FEUILLETON*
BRANDING
VAN VERRE EN NABIJ*
ZENDING*
KERKNIEUWS*
gegeven, komen wij dan nu ook tot U om U offi
cieel mede te deelen, wat wel reeds bij geruchte
U ter ooren kwam, dat ons college, de onge
oorloofdheid en onmogelijkheid inziende om lan
ger onder de hiërarchische organisatie van 1816/
'52 te blijven verkeeren, verworpen en terzijde
heeft gezet om terug te keeren tot de gehoor
zaamheid aan het eenig Hoofd der Kerk Jezus
Christus, wiens Woord alleen in die Kerk als
wet gelden mag.
Alle band hoegenaamd ook met het Neder-
landsch Hervormd Kerkgenootschap, dat in 1816
is opgericht, is derhalve voor ons altoos verbro
ken en dit genootschap als ééne voor God on
bestaanbare instelling verworpen.
En opdat van stonde aan uitkomen mocht, dat
ons bedoelen in het allerminst niet was om op
revolutionaire wijze de plaatselijke kerken als
losse atomen in independentistischen zin te laten
voortbestaan, heeft ons college op den dag zei
ven, waarop wij het juk der Synodale hiërarchie
afwierpen, zich terstond geplaatst onder de Ker
kenordening van 1619, die al zulken misstand
uitsluit en den eisch inhoudt, dat de Gerefor
meerde Kerken in presbyteriaal-synodaal ver
band met elkander leven en, tenzij Gods Woord
er tegen zij, zich aan de besluiten der meerdere
vergaderingen onderwerpen zullen.
Overmits ons nu bekend zij, dat ook uw col
lege in veelszins gelijken toestand verkeert, en
ook gij reeds vroeger tot het inzicht kwaamt van
het bederf, dat in deze hiërarchie school, en ook
door uw optreden niet weinig bijgedragen werd
om de prediking en heerschappij der Gerefor
meerde belijdenis te dezer plaatse te bevorderen,
zoo komen wij als de later ontkomenen tot U
als onze broederen, om onze hartelijke blijdschap
te betuigen, dat ook ons eindelijk na te lang en
zondig wachten, de oogen zijn verlicht gewor
den, om in te zien, hoe de weg, waarop wij wan
delden, doodliep.
Voorzoover nu de liefde Gods in Christus
Jezus den Heere, onze zielen door genade heeft
bereikt, is de bede Christi des eenigen Hooge-
priesters vervuld„dat zij allen één zijn".
Hieraan wordt niet af of toegedaan, zelfs niet
door het vleeschelijk „Ik van Appolos" of „Ik
van Paulus" neen, deze zeer teedere en heilige
zaak ligt vast in den Borg.
Maar, en hier ligt het zij bescheidenlijk
aangemerkt onze ellende, dat vooral door
vleeschelijke scheiding van hetgeen saam hoort,
het leven wordt gemist, des Heeren Geest wordt
bedroefd en het volk als een verdorven spring
ader God niet verheerlijkt, Zijn naam niet hei
ligt, Christus zijn Losser niet zalfthet geloof
niet door de liefde werkende is en alzoo helaas
de Heere niet aan zijn recht komt, en ook het
volk des Heeren lof niet kan vertellen, schoon
dit de zielsbegeerte van ieder levend gemaakte is.
Helaas, wij moeten bekennen Broeders, daar
is onze fout.
Al te lang hebben wij gediend als een slaaf
onder de Synodale hiërarchie, waardoor wij, tot
vrijheid geroepenen, de rechten des kindschaps
niet konden doen gelden.
Dit is door de Kerk reeds sinds jaren ingezien.
Ook hebben uwe voorgangeren reeds pogingen
aangewend om tot gehoorzaamheid en vrijheid
te geraken, niet alleen uitwendig, maar ook gees
telijk.
Wij willen op hetgeen geschied is, thans niet
verder ingaan. Genoeg zij het op te merken, dat,
waar des Heeren volk van den anderen ver
vreemd blijft, zij elkander zullen verteren, en is
dorheid en magerheid der ziel het noodwendig
vrucht gevolg.
