UIT DE HISTORIE. FEUILLETON. BRANDING zijn ze maar slappe figuren. En alleen dan, wan neer ze meenen van de kerk gebruik te kunnen maken voor propageering van die beginselen toonen ze belangstelling en alleen ook in zoover. Alzoo Dr. Kuyper niet. Hij begon met de be- teekenis der kerk te zien, omdat hij zich ook hier liet leiden door het Woord Gods. De kerk is zoo leert de Schrift een instelling van Christus, om draagster te zijn van Zijn Woord en een pilaar en vastigheid der waarheid. Maar dan moet die kerk ook kerk zijn. Zoo zag hij de groote zonde van de Her vormde Kerk, waarin allerlei dwaalleer werd toegelaten en gesanctioneerd. Daarom ging hij ijveren voor die kerk, dat ze weer worden zou, wat ze moest zijn. Neen, het ging niet zöö, dat hij begon met zijn arbeid op staatkundig en maatschappelijk terrein, toen zag, dat de kerk een uitnemend middel zou zijn om de hier nagejaagde idealen te helpen verwezenlijken en dat hij daarom aan haar aandacht gaf. Dan zou hij de kerk hebben willen dienstbaar maken. Hij begon met Gods Woord, maar daarom ook aanstonds met de kerk, opdat de kerk dat Woord Gods zou dienen en zelve allereerst in gehoorzaamheid aan dat Woord Gods zou wan delen. Daarom moest de kerk meer vrijgemaakt wor den van de organisatie van 1816, die haar belette als kerk uit te komen. En dien arbeid heeft God willen zegenen. Als vrucht daarvan kwam de doleantie. Spoedig daarna vonden elkaar de kerken uit de Afscheiding, die reeds vroeger tot de gehoor zaamheid aan Gods Woord waren weergekeerd, en die der Doleantie. En we hebben nu in ons vaderland honderden kerken, waarin het Woord Gods gepredikt wordt, dat Woord Gods, dat zijn licht laat schij nen over alle terreinen des levens, dat den ge- heelen mensch opeischt om God te dienen. En niet het minst door dien arbeid dier kerken, is het dat de vrucht van Dr. Kuypers werk in zoo breeden kring een zegen bracht. God heeft daarin de gehoorzaamheid van Dr. Kuyper willen kronen met Zijn zegen. En als we nu, bij het herdenken van Dr. Kuy per, zien op de rijke vruchten, die zijn arbeid droeg voor de Kerk des Heeren en voor ons volk, dan willen we bijzonder gedenken zijn ar beid voor de Heilige Schrift als het Woord Gods en zijn ijver voor de Kerk des Heeren. En moet het gedenken der voorgangeren, die ons het Woord Gods spraken er toe leiden, dat we hun geloof navolgen, moge dan het gedenken van dezen grooten voorganger ons doen leven en arbeiden uit dat geloof in de waarachtigheid van het Woord Gods en alzoo in de gehoor zaamheid aan dat Woord, in het eeren van de Kerk des Heeren. HEIJ. PERSPOLEMIEK IN 1886. Op de tentoonstelling, thans te Amsterdam ge houden ter gelegenheid van de herdenking van den honderdsten geboortedag van Dr. A. Kuy per, vindt men ook den Statenbijbel, hem op 5 Juli 1886 door de wettige kerkmeesters van de kerk van Amsterdam aangeboden „als geschenk waarin zich symboliseerde de kamp waarvoor hij de wapenrusting had aangegord". Op het zilveren beslag van dezen bijbel is een gegraveerde voorstelling aangebracht van de tempelreiniging (Joh. 2:1417). Deze bijbel herinnert mij aan een perspolemiek in het Chr. Hist. (A. R.) blad voor Zeeland „Het Zuiden", van 23 Januari 1886 gevoerd met de Middelburgsche Courant. De bladen „De Banier" en „De Sprokkelaar" hadden naar aanleiding van het optreden van de Commissie van beheer der kerkelijke goederen te Amsterdam gezegd „dat de Heer Jezus, ware hij thans op aarde, anders zou handelen, dan de kerkelijke commissie te