eerst dan, maar ook nu moeten we blij zijn in onzen Koning. Advent beteekent niet, dat wij, kinderen des nieuwen Verbonds, enkele weken ons hullen in de nevelen van de tijden der belofte, om van daaruit de Zon der gerechtigheid te zien oprijzen. Om ons straks feestelijk te kunnen verheugen in het verrezen licht, behoeven we, God zij dank, eerst niet eenigen tijd ons in het donker te zetten. Wij kunnen en mogen Gods klok niet terugzet ten. Wij moeten dat ook niet willen, want dit is juist onze heerlijkheid, dat wij de Kerk van het Nieuwe Testament zijn. Ook in de Advent zien we onzen Koning met heerlijkheid en eer gekroond aan 's Vaders rechterhand. Moest ons Hallelujah dan eigenlijk niet ver uitrijzen boven dat van Israels kinderen Ja, zoo moest het zijn, maar we vreezen, dat de Christus Gods vaak scherp moet luisteren om ons „Looft den Heer" op te merken temidden van zooveel klaagliederen. Zetten we dan toch de klok ach teruit Welk volk zou zich daarover reeds niet ver blijden, dat er in Zijn Koninklijk paleis een prins geboren was Het zou al een ontaard volk moe ten wezen, dat op het hooren van zulk een tijding niet het feestkleed aantrok. Het wacht er op en het leeft in maanden van groote spanning en van blij verwachten. Zoo is het bij elk nationaal- voelend volk. Daarom begrijpen we zoo goed, dat Jesaja hier het met heel zijn volk uitjubelt„Maar een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op Zijn schouder". We ver staan het nog beter, wanneer we bedenken, dat Israël een volk was, dat in duisternis wandelde, gezeten in doodsschaduw, gekweld onder vreem de Assyrische heerschappij. Waar is, ellendig volk, de glorie van het huis van David Ge staart in wanhoop op de puinhoopen er van, maar, in uw donkerheid zult ge een groot licht zien, want de goudresten van Davids kroon kunnen niet bewogen worden. Zij liggen vast in het onwankelbaar Verbond des Heeren met Zijn volk. En, bergen mogen wijken en heuvelen wanke len, vestingsmuren mogen bezwijken en konink lijke paleizen omvallen, tronen ineenzakken en kronen ter aarde rollen, maar dat Verbond is onwrikbaar en daarom eeuwig bloeit de glorie kroon op 't hoofd van Davids grooten Zoon Dat is uw troost, geknecht volk, dat in uw dienstbaarheid de last van uw zonden torst. Naar Zijn trouwverbond, overeenkomstig de eed, U gezworen, komt uw God toch weer met zijn Evangelie tot u, met de boodschap van Uw ge boren Koning. Jesaja staat als het ware in die zalige toekomst en juicht van het Koningskind, dat „ons" ge boren is, van de Zoon, Die „ons" gegeven is. Hij ziet dezen Zoon is Zijn koningsheerlijk heid, in Zijn masjesteit, terwijl de golvende ko ningsmantel hem van de schouder afhangt. Dat is Isrels Koning, Davids groote Zoon, een „Va der der eeuwigheid", een eeuwige Vader voor Zijn volk. Hoeveel troost ligt hierin vergaard voor het verdrukte Israël. Nu gedrukt door de harde vuist van 't vreemde geweld, straks in liefde geleid door een vaderlijke Koning, die dat volk teeder verzorgt en beschermt als een vader, het regeert rechtvaardig, wijs en zacht, nooddruftigen be schamend, ellendigen helpend. Een eeuwige Vader Want Hij is Isrels eeuwi ge Koning De heerschappij rust eeuwig op Zijn schouder. Daarom, Isrel, zult ge eens een verlost volk, onder het regiment van dezen Koning, in eeuwige vrede leven, eeuwig getroost Ook in de Advent zien we onzen Koning met heerlijkheid en eer gekroond aan 's Vaders rech terhand. Zoo was het toch Is het zoo werke lijk Geniet ge de troost daarvan, nu en eeuwig? Het volk des Heeren mag geen klagend volk zijn, maar moet een blij volk wezen. Altijd blij. