No* 43 Vrijdag 22 October 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds* A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD*D, W. M. LE COENTRE, F* J. v. d. ENDE, A* B. W* M. KOK, F. STAAL Pzn., A* SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H* v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6 OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 GOEDSMOEDS ZIJN. Doch alsnu vermaan ik ulieden goeds moeds te zijn En zij allen goedsmoeds geworden zijnde, namen ook zeiven spijs. Handelingen 27 22a, 36. De positie van de Kerk des Heeren wordt gaandeweg moeilijker. De toekomst schijnt in deze wereld weggelegd voor kracht en geweld. Wie kracht kan bijzetten en geweld uitoefenen, die heeft de beste kans op dit ondermaansche zijn plaats te handhaven. Wie dat niet kan, wordt onder den voet geloopen. Daarom trekken de volken 't harnas aan en wapenen ze zich met de kracht van het staal en 't geweld der techniek ze doen 't met lust of noodgedwongen, maar de een met den ander doet 't. Wat moet in die wereld de Kerk des Heeren Over kracht en geweld beschikt ze niet en zou ze die al kunnen verkrijgen, ze mag ze niet te baat nemen, wantNiet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschie den, zegt de Heere der heirscharen. Is daarmede niet gegeven 't hopelooze van de positie der kerk Hoe zal van haar nog invloed uitgaan Moeten we ons niet vertrouwd maken met de gedachte, dat ze haar tijd gehad heeft Dat ze hoogstens nog bestaansrecht heeft, zoo ze zich ter beschikking wil stellen aan de ideo- logiën, wier idealen door kracht en jjeweld in werkelijkheid moeten worden omgezet Op deze vragen moet krachtig neen geant woord worden. De Kerk heeft ook nu een eigen positie en ze zal die houden, mits ze getrouw blijft aan de roeping waartoe God haar gesteld heeft n.l. verkondigster te zijn van goede bood schap. Dat moet ze zijn, juist in deze verwarde tijden. Haar boodschap moet uitklinken boven 't wapen- gedruisch, boven de snoevende taal van vele grooten der aarde en moet wezen 't antwoord op de vraag van velen Wie zal ons het goede doen zien Dan zal ook nu blijken, dat de Geest van den Heere der heirscharen meer werkt dan kracht en geweld. Dat is ook bewezen door 't optreden van Pau- lus tijdens den storm, die 't schip, waarop hij naar Rome getransporteerd werd, overviel. Getrouw aan zijn roeping bleef hij verkondiger van goede boodschap. En daarin bleek zijn kracht. Aanvankelijk werd zijn woord niet hoog aangeslagen zijn waarschuwing niet van Creta af te varen vond geen gehoor, 't Oordeel van ervaren zeelui legde meer gewicht in de schaal. Anders werd 't, toen de uitkomst Paulus in het gelijk stelde en een felle storm opstak, die veertien dagen aan één stuk raasde. Een zwaar bedekte lucht bij dag en nacht maakte 't onmogelijk nog plaats of koers te be palen, zoodat niemand tenslotte meer wist, waar 't schip rondzwalkte. Alle veiligheidsmaatregelen werden ongedaan gemaakt door den aanhouden den vliegenden storm afgemat en moedeloos gaf de bemanning zich ten laatste over aan 't woeste spel van wind en golven. Elk bereidde zich op den dood. Dan treedt Paulus op als boodschapper van goede tijding God heeft hem die gegeven 't schip zal wel verloren gaan, maar alle men- schen zullen gered worden. Dat is Gods belofte aan Paulus en op grond daarvan vermaant de apostel zijn lotgenooten goedsmoeds te zijn, want allen zullen 't leven eraf brengen. En vinden die woorden niet aanstonds ingang, dan gaat Paulus merkwaardig te werk. Hij gaat geen preek houden over de waarde der beloften Gods, maar in eigen gedrag toont hij, wat hem de beloften Gods waard zijn. Hij zelf wordt goedsmoeds en gaat uit van de zekerheid, dat hij niet zal omkomen. En dat op grond van de ontvangen belofte. Dringend noodigt hij zijn tochtgenooten te gaan eten ze mogen niet in