No* 49 Vrijdag 3 December 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 IMMANUËL. en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam Immanuël heeten. Boter en honig zal Hij eten Jesaja 7 14b, 15a. Een wonderlijke jongen is die Immanuël. Wan neer zijn jeugdige moeder hem, haar eersteling, ter wereld brengt, noemt zij hem Immanuël, dat is God-met-ons. Immanuël is daarom een ge- loofskind, kind van een geloovige moeder, die er behoefte aan had om haar geloof in de waar heid van 's Heeren beloften uit te drukken in den naam van haar kind. Een heel bijzondere positie nemen daarom deze twee, moeder en kind, in temidden van hun volk, dat onder koning Achaz in ongeloof liggen bleef. Donkere wolken dringen dreigend zich samen in Juda's verten. De lucht is vol van oorlogsrumoer, de poli tieke toestand is hoogst gevaarlijk. De troepen van Rezin, de koning van Syrië trekken op met die van Pekah, Isrels koning, tegen Jeruzalem. Geen wonder dat het hart van Davids huis op het hooren van deze tijding zich beweegt evenals het hart van het volk, gelijk de boomen des wouds bewogen worden van de wind. Maar, de HEERE is er ook nog en Hij laat Achaz door Jesaja geruststellen. Rezin en Pekah, ze hebben zelfs geen kans van overwinning. „Het zal niet bestaan en het zal niet geschieden." De HEERE zal het niet dulden. Op Zijn trouw mag Achaz met heel zijn volk rekenen en bouwen. Van hen wordt nu niets anders gevraagd dan geloof. GeloofMaar dat is het juist, wat Achaz mist. Daarom wil hij er ook niet van weten tot ver sterking van zijn geloof een teeken te vragen van den Heere en tracht zijn ongeloof te dekken met vrome praatjes. Ach ja, wie de belofte verwerpt, kan ook het Sacrament niet aanvaarden. De HEERE vraagt altijd geloof. Achaz heeft geen teeken noodig, hij wil liever de overwinning zien te behalen met behulp van Assyrië. Ongeloof Ongeloofspolitiek Wat beteekent temidden van al dat diplomatieke gehaspel, waaruit straks het oorlogsgeweld losbreekt, dat zwangere meisje In de oogen van de geweldhebbers der wereld niets natuurlijk, maar binnen de kring van het volk der openbaring veel Want zij, de maagd, zal een Zoon baren en zijn naam Immanuël heeten. Hoe bang de tijd ook is en worden zal, zij, de zwakke, is sterk in het geloof, dat God met haar is en met haar kind God-met-ons. Zij vertrouwt op 's Heeren beloften en daarvoor schaamt zij zich niet, maar spreekt het openlijk uit in den naam van haar kind Immanuël Achaz wil geen teeken. Maar de Heere zal er een geven in dit kind van deze jeugdige moeder, dat zulk een naam draagt. Wat beteekent een klein kind in de armen van zijn moeder, wanneer de tijd zoo gespannen en de politieke atmospheer zoo geladen is Dan is het geen tijd om vrouwelijk-week te mijmeren over moeder en kind. Achaz kon zich er niet mee bemoeien. Het vaderland roept hem ten oorlog. Straks dreunt de aarde van de aan stormende vijanden en de wapens kletteren. Maar hier fluistert een zwakke moeder Im manuël Hier leeft het geloof En het geloof wordt nooit beschaamd. Het geloof doet ons altijd dee- len in 's Heeren rijke gunst over Zijn volk, het doet ons genieten het heil en de zaligheid des Heeren. Daarvan is deze kleine jongen, Imma nuël, een levend teeken. „God-met-ons", ja, want de tijd moge angstig wezen en de oorlog moge voor velen gebrek van het allernoodigste inhouden, maar Immanuël, 2 a 3 jaar oud geworden, heeft overvloed, eet bo ter en honig, of „dikke melk" en honig, beide kostbaar en kenmerken van overvloed. Neen, moeder, ge hebt niet teveel gezegd Im manuël God is met u en met uw zoon Des Heeren gunst is uw deel. Voordat Immanuël immers 2 a 3 jaar is, heeft God Juda's vijanden reeds verdreven door mid del van de Assyriër Tiglath-Pileser. Maar, daarmede is Achaz' ongeloof niet ver ontschuldigd. Daarom kan hij zich niet verblijden in deze heilsprofetie, welke Immanuël in zich