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons ge geven en de heerschappij rust op Zijn schouder. En men noemt Zijn Naam „eeuwige Vader". Jezus Christus is uw Vaderlijke Koning, Die u als een Vader verzorgen en beveiligen zal, Die u verlost heeft van alle vreemde geweld-heer- schappij, Die immers gekomen is om de werken des duivels ook in uw hart te verbreken, en Die nog altijd Zijn ellendigen ten Redder wezen wil. Wat kunnen we velen soms hooren klagen over de zonde, die zulk een macht over hen heeft; over den duivel, die hen gevangen houdt. Wij zuchten vaak als een verdrukt volk. Als ge hen hoort, zoudt ge denken, dat de blijde boodschap van hun geboren Koning nog nooit tot hen doorgedrongen is, dat er voor het volk in duisternis geen licht is opgegaan. Ja, het Hallelujah van oud-Israël overstemt soms verre dat van kinderen des Nieuwen Ver-' bonds Is het geen smaad voor onzen Koning Ja, we mogen ook in de Adventsdagen wel bidden „O Koning, vergeef het ons, Uw Kerk, dat we uit geestelijke hoogmoed vaak een afkeer hebben van het Hallelujah-geroep vergeef het ons, dat we, ook uit geestelijke hoogmoed, het soms als onze plicht, als onze godsdienstplicht nog wel, beschouwen om somber te kijken en tranen te schreien, te zuchten en te tobben, in plaats dat we uit volle borst onze Kerstzangen uitjuichen vergeef het ons, dat we nog zoo vaak vreezen voor de zonde, den duivel en zijn helle machten, vreezen ook voor aardsch geweld in deze tijden van kerkvervolging, in plaats dat we ons veilig weten bij U, onze Vaderlijke Koning, onze eeuwige Vader vergeef ons in dat alles ons ongeloof." Zoo gaat in ons steeds helderder branden de lamp van het geloof. En in dat geloof zien we al onze zonden en heel het rijk van Satan over winnen, zien we den Heere Christus, gezeten op Davids troon, wederkomen op de wolken. En met groote blijdschap juichen we „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder" en als Kerk belijden we Zijn Naam „eeuwige Vader" Yerseke. A. VAN EGMOND. PATRIMONIUM'S ZORG VOOR DE WERKKAMPEN. Gelijk bekend is worden in dezen tijd, waarin zoovelen werkloos zijn, werkkampen opgericht. In de folder ons door Patrimonium gezonden, wordt gesproken van werkkampen in Groningen en voor de Zuiderzeewerkers, in De Lemmer en op Urk. Ook op Schokland en daarin zijn hon derden menschen saamgebracht. Natuurlijk moeten ook de geestelijke en cultu- reele belangen van deze mannen, die omdat ze uit hun huis en omgeving gehaald worden, zoo veel moeten ontberen, verzorgd worden. 's Avonds wordt er niet gewerkt. Evenmin op den Zaterdagmiddag en den Zondag. Dan moe ten ze bezig gehouden worden. Van Regeeringswege worden nu voor deze ar beiders, via een daartoe in het leven geroepen commissie, groote recreatiegebouwen geplaatst. Die recreatiegebouwen werken als de cantines in de kazernes. Terecht wordt echter door het bestuur van Patrimonium opgemerkt, dat wij ook Christelijke tehuizen moeten hebben, evenals we dit noodig achten voor onze militairen. Patrimonium heeft te De Lemmer een tehuis voor Zuiderzeewerkers opgericht, gelijk ook al op andere plaatsen zulke tehuizen werden ge plaatst. Dan is ook noodig, dat er lectuur beschikbaar gesteld wordt. Het tehuis moet tegelijk leeszaal zijn. Dit alles wordt door de tewerkgestelden zeer gewaardeerd, ook in streken, waar het ongeloof heerscht. In de circulaire lazen we. dat aanvan kelijk vele arbeiders afwijzend stonden tegen over het werk van Patrimonium en de autoritei ten gereserveerd deden, omdat ze „ongelukken" vreesden van dat soort Christelijk-sociaal werk. Maar dat is geheel veranderd zoowel de ar beiders als de autoriteiten vragen om een tehuis van Patrimonium. Die lectuurverspreiding, en nog meer die op richting en instandhouding van Christelijke tehui zen, brengt natuurlijk groote uitgaven mee. Daarom doet Patrimonium, dat dezen koste- lijken