No* 46
Vrijdag 12 November 1937
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD,
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H, OUSSOREN.
MEDEWERKERS D.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F» STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
GELOOVEN.
en zag het en geloofde want
zij wisten nog de Schrift niet, dat Hij
van de dooden moest opstaan.
Joh. 20:8, 9.
Johannes geloofde er eigenlijk niet veel van,
dat Jezus uit de dooden was opgestaan.
Maria Magdalena was aan hem en Petrus ko
men vertellen, dat „ze" den Heere weggenomen
hadden, en dat zij, noch één der andere vrouwen
wisten, waar „ze" Hem gebracht hadden.
Deze sensatie-mededeeling is aanleiding voor
den gang naar het graf.
Johannes loopt sneller dan Petrus. Dat was
in dit geval niet erg verwonderlijk op Petrus'
geweten drukt zwaar de verloochening van den
Meester.
Johannes is dus éérst bij het graf. Hij verhaalt
het ons zelf. Maar wat doet hij Hij bukt zich
éven voorover en ziet héél vluchtig in het
schemer-donker de doeken liggen. Dan huivert
hij terug.
Daar komt Petrus achter hem aan. Hij doet
anders dan Johannes. Hij wil van heel de situatie
goede hoogte krijgen. Daartoe gluurt hij maar
niet binnenwaarts, doch treedt door de deur
opening vastberaden verder. En danontdekt
hij de linnen windsels en apart de saamgerolde
zweetdoek.
Petrus vindt het alles zóó merkwaardig, dat
hij Johannes nu ook in het graf roept. Dan ziet
ook Johannes, dat in de grafkamer alles even
ordelijk is, en dat niets wijst in de richting van
een diefstal, zooals Maria dacht.
Toen geloofde ook Johannes. Toen ge
loofde hij, dat de Meester waarlijk was opgestaan
uit de dooden.
Johannes schreef zijn evangelie op zijn ouden
dag. Nóg staat bet hem dan voor den geest, dit
moment in dien donker-schimmigen grafkelder.
Hoe kan hij zich nog precies indenken, hoe het
geschiedde hij zag, engeloofde Daar was
wel een héél nauwe verbinding tusschen dat
zien en dat g e 1 o o v e n.
Johannes zag en geloofde.
De apostel weet wel, dat dit niet in orde was.
O neen, heelemaal niet. Reeds in het Oude
T estament was het voorzegd, dat de HEE
RE niet zou toelaten, dat Zijn Heilige de ver
derving zou zien (Psalm 6). En ook Jezus-
z e 1 f had 't zoo dikwijls, zóó dikwijls aange
toond, dat Hij móést lijden en sterven, ja, maar
ook ten derden dage móést opgewekt worden
(Mt 16:21).
Maar de discipelen hadden eigenlijk nooit wil
len aannemen, dat de Meester 1 ij d e n moest.
Dus geloofden ze ook de opstanding niet.
Omdat zij het éérste niet aanvaardden, aanvaard
den zij ook het twééde niet.
Zij wisten nog de Schrift niet, erkent Johan
nes. Of nauwkeuriger vertaald z ij hadden
de Schrift nóg niet verstaan,
dat Hij moest opstaan van de dooden.
Hij zag en geloofde.
Ja, zóó was de volgorde, herinnert Johannes
zich in zijn ouderdom. Zóó had 't, nu al jaren
geleden, in den grafkelder plotseling scherp voor
zijn geest gestaan vóór ik geloofde, moest ik
éérst aanschouwenDat was zondig, want ik
had allang de Schriften moeten gelooven.
En het Woord van Jezus.
Nu is God voor Johannes en voor Petrus,
én voor Thomas nog zeer ontfermend ge
weest. Zij geloofden de Schriften niet dat
was in discipelen wel zéér te misprijzen. Maar
deze discipelen moesten straks als apostelen de
kerk gaan stichten. Daarom gaf God ze niet aan
hun ongeloof prijs.
Toen Petrus en Johannes het Woord niet ge
loofden, bracht Hij ze in den grafkelder.
Toen zagen ze, engelóófden
Zoo gaat het nu, voor ons, niet meer.
Wij krijgen geen kans meer, om, als Petrus en
Johannes, het open graf met de windsels en de
zweetdoek te zien. Wij moeten er ook niet naar
verlangen. Johannes had er véél spijt van, dat
hij pas toen geloofde, toen hij zag.
Wij zullen moeten gelooven, zónder te zien.
Wij zullen moeten gelooven zoo maar,
Ons geloof berust even weinig op aanschouwing
als op stemmen en gezichten.
Daar jammeren we niet over, want wij hebben
aan al dat buitennissige niet de minste behoefte.
