FEUILLETON*
BRANDING
VAN VERRE EN NABIJ.
KERKNIEUWS.
behulpzame hand te bieden wederzijds in het
predikambt, altijd behoudens ons standpunt."
Nogmaals besloot de Classis der Ned. Geref.
Kerk van 9 Nov. 1887 contact te zoeken. 12
Sept. 1887 werd weder geconfereerd met Ds.
Janse en ouderling J. Corré. In deze conferentie
zijn uitvoerig de bezwaren van Ds. Janse ge
opperd en geformuleerd. Hoofdbezwaren waren
Nieuwe zangwijze Psalmen, vrees voor scheuring
in eigen kring (St. Maartensdijk zat reeds in
groote moeilijkheden), eerst hereeniging met Chr.
Geref. broeders.
Tot nadere bespreking van deze bezwaren zou
in Febr. 1888 weder een conferentie worden
gehouden.
Ds. Janse onttrok zich echter min of meer
opzettelijk aan de voorgenomen bespreking van
Febr. en de zaak werd op de lange baan ge
schoven. De classis van 6 Maart 1889 besloot
dan ook de pogingen om tot onderhandeling over
de hereeniging te geraken voor het tegenwoor
dige te staken en alleen een tweetal deputaten
te continueeren om bij e.v. mogelijkheid die po
gingen namens de classis te hervatten.
De Kerkeraad der Ned. Geref. Kerk te Mid
delburg opende ondertusschen wel onderhande
lingen om althans te geraken tot eenheid en sa
menwerking inzake oefening der Chr. tucht."
Tot zoover het belangrijke schrijven van br. H.
Hier geef ik het vervolg van de brief van
de kerk der Doleantie aan de Christelijk Gere
formeerde Kerk, die 10 Nov. (op biddag) zou
worden besproken in de kerk.
„Voorts dat wij als laatst ontkomenen en die
dus het langst volhard hebben in den verkeerden
weg, de grootste schuldenaren zijn, en ons het
diepst hebben te verootmoedigen.
En eindelijk, dat het niemand past of voegt
vittend of bedilziek in de ingewanden van an-
derer groepen verleden te woelen, maar dat wij
allen hebben te zien op aller eenparige belijdenis
en de door allen erkende eenheid van kerkelijke
ordening.
Dankende wij God en den Vader, dat Hij in
Zijne oneindige barmhartigheid èn vroeger in
veler anderer èn nu in onze harten de bereid
vaardigheid om ons onder het juk Christi te stel
len door zijnen Heiligen Geest verwekt heeft.
En bepaaldelijk ten aanzien van de Christelijke,
Gereformeerde Kerk is aangenomen
Bij het bespreken van de vereeniging met de
broederen, die zich noemen de Christelijke „Ge
reformeerde Kerk" mag nooit gedacht aan een
staan in tweeërlei Kerk, zoodat men nu öf uit
de eene in de andere zou overgaan öf beide zou
saamsmelten, maar moet tot uitgangspunt zijn de
overtuiging, dat beide groepen behooren tot en
staan in „de vergadering der geloovigen" en in
den wortel der historische Gereformeerde Ker
ken dezer landen.
Waar derhalve èn zij èn de thans ontkomene
Kerken zich in vorm van Kerkregeering open
baarden, staan niet twee Kerken naast elkaar,
maar twee Kerkbesturen, die beide beweren
autoreiteit over de ééne en zelfde Gereformeerde
Kerk te bezitten of te moeten bezitten.
Daar nu echter naar den loop der dingen deze
beide plaatselijke Kerkbesturen niet op eenmaal
kunnen smelten, is het geraden beiderzijds toe te
stemmen le. dat de toestand, waarop men be
hoort aan te houden, die van ineensmelting is,
maar 2e. dat men tijdelijk als abnormaal deze
gedeeldheid drage en er op bedacht zij, om bij
ontstaande vacature in beide besturen, telkens
de ineensmelting te beproeven.
Onzerzijds staat alzoo reeds nu niets aan deze
ineensmelting in den weg, mits het Kerkbestuur
hunnerzijds slechts aan geen andere banden ge
bonden zij dan de Formulieren van eenigheid en
de Kerkenordening.
Daarentegen kunnen en mogen wij ons niet
voegen onder het hunnerzijds aanvaarde Regle
ment van 1869 naar dien de beginselen van dit
reglement in meer dan een opzicht anders zijn
dan die van onze Kerkenordening.