Maar integendeel, waar dat volk met één-
parigen schouder draagt, en de liefde wordt ge
oefend, daar de Heere zijn wegen gebiedt, en
zulk volk dan schrikkelijk is voor de wereld „als
slagorden met banieren".
Overtuigd zijnde, dat gij, Broeders, hierin met
ons eenstemmig zijt, doen wij door dezen met
u en alle oprechten, bekentenis onzer zonde en
stellen voor le. om op den aanstaanden Biddag
voor den troon der genade ons te vereenigen in
de bede of het den Heere believen mocht, zulk
zondig volk als wij zijn nog eens te bezoeken
en onze afkeeringen te genezen. En 2e. dat wij
van beiden zijden zooveel in ons is de eenheid
en de vrede zoeken aan te kweeken, al wat nog
verdeelt trachten op te ruimen en tot het groote
doel elkander bij iedere gelegenheid de hand bie
den, om alzoo geve het de Heere spoedig tot
de \fereeniging van alle Gereformeerden in ons
dierbaar Vaderland te geraken, opdat wij eens
mochten verwaardigd worden, om de erve onzer
vaderen op te bouwen, en de vervallen omtuining
weder op te richten, tot eer van onzen God, en
DOOR
K. H. MARINUSSEN
68)
„Ik weet, dat Dolf Lucie liefheeft. Met enkele
woorden heeft hij dat laten blijken. Maar meteen
zeide hij toen, dat hij haar niet meer wilde ont
moeten, om beider gemoedsrust niet te verstoren.
Het was dien avond van het ijs, U weet wel,
toen Fred en iknu, toen. Maar later heeft
hij Lucie nog eens thuis gebracht. Dat is alles,
wat ik weet. En 'k weet ook, dat Dolf niet ver
geten is. Hij stuurde, nu wil ik het wel zeggen,
niet een brief, maar een telegram om te weten,
hoe zij het maakte. Dat is voldoende."
„En nu je vermoeden
„Ik vermoed, dat Dolf Lucie lang niet onver
schillig is. Zij informeerde te veel naar hem. Zij
deed het daareven nog misschien hebt U het
gemerkt. Maar zekerheid heb ik niet. Lucie heeft
er met mij nooit een woord over gesproken."
„Die zekerheid kan ik je dan nu wel geven,
Anneke."
In grove trekken verhaalde mevrouw Hilde-
rink, om te besluiten „Je kunt er dus rustig
met Lucie over spreken. Dat is prettiger voor
haar. Het was een heele verlichting, toen zij haar
hart had uitgestort. En je broer Dolf, dat moet
ik eerlijk erkennen, heeft karaktervol gehandeld.
God geve, dat hij tot inkeer kome. Dan is ook
tot blijdschap en sterkte van al zijn arm en el
lendig volk.
En nu, omdat ons hart uitgaat naar de ineen
smelting van al Gods Gereformeerde volk, slui
ten wij ons gaarne aan bij hetgeen besloten werd
op het onlangs gehouden Synodaal Convent. Tot
meer practische voorstellen zal voorzeker later
gelegenheid genoeg zijn ook zullen die dan ker
kelijk moeten behandeld worden.
Hiermede, geliefde broeders, U den Heere
aanbevelende met alle behoeften en nooden der
Kerke Gods in dit Mesech, blijven wij met heil
bede en liefde,
UEw Dienstvaardige
Broeders om des Heeren wil
De Kerkeraad der Ned. Geref. Kerk
(doleerende) te Middelburg.
Namens denzelve
P. J. W. KLAARHAMER, h.t. praeses.
A. B. CRUCQ, h.t. scriba.
Middelburg, October 1887.
Wie dit schrijven leest, komt onder den indruk
van Gods genade over onze kerken, ja over ons
volk. Welk een geweldige uitwerking heeft dit
pogen tot eenheid gehad.
En we mogen onszelf wel voor de vraag stel
len waardeeren we wel wat we thans bezitten
in de eenheid van al die kerken, die niet meer
leven onder synodale hiërarchie.
Onze vrijheid, onze rust in Nederland is voor
een groot deel te danken aan de genade Gods,
die de Kerken van '34 en '86 hebben ontvangen.