Amsterdam". De Standaard daartegenover herinnerde er aan „dat Hij de kooplieden en wisselaars met een geesel uit den tempel dreef." - De Middelburgsche Courant schreef naar aan leiding daarvan„De begrippen omtrent recht zijn echter in dezen tijd zeer verschillend van die in de dagen waarin Jezus leefde en het zou de vraag wezen of ook zelfs heden ten dage zulk een uitdrijving, d,oor wien en met welke goede bedoelingen ook, wel gewettigd zou zijn" en ver der, dat „Jezus streed voor een schoon beginsel DOOR K. H. MARINUSSEN 72) Dolf was daar nu eenige weken, ingekwartierd bij hartelijke menschen zonder kinderen. De vrouw was als een moeder voor hem. Hij was zeer vertrouwelijk met haar. Zij had hem ver teld, hoe haar een jaar na haar huwelijk, een kindje was geschonken, dat drie maanden later haar weer was ontnomen. Het was drie en twin tig jaar geleden. Op den hoek van den zolder stond nog de wieg en de kleertjes bewaard. Maar een kind had God haar niet meer gegeven. Het smartte haar, doch zij berustte. Want wat God deed, was altijd goed. Bewust of onbewust, hij wist het niet, ver kwikte hij zich aan het geloof van deze eenvou dige menschen, die tevreden door het leven gin gen voor wie geen problemen bestonden. „Als je maar op God vertrouwt", zei de man, „dan loopt alles goed dan heeft deze oorlog waar aan maar geen eind komt, nog een goed doel, al zien wij het niet." Dolf benijdde de menschen. Wie kon nu in het beloop der dingen nog vrede hebben De oorlog sleepte zich niet alleen voort, maar breidde zich steeds meer en meer uit. Italië had zich op het tooneel van den strijd geworpen en Oostenrijk den oorlog verklaard. Men dacht, dat en dit deed met alle menschelijke kracht en ook zwakheid, die in hun wasdat het was in fc-êne opwelling van edelen toorn, dat hij hen verjoeg, die een heerlijken tempel verlaagden tot een handelshuis van het laagst allooi." De Middelburgsche Courant kreeg daarop het volgende antwoord van „Het Zuiden" „Heel beleefd is het van de Middelburgsche Courant, dat zij bij den Heer nog goede bedoe lingen wil onderstellen. Zij schijnt echter niet te weten, dat door het krachtig, handtastelijk optreden in den tempel, de Heiland in conflict kwam met eene kerkelijke overheid, welke tevens groote macht in politie zaken en binnenlandsch bestuur had behouden. Zij schijnt niet te weten, dat de uitdrijving uit den tempel plaats had op Maandag van de laat ste week, en dat Woensdag daaraanvolgend door de overheden het verraad met Judas werd afge sproken. Zij schijnt niet te weten, dat Jezus de overpriesters en schriftgeleerden en oudsten af wees, toen zij Hem en corps kwamen vragen door wat macht Hij deze dingen deed dus dat Jezus zich aan hunne begrippen van recht niet stoorde. Gewettigd in den zin der Middelburgsche was ook toen des Heeren daad volstrekt niet. Voorts„zulk spreken over menschelijke kracht en zwakheid van den Zone Gods behoort tot de godslasteringen van het allerlaagste al looi." Dit antwoord, dat in enkele woorden zoo juist de kern van den toenmaligen kerkelijken strijd raakt moge ons in het herdenkingsjaar van de Doleantie en van den kampioen voor de erken ning van het Koningschap van Christus tot oot- moedigen dank stemmen. Br. H. zeg ik dank voor dit stuk. EEN GOUDEN JUBILEUM. Wel staan onze dagen in het teeken van her denking Niet alleen herdenken we, dat God in ons land voor honderd jaar een man heeft doen geboren worden, die aan het arme Nederland weer rijk dom heeft gegeven, maar ook gedenken we, dat voor 50 