No* 40
Vrijdag 1 October 1937
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Mijn volk, zeide Ik, hoor toe, en ik
zal onder u betuigen Israël, of gij naar
Mij hoordet
Daar zal onder u geen uitlandsch god
wezen, en gij zult u voor geen vreem
den god nederbuigen.
Ik ben de HEERE uw God, die u
heb opgevoerd uit het land van Egypte;
doe uw mond wijd open en Ik zal hem
vervullen.
Psalm 81 911.
In dezen psalm herinnert de HEERE ons als
Zijn volk van dezen dag aan de uitredding uit
Egypte van Zijn volk vroeger. Toen deze psalm
onder Israël gedicht werd sprak God in de ver
gadering van Israël door dezen dichterprofeet tot
Zijn volk, mannen en vrouwen en kinderen.
Nu spreekt Hij tot ons, kerk uit de heidenen,
door den Profeet Christus, Die, aan 's Vaders
rechterhand verhoogd, Zijn dienaren met Zijn
Geest vervult, zoodat ze in 't midden van de
gemeente ook Zijn Woord mogen spreken, als
ze o.a. deze psalm temidden van Gods volk laten
hooren.
En dan hooren ook wij, als we met onze kin
deren zoo des Zondags om Gods Woord ge
schaard zitten, door den mond van den dienaar
den HEERE tot ons spreken.
Daarom is 't in Gods huis zoo heerlijk, omdat
de HEERE daar zoo genadig tot ons spreken
wil. Daarom is 't nergens heerlijker, ook niet
daar waar men in de taal van de vroomheid-
door-eigen-godsdienst tot ons spreekt, als men
zoo gekleurd mogelijk ons den vromen worstelen
den mensch of den in zich zelf gekeerden monnik
als ideaal afschildert.
Maar als de HEERE eiken Zondag in onzen
eeredienst door den mond van den ouderling
zegt„Ik ben de HEERE, uw Godwandel
voor Mijn aangezicht en wees oprecht (de 10
geboden), dan behoeven wij niets anders. Want
dan gaat Hij straks door den dienaar spreken
tot ons over Zijn Verbondsgeheimenissen. En
dat Zijn ook Zijn groote daden van uitredding
van Zijn volk in 't verleden.
Zoo richt Hij Zich dan nu met de woorden
van dezen psalm tot ons „Mijn volk, zeide Ik
nadat Ik u (en dan bedoelt de HEERE de
Israëlieten, maar daar waren ook wij in, want
ze droegen den Messias bij zich, dus ook gij,
kerk van den nieuwen dag waart daar in Hem
reeds Mijn volk) uit Egypte had uitgebracht en
Farao in de Roode Zee had verdronken en u
droogvoets daardoor geleid en u op vleugelen
der arenden tot Mij bij den Sinaï had gebracht,
en gij daaronder bij den berg stondt en Ik tot
u sprak van den berg af Mijn wet, u Mijn wil
bekendmaakte, Mijn volk, hoor toe en Ik zal
onder u betuigen u te kennen geven wat gij
doen zult Israël, of gij naar Mij hoordetDaar
zal onder u, als ge straks in Kanaan zijt, geen
uitlandsch god wezen, en gij zult u voor geen
vreemden god nederbuigen.
De goden der Kanaanieten en van de om
wonende volkeren, daar zult ge u niet voor ne
derbuigen, alsof die afgoden werkelijk goden wa
ren en naast Mij konden bestaan. Gij zult van
hen niet verwachten koren op uw land, vermeer
dering van uw vee, regen uit den hemel, verdrij
ving van uw vijanden. Ik ben de HEERE uw
God, die u heb opgevoerd uit het land van
Egypte geen andere god deed het. En wat was
Hij machtig Wat plaagde Hij Egypte (onze kin
deren weten dat al zoo goed van de school te
vertellen wat was Hij vreeselijk bij de Schelf
zee, wat deed Hij wonderen in de woestijn. Ja,
die God anders is er geen. Van niemand, ook
van den knapsten en machtigsten mensch, maar
ook niet van den meest „doorgeleiden" ambts
drager, van geen altaar of hostie in dezen tijd,
van geen verborgen god hoeven we iets te ver
wachten.
Van den HEERE alleen, Die ons in Israël uit
Egypte bracht en bij den Sinaï tot de vaderen
sprak, kunnen we alles verwachten. Op Zijn
hulp in benauwdheid van Zijn kerk van vandaag
mogen we rekenen als Israël in Egypte, wier ge-
krijt Hij hoorde. Hij ziet ons dan aan, als we
tot Hem roepen en kent ons als kinderen van
Zijn vriend Abraham. Dan komt de HEERE ook
vandaag nog Zijn volk verlossen.