Make dit ons ootmoedig en klein
A. H. OUSSOREN.
DE CATECHISATIES.
We stelden vast, dat de verantwoordelijkheid
voor het onderwijs aan de kinderen der gemeente
in de eerste plaats bij de ouders ligt.
Dat zij voor Gods aangezicht beloofd hebben,
hun kinderen zelf te onderwijzen en te doen
onderwijzen.
In de eerste plaats wil ik iets zeggen van dit
zelf onderwijzen. Onmiddellijk na de Reformatie
hebben de ouders het onderwijs der jeugd zelf
ter hand genomen. Toen leefde me nog in de
spanning van de groote tegenstelling tusschen
Rome en de Gereformeerden. De ouders begre
pen de noodzakelijkheid hun kinderen in het op
wassen hiervan breeder te onderwijzen.
Ook na de Synode van Dordt hebben vele
ouders de huiscatechisatie in eere gehouden. De
Nationale Synode van Dordt 1618/1619 heeft
in de 14e, 15e en 17e zitting over de catechismus
en de catechese gehandeld. En dan onderscheidt
die Synode le. de huiscatechisatie, 2e. de school-
catechisatie, 3e. de kerkcatechisatie.
De Synode wenschte dus niet het catechisee-
ren te zien als een taak van de dienaren des
Woords alleen, neen, in de eerste plaats zijn de
ouders geroepen het kind tot Gods Woord te
brengen, den Heiland te doen zien.
Zoowel vaders als moeders zijn geroepen om
hun kinderen te wijzen op de groote genade die
ze in het verbond ontvangen. En iedere vader
en moeder die zwijgt tegenover de kinderen over
den Heiland, schiet schromelijk in zijn roeping
tekort en verbreekt zijn doopbelofte.
Zien we dus, dat de Synode het gezin voorop
laat gaan, daarna volgt de school. Letterlijk heb
ben de vaderen uitgesproken „de schoolmees
ters moeten onderwijzen in de catechismus. Het
toezicht op dit onderwijs in de religie moet uit
geoefend worden door de predikanten, die ver
gezeld van een ouderling of zoo noodig van een
magistraatspersoon den ijver der schoolmeesters
moeten aanvuren".
In de lijst van onzen tijd zouden we kort en
goed kunnen zeggen „de scholen moeten Chris
telijke scholen zijn en blijken te zijn".
Ten derde onderscheiden de Dordtsche Vade
ren de Kerkcatechisatie. Van deze catechisatie
hadden ze een eigenaardige opvatting het moest
de hinderpaal tusschen Lucie en hem weg. Maar
eerder niet. In Gods kracht staat Lucie sterk.
Jij kunt trouwens haar houding volkomen bil
lijken en naar waarde schatten. Laten we voor
beiden bidden, kind. Zij hebben allebei ons ge
bed noodig."
HOOFDSTUK XIX.
Nog steeds onverschillig 1
Met een hart vol blijdschap ging Annie naar
huis, waar zij, met toestemming van mevrouw
Hilderink, alles aan haar moeder vertelde, die
in zekeren zin al even blij was.
Maar het was, vooral voor Annie, die zoo
vervuld van goede hoop was, een bittere teleur
stelling, toen weldra bleek, dat bij Dolf nog niet
de minste verbetering was te bespeuren.
Over de veranderde houding ten aanzien van
Frits, sprak hij, toen hij met verlof was, heel
gewoon.
,,'t Was eigenlijk al te gek vlak bij elkaar
onder dezelfde benarde omstandigheden en dan
net doen, of je elkaar niet kent. En ik had ook
schuld, al moest Frits toegeven, dat hij anders
had kunnen optreden. Enfin, de zaak is nu aan
den kant. We kunnen het best met elkaar vin
den. En ik ben blij, als ik naar Hulst kan, want
Nieuw-Namen, zoo'n gat bestaat er op de heel
de wereld niet."
Annie wilde nog iets opmerken, maar haar
trof een waarschuwende blik van haar moeder,
die later zeide „We moeten er zoo weinig mo
gelijk over praten, Annie. Dat heb ik al bemerkt.
Dolf schijnt onverschillig, maar hij is het niet.