arbeid aanvatte, een beroep op heel Chris telijk Nederland, om het financieel te steunen, opdat het dien arbeid kan voortzetten. In deze weken wordt in alle plaatsen een in zameling voor dezen arbeid gehouden. We wekken met allen aandrang op om, wan neer men U om een bijdrage voor dien arbeid komt vragen, daaraan met een blijmoedig hart en een milde hand te voldoen. In het Comité van aanbeveling hebben zitting o.a. Dr. H. Colijn, Prof. Dr. K. Dijk en de heer J. Schouten. Het Centraal-Bureau is Prinsengracht 415, Amsterdam. Postgiro 100842. PAULUS' EVANGELIE NIET NAAR DEN MENSCH EN OOK NIET VAN EEN MENSCH. Gal. 1:11—14 (I). Paulus zou, naar het voorgeven der dwaal leeraars, een man zijn, die menschen zocht te behagen, en daarom zou ook het Evangelie, dat hij bracht, zijn een Evangelie naar den mensch, een Evangelie, dat den mensch in 't gevlei kwam. Door dat Evangelie zou Paulus het den menschen gemakkelijk maken. Hij leerde toch, dat een mensch door het geloof zalig werd. Heel anders dan zij zelf leerden, wanneer zij ook noodig oor deelden de besnijdenis en het onderhouden van dagen en maanden en tijden en jaren (4:10), Daarbij voegden ze nog een andere bewering, om Paulus' gezag bij de Galaten te ondermijnen, dat hij n.l. met de andere apostelen niet op één lijn stond. Die hadden het Evangelie rechtstreeks van Christus ontvangen, maar Paulus had het „uit de tweede hand", van menschen. Daartegenover stelt Paulus ook tweeërlei, dat n.l. het door hem verkondigde Evangelie niet was naar den mensch én dat hij het ook niet van een mensch had ontvangen. Het was wel een dwaas beweren, dat het door Paulus verkondigde Evangelie naar den mensch zou zijn, het den mensch gemakkelijk zou ma ken. Juist het omgekeerde was het geval. Tegen dat Evangelie verzet zich juist de mensch. Paulus gaat dat bewijzen met z'n eigen voor beeld. Met alle macht had hij dat Evangelie te gengestaan en was hij een vervolger geworden van de gemeente Gods. Als vroeger de naam van Paulus genoemd werd in de Christelijke gemeenten, verwekte reeds het noemen van dien naam schrik en ont steltenis. Allen kenden hem als een bitteren vij and van Christus. Ze wisten, dat hij zich als levensdoel gesteld had de gemeenten uit te roeien en dat hij geen moeite ontzag om dat doel te bereiken. Die vervolgingswoede sproot dan bij Paulus echter niet voort uit bloeddorst. Ze kwam voort uit den bitteren haat, waarmee hij het Evangelie der genade haatte en uit zijn onwrikbaar vast houden aan de leeringen der Farizeërs. Dat Evan gelie ging in tegen alles, wat hij van z'n jeugd af had gehoord en waarin hij was opgevoed en onderwezen. De leerstellingen der Farizeërs had hij om zoo te zeggen met de moedermelk ingezogen. En aan die leerstellingen was hij bij het opgroeien getrouw gebleven. In het Joden dom nam hij toe boven velen van zijn leeftijd. „Met Jodendom" zoo zegt Prof. Greijda- nus „worden niet de Joden gezamenlijk ge meend, de Joodsche natie, maar al datgene, wat de Joden als zoodanig, in onderscheiding van de heidenen, deelachtig warenhun godsdienst, voorrechten, wetten, tradities enz. het Jood-zijn. Uit die zegswijze van den apostel zien wij, dat voor zijn besef het Evangelie en Christendom niet maar een eenigszins, een ietwat gewijzigd Jodendom zijn. Hij voelde een groot onder scheid." (Korte verklaring.) Er was ook metterdaad een groot onderscheid tusschen het Jodendom, zooals dat door de Fari zeërs gezien werd en het Evangelie van Christus. Dat Farizeïsme leek nog al zwaar het legde de menschen vele lasten op, zwaar om te dragen. Toch kwam het den menschen in het gevlei. Het liet aan den mensch een verdienende plaats toe in zijn verlossing. Gods wet zoo leerden ze kon de mensch nog wel houden en alzoo voor God