De vraag of en welke stappen nu reeds te
doen waren, om deze goede en van God gebo-
dene ineensmelting tot stand te brengen, dient
beantwoord in dien zin, dat overijlen hier scha
den zou, maar dat het goed ware zoo elke ker
keraad onzerzijds zich tot den Kerkeraad van
dezelfde Kerk hunnerzijds richtte om betuiging
van "broederlijke eenheid te doen, in bescheiden
heid en onder belijdenis onzer tekortkomingen,
hen te danken voor wat zij dusver voor de uit
breiding des zuiveren Evangelies deden en hun
de verzekering te bieden van onze hartelijke be
reidwilligheid om op den voet der Drie Formu-
DOOR
K. H. MARINUSSEN
67)
„Ik kan wachten, moeder."
„Dat is het goede antwoord. Vast staat en
vergeet dat nooitals God jullie voor elkaar
heeft bestemd, dan komt het, vroeg of laat in
orde. En als Dolf niet op den goeden weg terug
keert, we moeten dat nog afwachten, dan is het
duidelijk, dat jullie niet voor elkaar bestemd zijn.
Want klaar en helder en niet voor tweeërlei
uitlegging vatbaar, zegt Gods Woord: Trek geen
juk aan met een ongeloovige."
Het gesprek stokte eenigen tijd en daarna werd
over verschillende dingen gesproken. Maar tel
kens toch weer noemde Lucie den naam Dolf
en sprak zij over hem.
En des avonds werd haar vader geheel op
de hoogte gebracht. Ook hij luisterde met de
grootste belangstelling, keurde Lucie's houding
goed, maar liet niet blijken, hoe hij meevoelde
met haar strijd.
Daar elk der Hilderinks zijn bezigheden had,
bleef het drietal dien avond langer dan gewoon
lijk alleen, zoodat mijnheer Hilderink alle ge
legenheid had, volledig op de hoogte te komen.
„Weet niemand er iets van, Lucie vroeg
hij. Annie ook niet
„Met Annie heb ik er nooit een woord over
lieren van eenigheid en van de beiderzijds aan
vaarde Kerkenordening op paden van eenheid
te gaan wandelen."
(Slot van dezen brief volgt)
A. H. OUSSOREN.
DE CATECHISATIES.
Belooft gij en neemt gij u voor dit kind als
het tot zijn verstand zal gekomen zijn in de
voorzeide leer naar uw vermogen te onderwijzen
en te doen onderwijzen
Wat ons hier onmiddellijk treft is ditdat het
Doopsformulier het onderzoek een zaak der
ouders maakt. Dat de ouders de verantwoorde
lijkheid op zich nemen om het kind trouw te doen
komen. Dat de ouders zullen zorgen, dat het het
kerkelijk onderwijs ontvangt.
Neen, dat is niet de gangbare opinie. De gang
bare meening is deze catechisatie is een zaakje
van wat jongens en meisjes plus een dominee.
En als die slaagt om ze wat bij te brengen, nu
dan is het goed. En als hij daarin niet slaagt,
och, 't is jammer, maar erg is 't niet. Och, de kin
deren hebben op school ook al onderwijs in den
Bijbel gehad. En nu nog op de catechisatie
het is eigenlijk overbodig, maar vooruithet
moet dan maar. 't Zal wel goed zijn.
Ja, ja, zoo wordt er geredeneerd. Er wordt
wel eens nog veel erger geredeneerd. Mijn kind
is juist bezig voor dit of dat werk. En ziet U,
om naast dat werk nu nog iets anders er bij te
doen dat toch eigenlijk „niet zoo belangrijk is..."
dominee, mijn zoon, mijn dochter, kan niet ko
men, want ze hebben het zoo druk. Druk weet U.
Nu is het droef, maar waar, dat de menschen
zoo dikwijls hun beloftes vergeten. Dat ze ver
geten hoe ze met een dure eed God beloof heb
ben in het midden der gemeente, dat ze het amb
telijk onderwijs, dat is onderwijs van Christus-
wege, aan het kind niet te zullen onthouden.
Met alle respect voor het onderwijs op school
waar paedagogen van professie werken, ter
wijl dienaren des Woords het maar bij gelegen
heid zijn met alle achting voor dat onderwijs,
vergete men niet, dat dit geen ambtelijk onder
wijs is. Dat het niet gegeven wordt in opdracht
en namens Christus. De school leidt niet op van
onmondig tot mondig lid van de kerk. Complete
leden van de kerk worden doopleden alleen door
het ambtelijk onderwijs in des Heeren Naam.