Neen, de HEERE eischte op Sinaï niet alleen
van Zijn volk. Wel eischte Hij als hun God, dat
ze Hem alleen zouden dienen. En dat klinkt ook
van den Heiligen Geest eiken Zondag in onze
ooren. Maar waarom zegt Hij altijd Ik ben de
HEERE, uw God. Waarom mogen we altijd
weer voor Hem naderen Omdat Hij ons als
Israël in vrij welbehagen tot Zijn volk verkoor,
ons reinigde door het bloed van Christus en ons
Zich tot een eigendomsvolk om Christus' wil
aannam. Bij uw doop gebeurde dat reeds, geloo-
vigen. En öngeloovige gedoopte, maak u niet
opnieuw vuil door uw zonden, waarvoor ge bij
Christus geen vergeving en verzoening zoekt.
Ga naar de kerk en hoor de prediking der ver
zoening
Uit vrije genade zegt God tot alle kinderen
van Zijn kerk ook nu Ik ben de HEERE uw
God. Verloren zonen mogen tot Hem terugkee-
ren als tot hun Vader, Dien ze in de kerk, op
school, thuis aan tafel en in hun kindergebed al
Vader noemden.
Zoo heeft de HEERE dan met ons, tot wie
hij van jongsaf in de kerk heeft gesproken, groote
bemoeienis gehad, toen Hij tot de Israëlietische
vaderen zei„Ik ben de HEERE, uw God",
want dat gaat nu ook tot ons dóór en daarom
zullen wij ook geen anderen God dienen, omdat
Hij onze genadige Verbonds-God is, Die recht
heeft, om te eischen, nu Hij ons uit genade tot
Zijn volk maakte, en naast Wien we ook geen
andere macht noodig hebben tot onze hulp en
toevlucht, omdat Hij Zijn almacht in 't verleden
duidelijk bewees, en wij en onze kinderen zingen
daarvan in de kerk
Door Uw arm en alvermogen
Hebt Gij Isrel uitgetogen,
Jakobs kind'ren, Jozefs zaad,
Vrij gemaakt van Farao's haat
En die macht ondervond de kerk door de
eeuwen heen, ook onze eigen vaders en moeders
in vorige moeilijke tijden.
En niet alleen, dat de HEERE, Die 't zich-
tot-vreemde-goden-wenden verbiedt, Zich als de
almachtige God van Zijn volk heeft geopenbaard,
maar we mogen er ook staat op maken, dat Hij
Vaderlijk voor ons zorgen wil. Want Hij be
loofde Israël bij den Sinaï en daarmee ook ons,
die Hij als Zijn kerk van vandaag liefheeft en
onder wie Hij door Zijn woord in de kerk en
in onze huizen betuigt„Doe uw mond wijd
open en Ik zal hem vervullen."
Ach, wat is er veel voor dat volk, dat daar
met vrouwen, kinderen en vee des HEEREN
stem hoort van den Sinaï, noodigwat al
kleeren en voedsel en schoeisel en straks in Ka
naan eeuwen lang Wat al geld voor het ko
ninkrijk (paleis en hofhouding) wat al regen en
zon voor het land, wat al verzorging van de
kleine kinderen, in het opgroeien, in gezondheid
en goed verstand, dat ze ook op school konden
lééren.
Welnu, zoo zegt de HEERE, dat alles hebt
gij noodig, maar gij hebt een God. In dezen tijd
kijkt gij naar alles uit, maar de HEERE, uw
God verzadigt over de gansche aarde ook van
daag al wat er leeft en verzorgt u als Zijn kerk,
als Zijn kinderen, bijzonder van al 't noodige.
Want Hij heeft u, Zijn volk zóó lief als Hij
Christus liefheeft, zou Hij u met Hem dan ook
heden niet alle dingen schenken
Om Christus' wil, Dien ze (naar het vleesch)
bij zich hadden, sprak Hij zoo vaderlijk teeder
tot Israël„Doe uw mond maar wijd open (zoo
als de jonge vogeltjes naar moeder, die ze voedt)
en Ik zal hem vervullen.
En zoo spreekt Hij vandaag tot ons, kinderen
Zijner kerk, ja tot Zijn gansche kerk op aarde
Doe uw mond maar wijd openJezus zeide
immers hetzelfde tot ons Al wat gij den Vader
bidden zult in Mijnen naam, dat zal Hij u geven
en dat zijn ook alle lichamelijke goede gaven
voor Zijn kerk, voor ons allen in onze gezinnen,
voor het kerkelijk leven ook. Die Koning zorgt
voor Zijn volk.
De belofte geeft God ons hier en gaf Hij ons
ook uit Jezus' mond. Laten we daarop pleiten.