Echter wil hij bepaald niet weten en zeggen,
dienst des Woords en verklaring van de Hei-
delberger tegelijk zijn. Bovendien moest het zoo
gedaan worden, dat de jongeren de catechismus
leerden en de ouderen „gesticht" werden.
Hoe dit veranderd is en wat het doel van de
catechese is, zullen we een volgende keer zien.
A. H. OUSSOREN.
12 SEPTEMBER 1937 IN MAGELANG.
Vijf en twintig jaar tevoren werd in de toen
malige woning van Ds. Merkelijn aan de Baje-
man (destijds nog geheeten Moordenaarslaan),
in het huis op den hoek van Djambon, tegenover
het huis, waar nu Mej. Baarbé met haar help
sters woont, de eerste koempoelan gehouden.
Hakkim, de eerste goeroe-indjil van Poerworedjo
gekomen, waar hij ouderling was, leidde deze
eerste samenkomst, die behalve door Ds. en
Mevr. Merkelijn, slechts werd bijgewoond door
de vrouw van Hakkim, de huisjongen van Ds.
Merkelijn en zijn vrouw en door de baboe Dat
was het begin.
Nu 's morgens om acht uur was het ruime
kerkgebouw op de Bajeman overvol, toen Ds.
Merkelijn een woord van gedachtenis zou spre
ken. In de looppaden was een heele rij van stoe
len bijgeplaatst. Dat was nog niet voldoende.
Een tweede rij was zelf noodig om plaats te
bieden aan de honderden Javaansche broeders
en zusters van Magelang
In dezen dienst van herdenking werden niet
minder dan 8 volwassenen en 4 kinderen ge
doopt, terwijl nog een tweetal broeders, die
vroeger in de Roomsch Katholieke Kerk gedoopt
waren, belijdenis deden.
Daarna preekte Ds. Merkelijn (in het Ja-
vaansch) over 1 Korinthe 37. „Zoo is dan
noch hij, die plant iets, noch hij die nat maakt
maar God die den wasdom geeft". Paulus en
ook de Heere Jezus vergelijken meermalen de
wereld met een akkerveld en zijn discipelen met
landbouwers.
Ook in Magelang is er zeer veel gezaaid, veel
nat gemaakt. Er is ook veel oogst. Maar het be
langrijke komt altijd alleen van God.
Menschen kunnen alleen maar zaaien. De ak
kers toebereiden kunnen zij niet eens. Dat werk
behoudt God zichzelf voor. Ook moet God zelf
het zaad geven, het Evangelie, Zijn Woord. En
dan kunnen menschen het weer nat maken. Maar
God moet toch den wasdom geven. Ds. Merke
lijn liet zoo duidelijk zien, hoe gebrekkig het
menschenwerk altijd is en niettemin is de was
dom zeer groot. Het nat maken b.v. is zoo be
langrijk in den Zendingsarbeid. Zoovele duizen
den oud-leerlingen van de scholen, zoovele hon
derden ontslagen patiënten van de ziekenhuizen,
hebben wel het zaad ontvangen. Maar als men
hen dan later niet meer bezoekt, dan maakt men
het gezaaide niet meer nat en veel zaad draagt
dan geen vrucht. Telkens en telkens ziet men
hier hoe schreiend noodig het is, dat de arbeiders
vermeerderen, opdat het zaaien en nat maken
beter kan geschieden.
Maar dat ondanks al het gebrekkige van het
menschenwerk er zooveel wasdom is, daarover
kunnen wij ons alleen maar dankend verwonde
ren. Ds. Merkelijn heeft als een goed akkerman
gezaaid en natgemaakt, geholpen door zijn hel
pers. Zoo kon hij ook rustig slapen gaan eiken
nacht, wachten op den wasdom, die God geven
moet. En God gaf die, want het zaad groeide,
zoodat hijzelf niet wist hoe. De oogst was zeer
rijk. De dienst in de Javaansche kerk was daar
van weer het voorbeeld. Niet minder dan 14
werden er in dezen dienst alleen tot de Javaan
sche kerk van Magelang toegedaan.