jaar in Middelburg een vereeniging is opgericht, die licht in duisternis, blijdschap in droefheid, hulp in benauwdheid heeft gebracht Diaconaal Hulpbetoon. In Augustus 1887 heeft de Kerkeraad van de Ned. Geref. Kerk (doleerende) het volgende laten afdrukken „De Kerkeraad heeft het genoegen aan de Gemeente te kunnen mededeelen, dat eenige Zusters der Gemeente een gezelschap gevormd hebben, dat den naam „Diaconaal Hulpbetoon" draagt. Het stelt zich ten doel de Broeders Diakenen in hun gewichtige en soms zeer moeielijke taak bij te staan met alle haar betamende en beschik bare middelen. Deze zusters wenschen te arbeiden niet als een afzonderlijke Vereeniging, maar onder lei ding van- en verantwoordelijk aan den Kerke raad. Niet als een afzonderlijke Vereeniging. Het is haar er niet om te doen, om naast de wettige schriftuurlijke zorg voor de armen en ellendigen door Diakenen uitgeoefend, nog weer eens op eigen gelegenheid een Diakonietje te hebben. Zij verstaan zeer terecht, dat de plicht en het recht tot oefening der barmhartigheid niet wordt ontleend aan het lidmaatschap eener vereeniging, maar aan het lidmaat zijn van Chris tus' Kerk. Haar hulp zal dus de Kerk en het ambt niet schaden, maar bouwen, zoo het den Heere be lieft. De kerkeraad heeft gaarne de hulp dezer zus ters aanvaard. Zal toch het ambt van Diaken, zoo lange jaren zoo schromelijk verwaarloosd, weer naar den eisch van het Woord worden vervuld, dan is vrouwelijke voorlichting en hulp hierbij onmisbaar. Schenke de Heere op dit goed begin zijn zegen opdat het groeie tot eere Zijns Naams, tot op bouw der kerk, en tot welvaren van behoeftigen en ellendigen. Hij make deze helpende Zusters bekwaam tot haar taak. Tot de uitoefening nu van hun hulpbetoon hebben zij ook ondersteuning in geld of op an dere wijze noodig. Daar de kerkeraad haar dit voor het tegenwoordige niet verschaffen kan, noodigt hij dringend de leden der gemeente uit aan „Diakonaal Hulpbetoon" hulp te verkenen. er aan de menschenslachting nu toch wel spoedig een eind zou komen. Men vergiste zich. Terwille van de menschelijkheid o, bittere ironie bemoeide Amerika zich met den gang van zaken en verklaarde Duitschland den oorlog. Maar het taaie, Duitsche ras hield vol. 't Was ongelooflijk, maar waar. Overal, doch vooral in Duitschland, moest toch wel ontzettend geleden worden. Maar van deinzen was geen sprake. Te midden van dien oorlogsbrand lag het on zijdige Nederland, dat met groote moeilijkheden kampte, daar den eenen dag de Engelschman, den anderen dag de Duitscher moest worden ontzien. En bezwaarlijk kon de bevolking wor den gevoed en gekleed. Een distributiestelsel was ingevoerd, dat den meesten nauwelijks voldoende verschafte. Het aspect van Dolfs compagnie was geheel veranderd. Ouder lichtingen waren met groot verlof gegaan, jongere hadden de plaatsen inge nomen. Zijn warme vriend Everaards, die hem tot het laatste in de goede richting had gehou den, was ook vertrokken. Van Oosten, de on derwijzer, had verlof bekomen en stond vóór zijn klas reeds. Hij miste hem en sloot zich niet bij nieuwelingen aan. Bepaalde vrienden had hij bij de compagnie niet meer. Men vond hem stijf, in zichzelf gekeerd, ietwat zonderling. Zij wisten niet Er was ook een nieuwe compagniescomman dant gekomen, een reserve eerste luitenant, een man met ijzeren wil, die den troep volkomen in bedwang had. Hij mocht Dolf graag lijden en had hem bestemd voor de opleiding. Het was toch niet in orde, dat een intellectueele jonge Een gave in