vertwijfeling blijven zit ten wachten op hun noodlot daar is geen reden voor, ze hebben de belofte Gods van hun be houd ze hebben den geregelden maaltijd al veel te lang veronachtzaamd ze moeten weer kracht verzamelen om den strijd tegen de elementen voort te zetten. Zoo spreekt Paulus en hij gaat hun daarin voor. En als hij dit gezegd en brood genomen had, dankte hij God in aller tegenwoordigheid en het gebroken hebbende begon hij te eten. En zie 't ongelooflijke gebeurtde vertwij felden worden goedsmoeds en neme ook zelf spijs. Dat bereikt Paulus, de verkondiger van goede boodschap hij leidt een bemanning van meer dan 270 koppen, niet met kracht en geweld, maar door des Heeren Geest. Door hem leeren de vertwijfelden kennen de waarde der beloften Gods en met hem geven ze zich vol vertrouwen daaraan over. Dat werd hun redding. Gelijk Paulus in zijn roeping van verkondiger van goede boodschap voorspoedig werd gemaakt door den Geest van den Heere der heirscharen, zoo zal des Heeren Kerk 't nog zijn, mits ze getrouw zij in 't verkondigen van goede bood schap. Daar is alle reden toe, gezien de sombere werkelijkheid, waarin we leven. Hoe uitzichtloos is veler bestaan. En wat staat ons allen nog te wachten Zal onze samenleving straks stranden op één van de klippen van communisme of fascisme Of zal de cultuur van ons werelddeel straks ver nietigd worden door de botsing tusschen die beiden Zijn die vooruitzichten niet genoeg om de handen slap te laten hangen, om te vertwijfelen aan de toekomst Maar daartegenover moet des Heeren Kerk haar blijde boodschap stellen. Zij, juist zij heeft nu een goede tijding, hoewel niets zoo troosteloos lijkt als haar toekomst. Haar toekomst is niet van beneden, maar wordt van den hemel uit gewerkt. Zij belijdtMaar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Daarom kunnen we goedsmoeds zijn, maar moeten we 't ook wezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën. 't Is onze roeping goedsmoeds te zijn, opdat door ons de wereld geroepen worde tot de be lofte Gods. In ons goedsmoeds zijn moet de we reld aanschouwen de waarde der beloften Gods. En hier stooten we op een zeer zwakke plek in onze roeping tegenover de wereld. In plaats dat we de wereld jaloersch maken op onzen rijk dom der beloften Gods, vindt de wereld ons vaak aan haar kant in de vrees voor, of 't ge klaag over verlies van aardsche goederen. We jammeren met de wereld mede, we zijn onrustig en zenuwachtig, alsof ook onze toekomst afhing van 't wel en wee der zienlijke dingen. Ja erger, soms grijpen we de zonde aan, om toch maar 't verlies van aardsche goederen te ontgaan of te voorkomen. Desondanks blijven we godsdienstig doch we zijn slechts jammerlijke caricaturen van wat we moeten zijn naar onze roeping. Maar laten we onze roeping hoog houden zeker we moeten dan bereid zijn alles over te geven in den dienst des Heeren maar dat is geen waagwerk, 't is ons voorrecht dat te mo gen doen. Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn En levende naar deze roeping is er plaats voor 's Heeren Kerk temidden van de wereld, die haar haar plaats betwist. Menschen, die hun levenszekerheid hebben buiten de belofte Gods, zijn niet goedsmoeds. Hun moed is afhankelijk van 't wel of wee der zienlijke dingen. Wankelen die, de moed ont zinkt hun. Vandaar dat angstig grijpen naar alle zijden, om zich te vrijwaren tegen verlies der zienlijke zaken. En toch staat 't onverbiddelijk vast, dat al wat gezien wordt, voorbij zal gaan. Dat is de armoede dezer wereld. Laat dan des Heeren Kerk getuigen van haar rijkdom dat gebeurt wanneer elk lid der Kerk dat doet. O, 't is veel gemakkelijker te smalen op de booze wereld maar daartoe heeft God ons niet gesteld. We moeten door goedsmoeds te zijn, door blijmoedig te zijn in den Heere, getuigen van onzen onvergankelijken rijkdom. Dan zullen