En als we (ook op school) aan de kinderen
leeren
„Open uwen mond,
Eisch van Mij vrijmoedig"
laten we ze dan leeren, dat de HEERE, hun
God, dat zegt, ook tot hen, opdat ze in dezen
tijd op Hem leeren vertrouwen voor hun gansche
leven en op Zijn belofte leeren pleiten, en laat
ons zelf, die 't vers zoo graag door hen hooren
zingen, hun een voorbeeld geven in vertrouwen
en in 't biddend pleiten bij God op Zijn heerlijke
beloften, die, voor al onze nooddruft, in Christus
ja en amen zijn.
Rilland-Bath. W. G. F. v. HERWIJNEN.
RADIO-AVOND GEREF. JEUGDBONDEN
OP 7 OCTOBER A.S.
In de rubriek „Ingezonden" namen we op een
meedeeling over den radio-avond, uitgaande van
de drie Geref. Jeuqdbonden Donderdaqavond a.s.
7 October.
We vestigen hier daarop de aandacht opdat
men er goed nota van zal nemen.
Laten vooral onze jonge menschen zoo eenigs-
zins mogelijk dien avond zich tot luisteren zetten.
Het programma lokt tot luisteren.
DE LIEFDE IS DE MEESTE.
IV.
Het kan wel niet een overbodige zaak worden
geacht onze gedachten eens bijzonder te bepalen
bij de alles overtreffende heerlijkheid der liefde.
Er kan niet worden geroemd, dat de geloovi-
gen altijd toonen haar heerlijkheid te verstaan.
Vaak wordt de klacht gehoord over gebrek aan
liefde.
Nu is bij die klacht over gebrek aan liefde te
bedenken, dat die niet altijd gegrond is.
Liefde wordt wel eens verv/ard met zwakheid
en toegeeflijkheid. En wanneer iemand dan niet
behandeld is met de toegeeflijkheid, die hij
wenschte, meent hij te mogen klagen over gebrek
aan liefde.
Maar de liefde is niet zwak, maar sterk. Daar
om kan zij wel eens met gestrengheid optreden
en pijn doen. Als een bewijs van liefde noemt de
H. Schrift ook, dat men de kinderen tuchtigt.
Wie dan om z'n zonde bestraft wordt en in
z'n kwaad niet gestijfd, mist het recht om te
klagen over gebrek aan liefde.
Ook wordt soms een klacht geuit over gebrek
aan liefde door iemand, die beter deed die klach
maar in te houden, omdat hij wel liefde vraagt
van een ander, maar nalaat zelf die te betoonen.
Zijn klacht dient dan alleen als een poging om
eigen liefdeloosheid te bedekken. Zijn gebrek
aan liefde zoo waant hij, maar het is niet
meer dan een waan zal men niet opmerken,
als hij klaagt over gebrek aan liefde en dus blijk
baar de liefde op hoogen prijs stelt Laat hem
dan worden gezegd, dat men hem doorziet en
hij zijn eeren van de liefde moet gaan toonen
door ze zelf te beoefenen.
We moeten met vele klachten over gebrek
aan liefde voorzichtig zijn.
Maar ook, wanneer we daarmee voorzichtig
zijn en die klacht maar niet ijdel uitspreken, nog
minder met verkeerde motieven, moet ze toch
worden geuit, want er is metterdaad een tekort
aan liefde, zooals ze in 1 Cor. 13 door Paulus
geteekend wordt in haar vele, rijke deugden.
Wat komt er vaak weinig terecht van de
beoefening der liefde, waarvan Paulus hier zegt,
dat ze lankmoedig is en vriendelijk dat ze niet
afgunstig is dat ze zich niet verheft en niet
opgeblazen is dat ze niet ongeschikt handelt
niet eigen dingen zoekt niet verbitterd wordt
niet het kwade toerekent zich niet verheugt
over de ongerechtigheid, maar over de waarheid;
dat ze alles bedekt, alles gelooft, alles hoopt,
alles verdraagt.
En als we dan hierin bij onszelf een tekort
ontdekken, moeten we ons daarvan niet afma
ken als van een zaak, die niet zoo ernstig zou
zijn.
Dan moeten we daarmee dien ernst maken,
dien de apostel des Heeren ons wil inboezemen,
als hij ons betuigt, dat we met allerlei schoone
gaven zonder de liefde, nog maar doode instru
menten zijn, nog niets zijn en nog niets ge
wonnen. De liefde is de meeste, zelfs onder de
blijvende gaven des Geestes.
Wat dan niet gemist kan worden is het jagen
naar de liefde is het bedenken, dat de liefde
zoo maar niet vanzelf komt. Onkruid komt van
zelf, maar het goede niet dat moet gekweekt
en verzorgd.