bergt. Integendeel, door zijn ongeloof deelt hij niet in Gods genade, maar dreigt hem het ge richt. De Assyriër wordt straks zijn verdrukker. Achaz heeft het teeken van Immanuël weer sproken. ImmanuëlZijn we niet in de Adventsdagen Hoort ge niet als van verre het gelui der kerk klokken Kerstfeest kunt ge alleen vieren, blij vieren, wanneer ge Hem, die als kind uit een maagd geboren werd, geloovig hebt leeren noemen Immanuël, God-met-ons. Want de kleine Immanuël uit Jesaja's dagen is teeken van den komenden Messias, in Wien het„God-met-ons" volle werkelijkheid wezen zal. Hij is de groote en de ware Immanuël. Dat moet daarom onze Kerstvreugde zijn, dat God met ons is in den Heere Jezus Christus. Een wonderlijk kind is ook deze Immanuël. Ja, het wonder van Gods genade jegens ellendige zondaren zelf. Of is het geen wonder, dat God met ons is God, de Heilige en Rechtvaardige met ons, on- reinen en doemschuldigen Met ons in Jezus Christus, dat is de heerlijke vervulling van al 's Heeren beloften van heil en zaligheid, waarop wij, Zijn volk, vertrouwen mo gen, die wij gelooven moeten. Ook van ons vraagt de Heere niets meer dan geloof straks op de Kerstdag, nu in de Advent en elke dag van ons leven geloof Ook deze Immanuël werd geboren als een tee ken dat wedersproken zou worden. En het wordt weersproken door veler ongeloof. En wie niet gelooft, is verdoemd, dat is God is verre van hem, hij is van God verlaten. ImmanuëlHet Gods kinderen op Evangelie. God-met-ons, in God-met-ons, in God-met-ons, in God-met-ons, in God-met-ons, in Yerseke. is het geloovig hooren van de zalige beloften van het onze zonde-eenzaamheid. onze kleingeloovigheid. onze levensstrijd, onze doodsstrijd. Zijn heerlijkheid A. VAN EGMOND. GEEN MENSCHENBEHAGER. Gal, 1 i 10. Blijkens vers 10 was tegen Paulus het verwijt ingebracht, dat hij zich liet leiden door de zucht om menschen te behagen. 't Is wel niet twijfelachtig van welken kant dat verwijt kwam. De dwaalleeraars, die de gemeen ten zochten te brengen tot een ander Evangelie, dat geen Evangelie was, hebben gepoogd daar door den apostel in discrediet te brengen. Het woord van dien man zoo betoogden ze verdiende geen aandacht. Hij vroeg, hoe de menschen het wilden hebben. Om de heidenen te winnen leerde hij, dat de besnijdenis niet noo dig was. Maar was hij onder Joden, dan eerde hij de besnijdenis. Hij praatte de menschen maar wat naar den mond. Bij een man als Paulus was dit echter wel een heel zonderling verwijt. Zoo iemand dan was hij er niet de man naar om de menschen naar den mond te praten wanneer hij oordeelde, dat zij van de waarheid afweken, sprak hij hen krachtig tegen. Maar dat dan niet uit een zekeren lust tot tegenspraak, of .om de dingen altijd anders te zeggen dan de menschen gewoonlijk doen. Zegt Paulus hier, dat hij niet menschen zocht te behagen, in 1 Cor. 10 33 verklaart deze zelfde man, dat hij in alles allen zocht te behagen, niet zoekende zijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten behouden worden. En in 1 Cor. 9 2022 schrijft hij, dat hij den Joden als een Jood geworden is, opdat hij de Joden winnen zou dengenen, die onder de wet waren, werd hij als onder de wet zijnde, opdat hij degenen, die onder de wet waren, winnen zoude, dengenen, die zonder de wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet zijnde (voor God nochtans zijnde niet zonder de wet, maar voor Christus onder de wet), opdat ik degenen, die zonder de wet zijn, winnen zoude. Ik ben den zwakken geworden als een zwakke, opdat ik de zwakken winnen zoude, allen ben ik alles ge worden, opdat ik immers eenigen behouden zoude. Uit deze beschrijving, die Paulus hier van zich zelf geeft, zou eerder zijn af te leiden, dat de dwaalleeraars grond hadden voor hun verwijt, dat hij menschen zocht te behagen. Er blijkt uit, dat Paulus, waar het niet noodig was om der waarheid wil, de menschen niet af stootte en