's Avonds sprak Ds. Merkelijn een herden
kingswoord voor de Hollandsche gemeente, die
zoo sterk met den Zendingsarbeid meeleeft en
zich ook zoo nauw met Ds. Merkelijn en zijn
werk verbonden voelt. Namens den kerkeraad
werd dit nog door den heer Hagen onder woor
den gebracht. Want Ds. Merkelijn is in de wer
kelijkheid altijd de herder en leeraar geweest
van de Hollandsche kerk in Magelang, die onder
zijn leiding zooveel heeft meegezaaid en mee nat
gemaakt in de Zending. Ook in dit herdenkings
uur was de kerk tot de laatste plaats gevuld.
Het was een prachtige Zondag, vol blijdschap
en dank, waarop velen weer verwakkerd zullen
zijn in hun liefde voor de Zending, aangespoord
om het zaad, dat God geeft niet in de hand te
houden, waar het onvruchtbaar blijft, maar het
uit te zaaien, opdat het rijke vrucht dragen. De
waarom hij naar verzoening met Frits heeft ge
streefd. We moeten hem laten geworden. Zoo
ooit, dan word ik nu pas recht gewaar, dat niets
kan geforceerd."
Annie wist niet, wat er van te denken. Zij
twijfelde er aan, of moeder het wel bij het rechte
eind had. Het kwam haar tot haar ontsteltenis,
voor, dat Dolf onverschilliger leek dan vroeger.
En zij had juist het tegenovergestelde ver
wacht
Ook zijn cynisme kwam zoo nu en dan danig
om den hoek gluren. Met een zekere verbittering
sprak hij over den voortdurenden oorlog, over
de verblinding der volken, die elkaar vermoord
den. En ook bleef hij volharden in zijn houding
van niet ter kerk te gaan, al luisterde hij vol
eerbied, wanneer moeder uit den bijbel las. An
nie had gewild, dat moeder hem liet lezen, maar
mevrouw Woldinga had opzettelijk geweigerd,
aan dien wensch te voldoen.
Het viel Annie op, dat moeder ditmaal zoo
heel weinig met Dolf sprak over het heil zijner
ziel. Bijna met geen woord repte zij er van.
Alleen, wanneer hij al te cynisch was, liet zij
een zachte waarschuwing hooren.
Annie uitte er haar verwondering over, maar
mevrouw Woldinga glimlachte.
„Mijn lieve kind, geloof mij nu maar, wij be
hoeven op het oogenblik niet te werken. Want
God werkt. Je denkt van niet. Je meent, dat hij
nog onverschilliger geworden is, maar dat is
niets dan schijn. Als kleine jongen was Dolf al
zoo. Dan hield hij zich heel groot, maar eenmaal
kwam het moment, dat hij zijn hart bij moeder
uitstortte. Op dat oogenblik wacht ik. Ik voel,
dat het komen zal, ook al duurt het misschien
heerlijkste vrucht van den Zendingsarbeid is niet
de nog al vele scholen, die ziekenhuizen, kolonies
en mooie gebouwen. Dat is slechts uitwendig.
Maar de heerlijkste vrucht, die God in groote
mildheid ook schenkt op Ds. Merkelijn's arbeid,
is wel geweest dat er duizenden uit de duisternis
kwamen tot het licht en met blijdschap des harten
zich vastklemmen aan die alles overtreffende
troost, dat zij zich in leven en sterven het eigen
dom mogen weten van hun Heere en Heiland
Jezus Christus.
De volgende week iets over de officieele her
denkingsmorgen 13 September op het terrein van
het ziekenhuis.
C. VAN NES.
TWEETAL TE
Echten (Fr.):
Cand. J. Blauw, hulppred. te Papendrecht.
Cand. D. J. Scholten, hulppred. te Deventer.
BEROEPEN TE
KootwijkerbroekCand. L. Berger,
hulppred. aldaar. (Aangenomen.)
Ommen J. Koppe te Wagenborgen.
Echten (Fr.):
Cand. J. Blauw, hulppred. te Papendrecht.
AANGENOMEN NAAR
OostkapelleCand. A. B. C. Hofland,
hulppred. te Naaldwijk.
ZaltbommelCand. H. v. Minnen,
hulppred. te Grouw (Fr.).
BEDANKT VOOR
Strijen Cand. A. B. C. Hofland te Naaldwijk.