We hebben het niet noodig.
Want wij hebben de Schrift en wij mogen
haar „weten". In die Schrift erkennen wij het
profetische Woord, dat zeer vast is.
Op grond van dat Woord gelooven wij.
Gelooven wij in God den Vader.
Gelooven wij óók in den Christus.
Gelooven wij óók, dat Christus door Zijn op
standing den dood heeft overwonnen.
Oók, dat Christus' opstanding een zeker pand
is van ónze opstanding ter zaligheid.
Wanneer deze opstanding zal plaats vinden,
komt er weer plaats voor het zien.
Dan zullen wij Hem zien, des Menschen
Zoon.
Maar in déze bedeeling zullen wij de Schrift
„weten" en enkel maar in den Heere geloo
ven.
Grijpskerke. J. PLOMP.
GOUDEN JUBILEUM
Ds. J. D. VAN DER VELDEN.
In onze Zeeuwsche Kerkbode mag niet ontbre
ken een gelukwensch aan Ds. J. D. van der Vel
den, em. pred. van Kralingen (Voorschoterlaan
29a, Rotterdam). Nu hij 13 Nov. mag herdenken,
dat hij vóór 50 jaar in Buitenpost bevestigd werd
als dienaar des Woords.
Een vijftal jaren diende hij de kerk van Mid
delburg van 19 Juni 1892 tot December 1897 en
zijn werk is in de kerk van Middelburg en de
classis Middelburg nog niet vergeten.
Wie leest de preekenbundel „Tot prijs Zijner
heerlijkheid" door hem uitgegeven, bij den in
gang van zijn emeritaat, een zevental over Ef.
1 114, leert hem daaruit kennen als een uit
nemend Schriftverklaarder, die de gave bezat het
Woord Gods toe te passen naar de behoeften
der gemeente. Zoo heeft hij de onderscheiden
kerken, die hij diende gebouwd.
Voorzoover ons bekend mag hij zich nog in
een goede gezondheid verheugen. Voor korten
tijd was hij nog in staat de kerk van Schiedam
te helpen, in een vacature na het emeritaat van
Ds. Jonker. En van nabij weten we dat zijn werk
daar zeer werd gewaardeerd en in de prediking
en in het ziekenbezoek.
We wenschen dan Ds. van der Velden, op
wien van toepassing is het slot van Ps. 92, har
telijk geluk met het voorrecht, dat hij genieten
mag en hopen, dat de Heere hem ook voorts
Zijn genade rijkelijk verleene tot prijs Zijner
heerlijkheid.
DIE ZICHZELVEN GEGEVEN HEEFT.
Gal. 1:4, 5 (II).
Van den Heere Jezus Christus heeft Paulas
gezegd, dat Hij zich ten doel stelde, ons te trek
ken uit deze tegenwoordige booze wereld. Dat
was het naaste doel. En hij zegt dan ook, welke
de weg was, dien Christus daartoe gingdie
Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden,
opdat Hij ons trekken zoude uit deze tegen
woordige booze wereld.
De vraag kan opkomen, waarom het noodig
was dat Jezus daartoe Zichzelven gaf en wel
uit tweeërlei overweging.
Dat trekken van ons uit deze booze wereld
was vs. 4 slot naar den wil onzes Gods
en Vaders. Jezus doet dat dus in gehoorzaamheid
aan Gods bevel. Als God hier genoemd wordt
„onze God en Vader" ligt daarin de verklaring,
dat alzoo Gods wil was. Hoe zou die God, die
onze Vader is, anders willen dan dat Zijn kin
deren getrokken worden uit deze tegenwoordige
booze wereld
In dat werk heeft Christus dus God mee.
Waarom was het dan nog noodig, dat Hij Zich
zelven overgaf tot den dood
Die vraag komt ook op, wanneer we er op
letten, dat Jezus Gods Zoon is, dus ook zelf God.
Hij beschikt over almachtige kracht. Was dan
Zijn almachtige kracht niet voldoende om de
Zijnen uit deze booze wereld te trekken Waar
om was dan ook noodig, dat Hij Zichzelven
overgaf
Het antwoord is, dat het hier maar niet ging
om een vraag van macht, maar ook van recht.
Als de wereld boos werd, als de booze macht
heeft in deze wereld, is dat maar niet alleen een
zaak van macht, maar ook van recht. Was dat
alleen een zaak van macht, dan was de verlos
sing uit die wereld spoedig gevonden. Grooter
dan de macht van Satan is de almacht Gods.
Maar in die macht van den booze, die de
wereld boos maakt, werkt ook het recht, het
recht Gods het recht Gods, waarnaar Hij de
zonde straft met zonde en ellende.