alzoo van zich vervreemdde, door op zettelijk te doen wat hun mishaagde. Hij sloot zich, zoo nauw als met de handhaving der waar heid mogelijk was, bij de menschen aan om zoo hun sympathie en genegenheid te winnen en hen zoo voordeelig te zijn, van nut te zijn. En met dat de-sympathie-van-de-menschen- zoeken om hun van nut te zijn, nam Paulus het zóó nauw, dat hij in Rom. 15:2 als een regel voor het Christelijk leven stelde „dat dan een iegelijk van ons zijnen naaste behage ten goede, tot stichting". Maar als het gold de handhaving der waar heid, dan vroeg hij niet of hij daarmee misschien de menschen mishaagde, om dan de waarheid maar te laten verduisteren uit een begeeren de menschen te behagen. Dan was zijn woord krach tig, vaak fel. Dan schroomt hij zelfs niet een „vervloekt" uit te spreken tegen allen, die een ander Evangelie brachten dan het Evangelie dat hij den Galaten gepredikt had. Want, zocht hij de menschen te behagen om hun van nut te zijn, bovenal zocht hij Christus te behagen, wiens dienstknecht hij was. Niet wilde hij spreken zooals de menschen het gaarne hadden, maar zooals God het wilde. Bovenal zocht hij, als een trouw dienstknecht Christus te behagen, omdat hij zoo alleen den menschen waarlijk tot nut zou zijn. En omdat hij zocht Christus te behagen, en diens Evangelie ongerept te handhaven, daarom trad hij zoo krachtig op tegen de dwaalleeraars, die zich in de gemeenten van Galatië zochten in te dringen en daarom schroomt hij niet in dezen brief harde dingen te gaan zeggen. Neen, een menschenbehager was Paulus niet, waar het ging over de waarheid Gods. En hierin moet Paulus nog altijd tot een voor beeld strekken. Er zijn nu velen, die zoeken het Evangelie te verkeeren, die komen met een andere boodschap dan die van het Evangelie van den Heere Jezus Christus, en die dat dan ook nog Evangelie noemen. En dan zijn er ook, die meenen, dat men daar aan ruimte moet laten. Daarbij speelt de zucht om menschen te behagen dan ook wel eens een groote rol. Daardoor krijgt men immers de eer, dat men niet enghartig en bekrompen is, maar van een verstandige ruime opvatting. Niet alzoo. Wie aan de waarheid te kort doet, moet worden tegengestaan. Als het moest (zie Gal. 2:11) dan stond Paulus zelfs Petrus tegen. Maar dan is daarvoor allereerst noodig te zoe ken, dat wij Christus mogen behagen. Wie Chris tus uit het oog verliest, komt er gemakkelijk toe de menschen te behagen. De bede moet in 't hart leven, dat wij den Heere mogen behagen, als Zijn dienstknechten. Dan zullen we bewaard blijven voor het behagen van menschen, dat doet afdwalen van de waar heid. Maar dan moet Paulus ook hierin een voor beeld zijn, dat hij voorzoover dat met de handhaving van de waarheid mogelijk was zocht allen in alles te behagen, opdat hij ze tot nut mocht zijn. Er kan ook wel zóó het pleit voor de waar heid gevoerd worden, dat de wijze, waarop dat geschiedt meer afstoot dan aantrekt, en dat zoo der waarheid geen dienst gedaan wordt. Laat daarin maar zijn een zoeken den naaste te behagen ten goede, tot stichting. (Rom. 15 2). BELANGRIJKE VERGADERING. Dinsdag 7 Dec. a.s. houdt de afdeeling Mid delburg van Patrimonium een openbare vergade ring ter herdenking van Dr. A. Kuyper en dan in de lijn van Patrimonium diens beteeke- nis voor het sociale leven. De afdeeling was zoo gelukkig den heer Hui- nink, burgemeester van Veere, bereid te vinden over dit onderwerp het woord te voeren. De vergadering wordt gehouden in het Militair Tehuis, Nieuwstraat, en vangt aan om 8 uur. De toegang is geheel vrij niet alleen voor leden en begunstigers, maar ook voor andere belangstel lenden. Deze vergadering is waard, dat zij in veler belangstelling deelt. Hoe noodig is het en goed en ook bemoedigend het groote levenswerk van Dr. Kuyper te herdenken. En tot dat werk be hoort ook, het doen zien van de Christenroeping op het sociale terrein. Met