verschijnen met zijn goede werken. Als men ook bij dat Jodendom nog het woord Evangelie zou willen gebruiken, kon men zeggen dat was een Evangelie naar den mensch. Dat Evangelie hing Paulus aan met heel z'n hart en daarom was hij zoo'n verwoede tegenstander van het Evan gelie der genade van den Heere Jezus Christus. Er was dan ook een wonder noodig geweest om Paulus te bewegen het Evangelie, zooals hij dat later predikte, te aanvaarden het Evangelie, dat niet naar den mensch was. Maar hoe dwaas was dan de beschuldiging, dat het door hem gebrachte Evangelie naar den mensch zou zijn. Aan dit kenmerk is nog altijd het ware Evan gelie te herkennen en het is noodig daarop te letten. Er wordt nog veel aangediend als Evangelie, dat het niet is. Wat zal dan de keur zijn, die we moeten gebruiken Deze, dat het Evangelie niet is naar den mensch. Het ware Evangelie voegt zich in geen enkel opzicht naar den mensch gaat op geen enkel punt voor den mensch uit den weg. Het is wel vóór den mensch het zoekt den mensch het komt met beloften van waarachtig heil voor den mensch en van een volkomen verlossing. Maar in die verlossing laat het voor den mensch geen enkele grond van roem voor zijn eigen werk. Roem is er alleen voor de genade Gods. En daarin is het ware Evangelie onderschei den van alles, dat zich als Evangelie aandient, maar het niet is. Alle valsch en vermengd Evan gelie laat een grooter of kleiner plaats open voor verdiensten van den mensch, komt den mensch op die wijze in het gevlei, zoekt zich alzoo bij den mensch aangenaam te maken. En daaruit is te verklaren dat zoovelen ook al schijnt het te komen met heel zware eischen -- zulk een Evangelie aanvaarden. Zij willen ook eere voor zichzelfze willen zelf ook wat bijbrengen tot hun zaligheid. En daarom ook zijn ze vijandig aan het ware Evangelie, dat alleen maar weet van eere voor God en Zijn Christus. Want het ware Evangelie leert alle dingen schade te rekenen om de uitnemendheid der ken nis van Christus Jezus onzen Heere. Dat komt met de boodschap, dat er geen rechtvaardigheid is door de werken der wet, maar alleen door het geloof van Christus. Maar het geeft dan ook de verzekering, dat, wie gelooft in Christus, rechtvaardig is voor God en een erfgenaam van het eeuwige leven. HEIJ. DE KERK DE SCHULD. We bespraken de vraag, tot wie men zich moet richten indien er fouten en gebreken in de kerk zijn. We wezen af elke poging om eigenmachtig of op eigen gelegenheid zulke fouten of ver meende fouten te corrigeeren. Het adres is de kerkeraad. En niet „men", noch een elite-groep, noch ook de ouderlingen- op-huisbezoek. De verwijten als zou de kerk geen kracht meer hebben, als zou ze niets gedaan hebben tot economische verbetering, gingen we na. Thans gaan we de volgende verwijten na. De misdaad neemt toe, juist door het slechte voor beeld van leden der kerk. We willen hier beginnen met een erkentenis. Want hoe we die verwijten ook wenden of kee- ren, we moeten belijden ja, hier heeft de kerk schuld. Groote schuld. Om onzentwil wordt de Naam des Heeren soms niet geprezen, maar gelasterd. Door het inslechte voorbeeld van Christenen, zijn er velen, die met den vinger naar de kerk wijzen. Door zedenverval binnen de muren der kerk, vraagt menig wereldling wat is het onderscheid? We staan met een mond vol tanden tegen on- geloovigen als ze tot ons zeggen we mogen van u, geloovigen, toch meer verwachten dan van ons en wat is de practijk Beschamend En dan denken we niet eens aan die openbare zonden, als zonden tegen het vijfde, zesde of zevende gebod en ach, negende gebod (laster), neen, dan denken we veel meer aan de levens houding van christenen. Aan de dagelijksche levenspractijk.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1