onze veroveringen op de wereld meer zijn dan die door kracht en geweld. Gaat door ons de boodschap van de goede tijding der beloften Gods uit in de wereld, de Geest van den Heere der heirscharen zal haar vruchtbaar maken. Dat kunnen we aan den Heere overlaten. Wonderlijk voorrecht in die roeping te staan Terneuzen. G. W. VAN HOUTE. AAN DE GEMEENTEN VAN GALATIË, GENADE EN VREDE. Gal. 1 1—3 (II). Als Paulus aan de gemeenten van Galatië een brief gaat schrijven in zijn ambt van apostel van Jezus Christus, zal hij ze ernstig moeten bestraf fen, vooral over de groote zonde, dat zij het door hem hun gepredikte Evangelie begonnen prijs te geven door gehoor te geven aan ver leiders. En reeds aanstonds geeft hij dan te kennen, dat hij over die gemeenten ontstemd is, door zijn korte adresseering aan de gemeenten van Ga latië. Daar voegde Paulus dan niet één vriendelijk woordje bij. Niet, als in de beide brieven aan de Corinthi- ers aan de gemeente Gods. Of, als in de beide brieven aan de Thessalonicensen aan de ge meente, welke is in God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Alleen maar aan de gemeenten van Galatië. Ontbreekt hier dan elke eervolle bijvoeging, hij schrijft dan toch aan de gemeenten van Ga latië. Hij gebruikt niet het neutrale woord „aan mijn lezers in Galatië", maar schrijft aan de ge meenten. En zoo toont Paulus, dat hij de men schen, aan wie hij schrijft, ziet in een bepaalde qualiteit en hoedanigheid. Ze vormden niet een willekeurige groep van menschen, zooals hij die zou aantreffen, wanneer hij ergens op een vol marktplein zou staan. Er waren daar in Galatië gemeenten. Paulus begint wel niet met ze aan te spreken als broeders, om ze te doen gevoelen, dat hij tegen hen ernstig bezwaar had, maar hij zag in hen toch wel broeders. Meermalen gebruikt hij in dezen brief dat woord (1:11:3:15:4:28; 5:11; 6: 1, 18). De adresseering „aan de gemeenten", sluit in, dat de apostel hen ook aanstonds wijst op de genade, die God hun bewezen had, waardoor zij toch ook al zei hij dat niet met zooveel woorden gemeenten Gods waren. Het woord, door „gemeenten" vertaald, is af geleid van een woord, dat „roepen" beteekent. Zoo kon dat woord dienen om aan te duiden een vergadering, die saamgeroepen was. Prof. Greijdanus zegt er dit van het werd de naam voor het geheel van Gods verkorenen en door Christus' bloed gekochten en ten leven en ter zaligheid geroepenen, het geestelijk lichaam van Christus, hetzij in zijn geheel, hetzij naar plaat selijke openbaring, ook wel in één huis. Als Paulus dan adresseert „aan de gemeenten van Galatië", ligt in die korte adresseering toch ook een eer- en beteekenisvolle aanspraak. Paulus ziet ze niet als een hoop menschen, maar als gemeenten van Christus, als zulken, die geroepen waren en zich hadden laten saamver gaderen door het Woord Gods. Ook hierin moeten we ons dan laten leiden en onderwijzen door hem, die een apostel van Jezus Christus was. En dan blijkt wel, dat verkeerd doet wie, voor een gemeente optredende, haar aanspreekt met het neutrale „mijne hoorders". Die benaming past, als hij op straat predikt en er menschen zijn, die naar hem willen luisteren, maar niet bij een vergaderde gemeente. Dat neutrale „mijne hoorders" is dan niet daarmee te verdedigen, dat men kan wijzen op allerlei, soms groote, zonden, die in zulk een gemeente zouden gevonden worden. Wat een zonden vond Paulus niet in de ge meenten van Galatië Zoo zelfs, dat hij in 4 11 zijn vrees uitspreekt, dat hij tevergeefs onder hen gearbeid had. Dan zeker had hij wel kunnen meenen reden te hebben om hun den eerenaam „gemeenten" te onthouden, en ze aan te spreken als „zijn lezers". Maar, hoewel hij groote zon den onder hen vond, zag hij niet over het hoofd, dat ze door God geroepen waren en zich op dien roep Gods als gemeenten hadden laten saam vergaderen. Daaraan