StadskanaalP. Veenhuizen te Soerabaja (m. v.)
Aan de Kerkeraden van de
Gereformeerde Kerken in Nederland.
Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders,
De Generale Synode van de Gereformeerde
Kerken in Nederland, gehouden te Amsterdam
(1936) besloot in haar vergadering van 1 Sep
tember 1916 inzake de Theologische School on
der meer dit
de Kerken per afzonderlijk schrijven der Gene
rale Synode op te wekken tot verhoogde of
fervaardigheid voor de Theologische School,
welker finantieele toestand zulks dringend
noodzakelijk maakt. Bijzonder moge daarbij de
aandacht gevestigd worden op de nog steeds
van kracht zijnde bepalingen voor de plaatse
lijke en classicale correspondenten. (Acta,
Art. 77).
Voor deze bijzondere opwekking tot de Ker
ken heeft de Synode meer dan één gewichtige
reden gehad.
De eerste is wel deze, dat tengevolge van de
door de Synode genomen beslissingen betreffen
de het herstel van het in 1933 afgeschafte lec
toraat en de verzorging en uitbreiding van de
Bibliotheek, welke laatste de benoeming van een
afzonderlijken bibliothecaris, die al zijn tijd aan
dit noodzakelijk werk kan geven, noodzakelijk
maakte, de uitgaven aanmerkelijk zijn gestegen,
terwijl deze stijging niet minder haar oorzaak
vindt in de post pensioenen, welke in de afge-
loopen jaren beduidend hooger is geworden.
De tweede reden voor dezen specialen oproep
tot offervaardigheid ligt in het feit, dat door de
economische omstandigheden de collecten in de
laatste jaren achteruitgeloopen zijn en er steeds
grooter tekorten ontstonden, welke een vermeer
dering van de gewone inkomsten vereischen.
De Generale Synode heeft dan ook alle vrij
moedigheid om voor de stoffelijke belangen der
Theologische School uw meer dan gewone aan
dacht te vragen en u voor de vraag te stellen of
in het midden van uw Kerk voor deze School
financieel gedaan wordt wat van haar billijker
wijze kan worden verwacht.
Onze God heeft in deze inrichting aan de Ge
reformeerde Kerken nu ruim tachtig jaren een
schat van zegen geschonken, welke zegen ons
verplicht om met blijmoedigheid alles te doen,
wat voor de School en haar welstand en uit
breiding noodzakelijk is.
De Synode dringt er bij u op aan te willen
medewerken, en dat op de wijze, welke u het
beste voorkomt dat ook in het midden van
uw Kerk de collecten zooveel mogelijk stijgen en
de contributiën vermeerderd worden. Voor dit
nog heel lang."
Natuurlijk respecteerde Annie het gevoelen
van haar moeder, dat blijkbaar vast stond. Maar
er zich mede vereenigen kon zij niet.
Er was den eersten dag, dat Dolf in Rotter
dam vertoefde slechts even een vertrouwelijk
oogenblik tusschen haar en hem. Voor de rest
was Dolf „akelig gewoon tot op het vervelende
en saaie" af.
Het vertrouwelijke moment was er, toen hij
naar den toestand van Lucie informeerde en zij
hem kon antwoorden, dat Lucie het zeer goed
maakte en over enkele weken weer buiten zou
loopen.
„Dat verheugt mij", zeide hij. „Ik schrok, toen
ik van Frits hoorde, en informeerde daarom den
volgenden morgen.
„En moeder en ik schrokken van je telegram.
Had je het' niet per brief kunnen doen
„Ik wilde zoo spoedig mogelijk zekerheid heb
ben. Je antwoord, dat er vlug was, nam de zeker
heid wel niet geheel weg, maar 'k wist toch
wat meer."
„Ga je morgen mee naar de Hilderinks
vroeg zij, alleen, om hem eens te polsen. Feite
lijk schrok zij van haar eigen vraag. Nu moest
hij toestemmend antwoorden
„Ik naar de Hilderinks Hoe kom je er bij
Wat zou ik er doen 't Is nog de groote vraag,
of zij een heiden, als ik, de deur niet zullen
wijzen."
(Wordt vervolgd)