Daarom, daarom alleen is dat kerkelijk onderwijs
van de hoogste orde en van de diepste en rijkste
beteekenis. Het is Christus, die op die wijze tot
de jonge leden der gemeente wil spreken.
Wie dus met allerlei argumenten komt aan
dragen, dat het reeds hiermee en daarmee en met
nog wat anders, zoo verschrikkelijk druk is, die
laat het zwaarste niet het zwaarste wegen. O,
ik kan me het zoo goed voorstellen, dat het kind
bij al wat het te leeren heeft in dezen tijd wel
eens opziet tegen het ambtelijk onderwijs. Maar
ouders hebben dan ook als ouders te handelen en
te zeggen naar wat Ds. Vellenga schreef„Mijn
jongen, mijn meisje, ik heb aan den Heere be
loofd, dat ik goed voor je zorgen zou, en dat ik
zooveel ik kan er voor zal ijveren, dat je veel
van Hem hoort met de bedoeling, dat je Hem
zult liefkrijgen en vreezen met je heele hart en
nu is de catechisatie één van de manieren, waar
op ik aan deze belofte uitvoering kan geven".
Ja, zóó moet het.
En we voegen hierbij vergeet niet ouders,
dat uw jongen en uw meisje heel scherp opmer
ken. Ze begrijpen heel goed, dat door u een
dure belofte gegeven is, en als ge die niet houdt...
wel, welke indruk dit op het kind maakt, wil ik
niet beschrijven. Maar het ergste is, dat men zijn
woord breekt tegenover zijn hemelschen Vader.
Laten we dus de catechisatie niet zien als een
zaakje van dominees plus jongens en meisjes.
Maar in de eerste plaats als een zaak van de
ouders. Die ouders hebben de naar hun gegeven
woord niet het recht de kinderen het onderwijs
in Christus' Naam te onthouden. Ze hebben toe
te zien, dat de kinderen trouw zijn.
En wanneer dan ook ouders medegedeeld
gesproken, vader. Van mij kan ze het dus niet
weten."
„Vermoedelijk is zij dan niet op de hoogte,
anders zou zij allicht wel eens iets hebben ge
vraagd of iets hebben laten merken", dacht me
vrouw Hilderink.
Lucie was blijde, haar bekentenis te hebben
afgelegd. Zij voelde zich veel lichter gestemd
in de wetenschap, dat vader en moeder nu op
de hoogte waren, met haar meeleefden en met
haar de komende tijden zouden afwachten.
Dien avond verscheen ook mevrouw Wol-
dinga, die de groeten van Annie brengen kwam,
niet wetend, dat deze aan Lucie geschreven had.
Haar hart was vol over het feit, dat de broe
ders tot elkaar gekomen waren, dies sprak haar
mond er over.
Het werd den heer en mevrouw Hilderink en
ook Lucie volkomen duidelijk, dat in elk geval
mevrouw Woldinga van het gepasseerde niets
wist.
Anders was het met Annie, die drie dagen
later weer in Rotterdam arriveerde en natuurlijk
zoo spoedig mogelijk in de Jonker Fransstraat
was, om de familie te begroeten.
Levendig vertelde zij Lucie, die flink aan
sterkte, van haar logeeren in Eindhoven, veel
sprekend over Fred en over zijn leven als mili
tair in het groote Brabant, dat stampvol militai
ren zat.
Ongemerkt bracht mevrouw Hilderink 't ge
sprek op Dolf.
„Hij heeft enkele malen naar je geïnformeerd",
vertelde zij, eigenlijk zonder bedoeling. „Hoe hij
wist, dat je ziek waart, begrijp ik niet. Hij infor-
wordt, dat kinderen onttrouw zijn, zal ieder
rechtgeaarde Vader en Moeder hiervoor dank
baar zijn. Immers het gaat om het behoud van
het kind.
Heerlijk werk is catechiseeren, als er trouwe
ouders achter de kinderen staan. Maar als Vader
en Moeder ontrouw zijn, de hand lichten met
het catechiseeren om allerlei nietigheidjes (ver
jaardagen, festiviteitjes) de leerlingen thuis laten
wel ze kweeken zelf ontrouwe menschen. Als
ze dan later klagen „over de ontrouw van hun
kind", wel, laten zulke ouders dan met den vin
ger naar hun hart wijzen en zeggen „Het i£ mijn
ontrouw, die ik in mijn kind weerspiegeld zie".