name op dit terrein zijn de gedachten, door Dr. Kuyper ontwikkeld, nog niet in zoo breeden kring doorgedrongen als noodig zou zijn. Over elke poging, daarin verbetering te bren gen, verheugen we ons hartelijk. We hopen daarom, dat velen zich zullen opmaken om Dins dagavond zich door den heer Huinink te laten voorlichten over de beteekenis van Dr. Kuyper voor het sociale leven. HEIJ. DE KERK DE SCHULD. Zagen we hoe de kerk van veel en velerlei de schuld werd gegeven en wezen we enkele van de op haar gerichte pijlen aan, nu willen we eens nagaan of men recht heeft zijn verwijten op die wijze tegen de kerk te richten. In de eerste plaats moeten we dan de vraag stel len: tot wie moet men zich richten als er gebreken in de kerk des Heeren zijn Er zijn verschillende menschen, ook wel leden van de kerk zelf, die zich richten tot de groote „men". Wie het maar hooren wil, die mag weten, welke fouten naar hun oordeel in die kerk zijn. Natuurlijk is zulk adresseeren altijd zeer een voudig. Men voorkomt door zulk optreden heel wat moeite. Immers voor niemand behoeft men rekenschap te geven van zijn beweren en indien eventueel dergelijk gecritiseer mocht komen bij het bestuur van de kerk, wel „dan heeft men de woorden verkeerd begrepen". Schotvrij critiseert men maar raak. Echter niet alleen adresseeren zich zulke critici tot de groote „men", ook richten ze hun „ver- toogen" wel tot diegenen, die op eenigerlei wijze een leidende positie hebben in de kerk. Gemakkelijk is het, als de ouderlingen b.v. op huisbezoek komen. Die zijn dan, naar men hoopt, zoo'n soort „zendversterker". Als die ouderlin gen nu maar zoo „vriendelijk" willen zijn om door te geven, wat beweerd wordt, wel, dan is men al voor een goed deel van dat lastige huis bezoek af. Want waar vindt men de meeste cri- tiek Daar waar het meest te critiseeren valt. Met andere woorden, diegenen, die zelf in leer en leven aan de buitenkant van de kerk staan, trachten hun zondige houding te verbergen door veel „zwarts" te vertoonen van de kerk. En dat niet alleen door lang te praten over „die gebreken van de kerk" voorkomt men, dat lang gesproken wordt over „de gebreken van de persoon-in-kwestie" Critiek op de kerk is dikwijls een afweerhou ding. Een verdedigingspose, omdat men zelf wel weet niet goed voor God en naaste te staan. Men is scherp in zijn oordeel om aan het scherpe oordeel Gods te ontkomen. Men is bitter, omdat men zelf niet recht tegen over den Heere staat. Het Oud-Hollondsche spreekwoord wil men niet toepassen Het kwaad, dat ge van een ander weet, is geen zeep voor eigen kleed. Ouderlingen, die enkele jaren practijk hebben, verstaan zulke zelfverdediging wel, maar toch leert de practijk, dat sommige leden meenen, dat ze niet doorzien worden. Dus noch is het adres de groote „men", noch „de ouderling-die-huisbezoek-komt-doen". Deze komt in naam en in opdracht van 's Heeren wege tot de schapen van de kudde. Deze komen om de leden, in dat bepaalde gezin, in dat bepaalde huis aan een onderzoek te onderwerpen en niet omgekeerd. Tot wien men zich dan moet richten, indien men gebreken ziet in de kerk We willen uitgaan van de veronderstelling, dat men waarachtig het heil van de kerk beoogt. We nemen aan, dat men biddend de zaak overwogen heeft, die men onder het oog wil brengen. We veronderstellen, dat het natuurlijk niet te doen is om maar te critiseeren, maar dat het alleen te doen is om door een juist oordeel een verkeerde zaak recht te zetten, naar den eisch van Gods Woord. Wel, indien zulk een zielestemming er is, in dien aan zulke voorwaarden voldaan is, dan ga men naar het Bestuur der kerk, den Kerkeraad. Daar moet men zijn met zijn critiek. Daar diene men zijn bezwaar, dat biddend overwogen is, in. Natuurlijk niet een kwestie tusschen broeder en broeder. Die moeten behandelt worden naar Mattheüs 18.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1