En tot dat beoefenen der liefde komen we
dan niet door allereerst zoo niet uitsluitend
te zien op hen, die de voorwerpen onzer liefde
moeten zijn.
Wat ontdekken we dan veel in hen, dat ons
niet aantrekt, maar veeleer afstoot. Hoe zouden
we er dan toe kunnen komen om hen lief te heb
ben met zoo uitnemende liefde
De liefde, die de meeste is, en meer dan het
geloof, is toch ook een vrucht van het geloof.
Niet van het geloof in menschen, maar van het
geloof in God, die ons Zijn Zoon gegeven heeft
tot onze verlossing.
Niet van het geloof in menschen. Ook dat ge
loof kan soms eenige liefde wekken. Maar als
die liefde geen dieper wortel heeft, kan ze spoe
dig omslaan in bitteren haat.
De ware liefde kan alleen opbloeien uit het
geloof in God, die de Vader is van onzen Heere
Jezus Christus en in Hem onze Vader in de
hemelen.
Alleen wanneer we hoe langer hoe meer ver
vormd worden naar het evenbeeld van dien God,
die liefde is, kunnen we die liefde beoefenen.
Daarom is allereerst noodig te zien op die
openbaring der liefde Gods, die Zijn eeniggebo-
ren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat
wij leven zouden door Hem. Die ons liefgehad
heeft, niet omdat wij Hem liefhadden want
wij hadden Hem niet lief maar die, ofschoon
wij Hem niet liefhadden, ons Zijn Zoon gezon
den heeft tot een verzoening van onze zonden
1 Joh. 4). Indien God ons alzoo liefgehad heeft,
zoo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben.
En komt deze liefde er alleen door het geloof,
voor haar is ook van groote beteekenis de hoop,
waarin we zeker zijn van de komende zaligheid
en heerlijkheid.
De liefde heeft moeite zich te handhaven,
waar de tegenslag komt, en de teleurstelling en
misschien de armoede. Daar wordt de liefde be
proefd en lang niet altijd blijkt ze dan in staat
de lasten te dragen en verdwijnt ze. Is er niet
een spreekwoord, dat, waar de armoede komt
de liefde de deur uitvlucht
Maar die beproeving wordt minder zwaar en
de liefde kan zich dus beter handhaven, als het
uitzicht bestaat, dat er weer betere dagen zullen
aanbreken, als er verwachting is voor de toe
komst, als er hoop is.
En wat een verwachting is er voor den Chris
ten een verwachting van een eeuwig heil voor
al Gods kinderen.
Als het u dan wel eens zwaar zou vallen om
lief te hebben, omdat ge last hebt van zooveel
gebreken, die ge in anderen dragen moet, be
denk dan, dat het niet altijd zoo blijven zal. Er
daagt een betere toekomst. Dan zal al die el
lende weg vallen. En die tijd komt spoedig. Zoo
lang kunt ge die lasten dan nog wel dragen, als
het geloof u ook doet leven uit de hoop. Dan
blijven ook in dien zin geloof, hoop en liefde.
Er ligt ook een ernstige vermaning in het
woord van Paulus als hij zegt, dat deze drie
blijven. Niet, dat er eens zullen komen, maar
dat ze zullen blijven. Ze zullen in de toekomst
alleen daar zijn, waar ze hier al waren om dan
te blijven.
Het zou dus niet goed met iemand staan, wan
neer die drie bij hem zouden ontbreken. Er moet
hier al zijn èn geloof èn hoop èn liefde.
Op dit punt beproeve een ieder zichzelf. En
als iemand voor zichzelf zou moeten bekennen,
dat deze drie bij hem nog ontbraken, bekeere
hij zich tot God, nu hij nog in het heden der
genade is en hij nog de beloften Gods heeft, dat
die ze hem geven wil.
Zalig die mensch, die het geloof heeft, en de
hoop en de liefde. Hij mag leven in de zekerheid,
dat deze drie, die hier reeds hem hemelsche
vreugde doen kennen, zullen blijven.
En de meeste zal dan de liefde zijn.
HEIJ.
DOLEANTIE.
Slot van den brief van den Kerkeraad der
Ned. Geref. Kerk aan de Christelijk Gerefor
meerde Kerk.
Practische voorslagen zijn in dit stadium der
quaestie nog niet te doen. Alleen zou het wellicht
aanbeveling verdienen zoo dit Convent een zes
tal deputaten aanwees, om (natuurlijk zonder
macht om te handelen) op de wijze, die het ge
schiktst zou blijken, de gedeeldheid, die thans
bestaat, om te zetten in een wederzijdsch pogen
tot saamtrekking.
Deze resolutiën hiermede ter uwer kennisse
brengende en gevolg gevende aan hetgeen daarbij
aan de plaatselijke Kerken in overweging wierd