Laten alle ouders hun verantwoordelijkheid
verstaan naar hun doopbelofte.
'N VRAAG.
Vragenbussen zijn gemakkelijke dingen. Als je
wat weten wil, dan doe je als met een automaat.
Je stopt er wat in en zie het begeerde valt er
van zelf uit.
Zoo ook hier.
Er werd een vraag gezonden naar het Ouder
lingenblad en zie daar kwam het antwoord.
En werkelijk zijn vraag en antwoord interes
sant genoeg om door te geven. Vooral als men
„iets dergelijks" wel eens heeft meegemaakt.
Men leze
V ragenbus.
De volgende vraag kwam bij ons in.
Voor eenigen tijd, bij de openbare ge
loofsbelijdenis der catechisanten, deed zich
het geval voor dat in dezelfde godsdienst
oefening een volwassene den H. Doop ont
ving en belijdenis aflegde. Daarbij ging de
Doopsbediening voorop, de meest gebruike
lijke orde, naar we meenen, waarna één voor
één de catechisanten staande hun „ja" uit
spraken op de vragen van het formulier der
geloofsbelijdenis. Evenwel, de volwassene,
die juist was gedoopt, bleef nu zitten en be
antwoordde de belijdenisvragen niet.
Immers, onze kerkeraad stond voor de
vraag of de betrokkene beide vraagreeksen,
die weliswaar niet woordelijk, maar toch
zakelijk identiek zijn, althans parallel loo-
pen, moet beantwoorden. Hij besliste toen
dat met de Doopvragen zou worden vol
staan, gelijk geschied is.
Eenige onzekerheid bleef er onder dit al
les wel, of ons standpunt aannemelijk was.
Gegevens uit de kerkrechtelijke litteratuur
konden we niet ontdekken. Vandaar ons
verzoek of U in ons orgaan over deze zaak
Uw gevoelen, met redenen omkleed, wilt
publiceeren.
W*
Het door den Kerkeraad ingenomen standpunt
is juist, en de door hem gevolgde praktijk ver
dient alle aanbeveling. En het is ook zeer ge
makkelijk in te zien, waarom. Wat toch is het
karakter van de beantwoording der vragen welke
bij de bediening van den Doop aan een volwas
sene gesteld worden Immers, niet anders dan
het afleggen van eene belijdenis des geloofs. De
Doop kan en mag slechts op tweeërlei grond
bediend worden aan de jonge kinderen der ge
meente op grond van Gods Verbond, weshalve
aan de ouders wordt gevraagd of zij de waar
heid van dit Verbond aanvaarden en beloven
hunne kinderen naar den eisch des Verbonds
te zullen opvoeden en aan volwassenen op
grond van de belijdenis van hun geloof, wes
halve aan de te doopen volwassenen vragen
worden gesteld welker beantwoording de belij
denis van hun geloof inhoudt. Men leze wat het
Formulier van den volwassenen-doop hierover
zegt„en hoewel de kinderen der Christenen,
niettegenstaande zij deze dingen niet verstaan,
uit kracht des Verbonds moeten gedoopt wor
den, zoo is het nochtans niet georloofd de vol
wasenen te doopen, tenzij die tevoren, hunne
zonden gevoelende, belijdenis doen van hunne
boetvaardigheid en van hun geloof in Christus".
Als nu de beantwoording van de doopvragen,
die bij den doop van een volwassene gesteld
worden, eene belijdenis des geloofs is, gevoelt
men dat het daarna ook nog laten beantwoorden
van de gewone belijdenisvragen eene volstrekt
overbodige herhaling van de reeds afgelegde be
lijdenis zou wezen. Wanneer men, gelijk in het
geval hierboven, te doen heeft met een nog on
gedoopte onder degenen die belijdenis des ge
loofs wenschen af te leggen, dan kan men zulk
een persoon alleen maar laten antwoorden op
de vragen voor den volwasenen-doop, aangezien
meerde vóór ik het hem had kunnen schrijven."