Dat de wereld, die door God goed geschapen
werd, nu zoo boos werd, is omdat God ze heeft
overgegeven in de macht van den booze. Als
de mensch vrijwillig den booze toeviel in on
geloof aan het woord van God, zijn Schepper
en Vader, dan moest die mensch ook ondervin
den aan wien hij zich overgegeven had. Dan
komt die mensch naar Gods recht in de macht
van Satan, in het diensthuis der zonde.
Als nu iemand naar den eisch van het recht
in de gevangenis gezet is, mag hij daaruit niet
in den weg van geweld verlost worden dan
moet zijn uitgaan uit die gevangenis ook geschie
den naar het recht.
De mensch, die vanwege zijn zonde gebracht
was in de ellende, kan maar niet in den weg van
almacht daaruit verlost worden. Zijn verlossing
daaruit zou dan ook moeten geschieden in den
weg van het recht, d.w.z. in den weg der ver
zoening van zijn zonden.
Zoo kon de Zoon Gods ons niet uittrekken
uit deze tegenwoordige booze wereld, zelfs niet
met Zijn almacht, of Hij moest die zonden weg
nemen Hij moest die zonden verzoenen. En om
ze te verzoenen moest Hij Zichzelven overgeven.
En van Hem wordt dan ook getuigd die Zich
zelven gegeven heeft voor onze zonden. Door
het zoo te zeggen, wil Paulus voor twee dingen
tegelijk de aandacht vragen én voor de gave
én voor den gever. Zichzelven gaf de Heere,
en dat voor onze zonden.
Voor Zichzelven aanvaardde Hij het vonnis
des doods, het vonnis van de vloek Gods. In
Zijn eigen vloek voldeed Hij aan den eisch van
Gods recht. Daardoor verwierf Hij het recht om
de Zijnen te verlossen en uit te trekken uit deze
tegenwoordige booze wereld.
Toen kon Hij Zijn almacht in dienst stellen
van Zijn genade. Toen kon Hij hun Zijn Heiligen
Geest meedeelen, om ze daardoor, van dienst
knechten der zonde, te maken tot dienstknechten
der gerechtigheid.
En het laatste doel was daarbij de eere Gods.
Het was naar den wil van God den Vader,
dat de Zoon zich opmaakte, de zijnen te verlossen
uit deze tegenwoordige booze wereld.
Hij komt dan als de gezondene des Vaders.
De Vader heeft Hem lief ook om dat werk.
„Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik
mijn leven afleg, opdat Ik het wederom neme.
Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het
van Mij zeiven af Ik heb macht het af te leg
gen en heb macht het wederom te nemen dit
gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen".
(Joh. 10: 17, 18.)
Als de Zoon uit den hemel nederdaalt, dan is
het niet opdat Hij Zijnen wil zou doen, maar
den wil desgenen, die Hem zond (Joh. 6:38).
Uit dat alles blijkt, dat ook God de Vader
deze tegenwoordige wereld ziet als boos en dat
ook Zijn heilige wil was, dat de Zoon Zijn uit
verkorenen daaruit verlossen zou door Zijn zelf-
offerande.
Daarom eindigt de apostel ook met dat werk
van Christus in God den Vader Hem zij de
heerlijkheid in alle eeuwigheid, Amen.
Zoo leert de apostel ook ons, hoe wij de te
genwoordige wereld hebben te zien, als een
booze wereld.
Het zou niet onmogelijk zijn, dat iemand de
wereld zoo niet zag. Dan bijv., als hij van de
rampen des levens nog vrijwel verschoond bleef
en van het goede der wereld ruimschoots genie
ten kon.
Het zou ook kunnen zijn, dat iemand van het
kwaad in deze wereld wel z'n deel kreeg, maar
niet zag de zonde van deze wereld, waarom God
haar met rampen bezoekt en dat er wrevel in
z'n hart kwam.
Voor beide is noodig te bedenken, dat deze
tegenwoordige wereld een booze wereld is.
Voor den eerste, opdat hij z'n oog opene voor
het kwade, dat straks ook hem treffen kan voor
den andere, dat hij zie op de zonde der wereld,
waarin de oorzaak ligt van alle ellende. Voor
beide, opdat zij verstaan, dat het heil hierin ligt,
dat men door Christus uit deze booze wereld
getrokken worde.
Tegenover dat „trekken" is tweeërlei mogelijk,
óf dat men zich laat trekken, óf dat men weigert
zich te laten trekken uit deze booze wereld.
Ook dat laatste is mogelijk. Over dat laatste
klaagde de Heere door Hosea. Hij trok Israël
met koorden der liefde. Hij toonde Israël zijn
teederste liefde, maar Israël wilde zich niet laten
leiden. Israël was als een verkeerde zoon, die
zich niet wilde leiden van de plaats waar hij
niet hoorde en die de liefde van z'n vader ver
smaadde. Maar hoe groot is dan die zonde van
het versmaden van Jezus' liefde.