juist, dat hij zich tot hen als tot ge meenten kon richten, zou zijn woord te meer klem ontleenen. Omdat zij gemeenten waren, daarom moesten zij naar zijn woord hooren en doen. Daarom moesten zij zich laten bestraffen en vermanen, en zich bekeeren van hun zonden. Geheel in overeenstemming daarmee is dan ook, dat Paulus hun den zegengroet brengt genade zij u en vrede van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus. Sluit Paulus zich in zijn briefbegin aan bij de destijds gevolgde gewoonte, waarbij men den lezer een groetwensch bracht, die wensch wordt bij hem aanstonds Christelijk gestempeld en krijgt dan een rijken inhoud. Genade en vrede wenscht hij den gemeenten van Galatië toe. Het woord genade wijst beide op de vergeven de en de gevende gunst Gods. Bij God is er genade om de zonden te ver geven. In dien weg van schuldvergeving kan God aan den mensch weer Zijn gunst toonen en hem zegenen. En het in begrip van alle heil, dat God in dien weg schenkt, ligt aangeduid in het woord vrede. Roemt Paulus niet in Rom. 5:1, als het hoogste goed, dat wij vrede met God hebben. Als wij met God verzoend zijn, als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn Dan kan ook gekend en genoten worden de innerlijke vrede. Dien vrede bedoelt Paulus, want hij schrijft over de genade en den vrede, die komt van God den Vader en onzen Heere Jezus Christus. Die vrede kan er alleen zijn, wanneer God de Vader dien schenkt en die vrede is dan al leen te ontvangen door Hem, die de Middelaar is tusschen God en ons, door onzen Heere Jezus Christus. Deze rijke zegengroet was dan meer dan een wensch, van een Christen, hier Paulus, voor an dere menschen. Die groet was een toezegging van die genade en dien vrede. Zij, aan wie Pau lus, als apostel schreef mochten zich verzekerd houden van die genade Gods en dien vrede door den Heere Jezus Christus. Met die ambtelijke toezegging richt Paulus zich nu ook tot de gemeenten van Galatië. Daar blijkt uit,- dat hij het woord „gemeen ten" ernstig nam dat hij dat woord maar niet gedachteloos neerschreef, of bij wijze van vrien delijkheid gebruikt. Omdat het, ondanks vele zon den, gemeenten waren, daarom mocht hij hun ambtelijk verzekering doen van de genade en den vrede Gods. Natuurlijk dan niet zóó, dat allen, die tot die gemeenten behoorden, zonder meer daaruit zou den mogen besluiten, dat zij reeds vrede met God hadden. Die groet bevatte een ambtelijke toezegging van de genade en den vrede Gods, maar die moest dan ook door het geloof worden aan vaard en in dat geloof moesten ze dan ook in den weg der gerechtigheid wandelen. Wat is het heerlijk op te merken, dat Paulus, als hij gaat schrijven aan gemeenten, die hij, als apostel van Jezus Christus, ernstig zal moeten bestraffen, niet begint met die bestraffing, maar met de verzekering van Gods genade en gunst in den Heere Jezus Christus. Hem was gelijk hij schrijft in 2 Cor. 5:19 het woord der verzoening toevertrouwd. Een gezant was hij van Christuswege, opdat door zijn dienst zou uitgaan de noodiging laat u met God verzoenen. Zoo moeten dan de Galatiërs zijn brief gaan lezen, opdat zij zich laten leiden tot bekeering. DE V. U.-KALENDER. Voor de V.U.-kalender willen we op deze plaats met een enkel woord de aandacht vragen, omdat in de verspreiding daarvan een goed pro pagandamiddel ligt. Om verschillende redenen, ook in den kalen der zelf gelegen, kunnen we dien aanbevelen. Op 26 blaadjes wordt een duidelijke kalender gegeven, met ruimte voor aanteekeningen. Het bovenste deel geeft foto's. De eerste is die van Dr. Kuyper op z'n studeerkamer. Voorts volgen nog 25 andere van gebouwen en zalen. Op de achterzijde wordt een korte verklaring gegeven bij de foto's. Men krijgt zoo eenigen indruk van het uiterlijke van het universitaire leven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1