eens of een kleine gift wekelijks of maandelijks is hartelijk welkom. Hieronder volgen de namen van haar die dit gezelschap uitmaken. Zij ontvangen gaarne elke gift en zijn tot het geven van verdere inlichtin gen gaarne bereid. Moge zij met belangstellend bezoek of schrij ven worden verblijd. De bovenbedoelde zusters zijn Mevrouw J. M. KlaarhamerAmons. Mejuffrouw Wed. W. NachtegaalCrucq. J. A. de WagemakerSnijders. J. P. de Kokv. d. Broeke. A. WattezDommisse. J. D. VerhageDronkers. P. J. JonkRegeur. M. E. de WolffDaenes. P. J. van Nederveende Vey. M. J. de Vey. Blijkens mededeeling in de Zeeuwsche Kerk bode van 29 October 1887 verblijdt zich de Kerkeraad over de vele en aangename bewijzen van instemming en waardeering welke „Diako naal Hulpbetoon" reeds mocht ontvangen." Is toen reeds de geboorte van die jonkvrouwe met vreugde begroet, wat is het nu een vreugde haar van harte te mogen feliciteeren, nu zij de schoone leeftijd van 50 jaar heeft bereikt. Op het vieren van „kroon"jaren zijn we in Zeeland gesteld. Wel, deze grijze dame draagt haar gouden kroon met eere Ik weet zeker, dat ik namens zeer vele broeders en zusters in Middelburg spreek, wanneer ik haar van harte gelukwensch met haar vijftigste geboortedag. En wanneer Diaconaal Hulpbetoon Maandag 1 Nov. 7.30 weer vergadert, dan meen ik niet veel mis te grijpen of velen zullen het „willen zeggen met bloemen". Deze dame moet in de bloemetjes gezet worden. In den regel vertoonen zich met de ouderdom de gebreken. Maar deze 50-jarige is nog vol vi taliteit. Natuurlijk waardeert de Diaconie al de vereenigingen, die voor haar werken. Maar ook al die vereenigingen zullen zich met ons verblij den over dit gouden feest. Heerlijk is het om in dienst van Christus te mogen staan. Heerlijk om de armen, die Hij in Zijn plaats heeft nagelaten, te mogen verzorgen. Heerlijk om bij het stijgen der vereenigingsjaren met alle energie voort te gaan, weelde te brengen waar soberheid is, blijdschap te brengen waar droefheid is. Geve de Heere aan Diaconaal Hulp betoon, dat ze ook verder werken moge in de kracht des Heeren tot heil van zijn kerk. A. H. OUSSOREN. L. S. Mag ik op deze plaats even Uw aandacht vestigen op „De Rudolphstichting" Zij gaat uit van de Vereeniging tot verzorging van kinderen. Zij bedoelt de verzorging van verwaarloosde Geref. kinderen. Zij wil deze kinderen op den duur brengen in een echt huiselijken Geref. kring, waar zij ontvangen, wat hun eigenlijke ouders hun onthouden hebben. Dit weinige is, dunkt me, reeds genoeg, om U te doen verstaan, dat wij de dure roeping heb ben, dit werk der barmhartigheid onzen moree- len en financieelen steun te bieden. Daarom richt ik met volle vrijmoedigheid, maar ook met dringenden ernst tot alle Gerefor meerden in Zeeland het verzoek helpt, om dit werk in stand te houden, èn door Uw gebed, èn door Uw gaven. In verband met dit laatste hoopt over eenigen tijd de heer J. Hamelink te Zaamslag U een be zoek te brengen. Broeders en zusters, ontvangt dezen broeder welwillend. Stelt hem niet teleur, maar geeft U aan hem op als begunstiger. En helpt alzoo dit heerlijke werk in stand te houden. Gij kunt ook hierdoor de eere van Gods Naam verhoogen en het welzijn van vele kinderen bevorderen. D. BREMMER. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, October 1937. Op de laatste algemeene vergadering van de Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging „Ja- chin" behandelde Ds. P. van Dijk van Zaandam het belangrijke onderwerp„Het leven bij de Heilige Schrift". Zijn referaat werd door Jachin's uitgevers bureau uitgegeven en deze brochure is de lezing en overdenking alleszins waard. man, die bovendien zeer bescheiden was en op wiens gedrag niets aan te merken viel, gewoon soldaat bleef. Dolf had hem gesmeekt, te mogen blijven, wat hij was. Hij voelde niets voor den militairen dienstzat nog vast in zijn vroeger socialistische dogma, dat er geen oorlog zijn zou, als er geen militairen waren. Maar dat zeide hij niet, wel wetend, dan niets te bereiken. Hij had nog een ander argument. Steeds meer zaken- en studieverloven werden verstrekt. Dus had hij op aanraden van Frits, die met zijn batal jon in Brabant) lag en met wien hij geregeld briefwisseling onderhield, een request om door loopend studieverlof ingediend bij het Departe ment van Oorlog. Het verzoek was al enkele maanden onderweg. Eiken dag kon de beslissing afkomen. Wanneer hij nu werd aangewezen voor de opleiding, was het verlof weg. Dat argument had den compagnies commandant mild jegens hem gestemd. In afwachting van de beslissing werd hij niet naar de opleiding gezonden. Geregeld genoot hij zijn maandelijksch verlof. De meeste keeren bracht hij deze in Rotterdam door. Éénmaal was hij in Brabant bij Frits ge weest en enkele malen bij zijn academievriend in Overijssel. Doch dat laatste was hem niet bevallen. De student had niets met den dienst uit te staan en was bijna klaar met de studie. Bovendien had hij zich vastgeworteld in de so cialistische levensbeschouwing, die voor Dolf alle bekoring verloren had. En het starre libe ralisme van den vader, een landheer in Over ijssel, stootte hem ook meer en meer af. Vervol gens had hij Laarwoud nog eens opgezocht, waar Eerst ziet hij de vraag onder de oogen „Hoe staat het met het leven bij de Heilige Schrift in onze gezinnen De schrijver meent, dat in de laatste jaren de belangstelling voor de Christelijke religie toe neemt, de kerk aan invloed begint te winnen en de Schrift ook min of meer in die belang stelling deelt. Toch constateert hij met eenigen schroom deze blijken van opbloei, want er zijn ook verschijn selen, die de toekomst voor het leven bij den Bijbel donker maken. De gevaren schuilen niet alleen in den harden strijd om 't brood, het ge jaagde en drukke leven, de uithuizigheid, de on geregelde arbeidstijden en daardoor de onorde lijkheid van de gezinsleden, het dagblad en de sport. Deze factoren werken reeds lang op ons volk in. Maar daar zijn in den laatsten tijd ernstiger gevaren bij gekomen. Ds. van Dijk wijst op de radio en de film. Iemand heeft reeds ten opzichte van het onder wijs gesproken over „den ondergang van het ge schreven woord" en een toekomst voorspelt, waarin het kind met afbeelding en toespraak zal gevoed worden. In 't algemeen wordt in onzen tijd minder ge lezen dan vroeger, en 't zou wel een wonder zijn, wanneer de lezing van den Bijbel ook niet in dit lot deelde. Ik ken menschen, die langen tijd de begeerte naar een radio onderdrukt hebben, omdat ze bang waren, dat door de radio de lust tot lezen zou verminderen, en nu erkennen moeten het lezen heeft inderdaad door het luisteren naar de uit zendingen sterk geleden. Zelfs heb ik menschen gesproken, die het eenige dag- of weekblad, dat ze lazen, hebben ingeruild voor de radio-distributie. Een christelijk dag- of weekblad lezen èn de radio dat ging niet vanwege de kosten. Dan maar alleen de radio, en de nieuwsberich ten geven meent men voldoende vergoe ding. De radio is een zegen, wanneer er een goed gebruik van gemaakt wordt. Maar zou ook het bijbellezen niet lijden onder het overdadig radiogebruik Er zijn menschen, die den heelen dag het toe stel open hebben staan en alle stilte uit het huis verdreven hebben. 