Hoe heerlijk is het, zich door den Heere te
laten trekken uit deze tegenwoordige booze we
reld dat men dat trekken der liefdekoorden van
Christus opmerkt met een ontroering van heilige
vreugde, dat Hij zich met ons bemoeit en dat
Hij ons ondanks onze herhaalde afwijkingen niet
loslaat, maar vasthoudt.
Dan zal er komen het verheerlijken van Hem,
die zichzelven wilde geven, opdat Hij ons uit
deze tegenwoordige booze wereld trekken zoude.
Dan zal er komen het verheerlijken van onzen
God de Vader.
HEIJ.
EDINBURGH.
Afgevaardigden van 122 gemeenschappen uit
43 verschillende landen hebben in Augustus in
Edinburgh vergaderd.
Doel van deze wereldconferentie was te komen
tot een nauwere eenheid tusschen de verschil
lende kerken.
Zelfs de Roomsche kerk was vertegenwoor
digd door vier priesters, die als „waarnemers"
aanwezig waren.
Op deze heterogene vergadering werden posi
tieve geluiden natuurlijk niet gehoord. Er was
veel water in de melk. Men moest veel water
in de melk van Gods Woord doen, omdat men
elkander anders niet (ver)staan kon.
Wel bleek, dat in Duitschland het Barthianis-
me wel. eenig nut had afgeworpen, maar overi
gens bleef men nogal in de mist hangen.
Prof. Dr. K. Dijk heeft zijn bezwaren dan ook
tegen een dergelijke wereldconferentie van ker
ken geopperd in de Bazuin van 5 October. Nu
schijnt het, dat ook sommige Gereformeerden met
een ,,eenheids"-bacil besmet zijn. Zulk een een
heid wenschen sommigen, die niet mogelijk is. Al
thans voor Gods aangezicht naar Zijn Woord
niet bestaan kan.
Men wil weer een eenheid boven „geloofs
verdeeldheid".
Met wegdoezeling van de goddelijke waarhe
den elkander lieve naampjes geven.
Dat strijdt met Gods Woord en de belijdenis.
Hoor hierover Dr. K. Dijk in zijn mooie ar
tikel
„Verschillende brieven van vrijzinnigen en ook
van enkele Gereformeerden ontving ik, waarin
bezwaar werd gemaakt tegen mijn critiek en dit
bezwaar vergezeld ging van een lofrede op de
oecumenische beweging en haar conferenties.
Nu had ik een dergelijk protest van de zijde
der vrijzinnigen wel verwacht en ik kan mij ook
heel best indenken, dat zij niet te spreken zijn
over onze beschouwing en ons oordeel.
Maar ik wil hun in allen ernst, want het gaat
er ons om deze dingen zuiver te zien, deze vraag
stellen, of zij onder het geloof, onder de namen
Vader, Zoon en Heilige Geest, onder de belijde
nis van Christus, onder de erkenning van Gods
genade hetzelfde verstaan wat de Christelijke
Kerk van alle eeuwen hieronder verstaan heeft,
en of zij waarlijk ten volle aannemen, dat God
naar Zijn verkiezing Zijn volk zalig maakt en
naar Zijn rechtvaardige verwerping den godde-
looze verdoemt. Zoo leert het ons de Heilige
Schrift. Dit zijn maar niet splinterige dogmati
sche kwesties maar goddelijke waarheden, waar
mee het eeuwig wel en wee gemoeid is, en van
die waarheden mogen wij geen enkele prijs ge
ven. Den Christen is noodig alles te gelooven
wat God ons in Zijn Woord geopenbaard heeft,
en dit Woord trekt de scherpe scheidingslijnen
tusschen geloof en ongeloof. Die scheiding ma
ken wij niet. Deze antithese is geen vinding van
ons, en wanneer wij, ook in onze beoordeeling
van de oecumenische conferenties, zoo heel
scherp de tegenstelling poneeren tusschen de aan
vaarding en de verwerping van den Christus der
Schriften, doen wij dat, omdat diezelfde Christus
ons zulks gebiedt, en wij Hem ongehoorzaam zou
den zijn, indien wij dit nalieten. Daarom kunnen
wij de getuigenissen van Oxford en Edinburg
niet aanvaarden, omdat deze de genoemde te
genstellingen verdoezelen. Wanneer Edinburg
verklaart, dat onze redding vrucht is van Gods
genade, zegt ons deze verklaring niets, omdat
Gereformeerden en Remonstranten op het stuk