't Gebeurt, dat 'k in een woning kom, waar niemand in de kamer is, terwijl toch dreunend de klanken op me aankomen. 't Is ook geen zeldzaamheid dat men tegen woordig vragen moetzoudt u het toestel niet even willen afschakelen, want 't is zoo vermoei end met elkaar te praten, terwijl de radio dreu nend aanstaat. Vroeger was iemand, wanneer hij alleen was, metterdaad alleen. Nu ontvluchten velen alle alleen-zijn. Dr. B. Wielenga schrijft in „Herleving" arti kelen over Luister en Ellende van den moder nen mensch. Hij kent ook menschen, die de radiostem den ganschen dag laten spreken. Het is of ze bang zijn voor de stilte. Meermalen zegt men, wanneer op huisbezoek gevraagd wordt het toestel even af te schakelen: „O, dat hóór ik niet eens meer „Dat is" merkt Dr. W. op „de mo derne mensch. Hij hóórt niet meer wat hij hoort. „Het alles" wordt tenslotte „niets"." Met het bijbellezen zal 't op 't platteland zeker wel beter gesteld zijn dan in drukke industrie steden als Zaandam. Ds. van Dijk meent, dat in vele onzer Geref. gezinnen eerherstel van den Bijbel noodig is, om dat het bij sommigen schier alles te wenschen over laat. Letterlijk schrijft hij„Meer dan eenmaal heb ik in mijn ambtelijke practijk Gereformeerde menschen ontmoet, die bleken geen Bijbel in huis te hebben of ze hadden er een, maar wisten er geen weg mee of ze lazen er in, alléén op Zon dag met de uitvlucht„Wij soort menschen heb ben er in de week geen tijd voor". Bedroevende bewijzen doen zich voor, dat men door onkunde in de Schrift de prediking op den Rustdag niet meer volgen kan. Een zuster der gemeente vroeg me eens „Dominee, waar hebt gij het Zondag morgen in de preek toch over gehad U sprak voortdurend over een bruid en een bruidegom, welke menschen zijn dat toch, die gaan trouwen?" Als antwoord op de vraag naar den stand van moeder en Annie toen juist logeerden. En dat was hem bevallen, daar hij voelde aan Meule- mans een steun te hebben. Hij wist niet, hoe toen Meulemans aan zijn moeder had gezegd, dat hij in hem (Dolf) gewonnen had Het liefst meed hij Rotterdam, daar hij Lucie niet wilde ontmoeten. Wel had hij met Annie afgesproken, dat Lucie steeds op de hoogte zou zijn, als hij in Rotterdam was, opdat zij niet op den Goudschen Weg zou komen, maar tot twee maal toe had hij haar op straat ontmoet. Het waren pijnlijke ontmoetingen. Beiden hadden iets willen zeggen, maar hij had gesalueerd en was doorgeloopen. Hij keek op zijn polshorloge nog vijf minuten en dan werd hij afgelost. Luidruchtig pratend en lachend passeerden eenige soldaten, zwembroek in de hand. Eén van hen, een echte Rotterdammer, hij heette Toon Lans, had, als altijd, het hoogste woord. Hij kon geen tien woorden zeggen of er was een vloek onder. Hij zong de vloeken De vier soldaten verdwenen iets verder den dijk op en ontkleedden zich achter een houten huisje, om in een kolk achter bij de haven te gaan zwemmen. Het was dien Zaterdag snikheet geweest en het was nóg warm. De aflossing verscheen. En met den korporaal trok Dolf terug naar het wachtlokaal, vlakbij. Een steenen gebouwtje. Hij zette zich op de bank en ging de courant lezen, die de facteur juist had bezorgd. De klok van het dorp had even te voren acht uur geslagen. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2