Zij verzweeg, dat Dolf haar een telegram om
inlichtingen had gezonden ,,'k Heb hem dezer
dagen geschreven, met verzoek het ook Frits
mee te deelen, dat je herstellende bent. Heerlijk
hé, dat die twee het weer eens zijn
„Dat is zeker gelukkig, Anneke. Het kan voor
Dolf geen kwaad, dat hij geregelden omgang met
Frits heeft."
„Als Frits nu maar tactisch optreedt", peinsde
Annie.
„Deed hij dat dan niet
„Och, wat zal ik zeggen Frits meende het
natuurlijk heel goed. Hij had, evenals wij allen,
verdriet van Dolfs afglijding en steeds grooter
wordende onverschilligheid, maar hij trad wel
wat bot op. Tenminste zoo heb ik het altijd ge
voeld. En dan werd Dolf geprikkeld. Dat was
alles. De karakters botsten. Maar Frits heeft in
een brief aan moeder erkend, dat hij niet steeds
verstandig is opgetreden. Hij heeft leeren inzien,
dat iemand als Dolf niet gedwongen kan worden.
Dolf is er te eerlijk voor. Hij heeft nooit kunnen
huichelen."
„Maar de Heere kan hem wel dwingen, An
nie."
„Dat is, wat we hopen en bidden, mevrouw.
Misschien komt het nog in orde met hem. We
hebben al lang gemerkt, hé Lucie, dat hij niet
meer de oude was. Volgens mijnheer Everaards
heeft de oorlog en al, wat er aan vast zit, Dolf
tot nadenken gebracht. En toen heeft hij het te
kwaad met zichzelf gekregen. Hij is zoekende."
„Als hij ernstig zoekt en op de rechte wijze
zal hij ook vinden. Dat is een troost, Anneke.
anders zoo iemand zou genoodzaakt worden om
tweemaal achtereen in het openbaar belijdenis
des geloofs te doen. De beantwoording van de
doopvragen treedt hier in de plaats van de be
antwoording der gewone belijdenisvragen.
Mogen we den kerkeraad die de vraag stelde
nu ook nog even wijzen op het rapport dat door
de deputaten, welke voor de concipieering van
belijdenisvragen waren benoemd, bij de Synode
van Utrecht 1923 ingediend is. In dat rapport
(zie Rapporten behoorende bij de Acta der Ge
nerale Synode van de Gereformeerde Kerken in
Nederland gehouden te Utrecht van 21 Aug.
14 Sept. 1923, bldz. 130) zeggen deze deputaten,
dat de openbare belijdenis is het door openlijke
verklaring persoonlijk aanvaarden van den Doop
door den gedoopte zelf, waardoor deze treedt
in de volle rechten van een lid der kerk en mits
dien toegang erlangt tot het tweede Sacrament
des Heeren, het Sacrament des Avondmaals en
dan vervolgen zij „Wel verliezen zij niet uit
het oog, dat de openbare belijdenis ook wel eens
het karakter kan en zal dragen van het openlijk
getuigenis aangaande zijne bekeering, afgelegd
door iemand die tevoren geheel vreemd van God
en Zijn dienst voortleefde" maar zij wijzen er
op, dat zulk een persoon meestentijds ook wel
niet gedoopt zal zijn „en dan treedt inplaats van
de gewone openbare belijdenis des geloofs de
beantwoording van de vragen uit het Formulier
om den Heiligen Doop aan de volwassenen te
bedienen". Op deze laatste, door ons vet gezette,
woorden vestigen wij de bizondere aandacht.
Hier wordt precies uitgesproken wat de kerke
raad in praktijk heeft gebracht. En nu weten wij
wel, dat een uitspraak in een rapport nog geen
Synodale beslissing is, maar, waar de kerkeraad
geen gegevens uit de kerkrechtelijke litteratuur
vermocht te vinden, meenen we op deze uit
spraak in een rapport, dat over de belijdenis
vragen is uitgebracht, wel te mogen wijzen.
G. CH. AALDERS.
Voor het duidelijke antwoord kunnen we Prof.
Aalders dankbaar zijn.
A. H. OUSSOREN.
DRIETAL TE
ZaltbommelH. v. d. Minnen, Cand. te Grauw.
A. W. Schaafsma, Cand. te Hoorn.
J. C. StreefkerkCand. te Zeist.
OmmenF. A. Hofman te Waarder.
J. Koppe te Wagenborgen.
W. J. Smidt te Waddinxveen.
BEROEPEN TE
Zaandam (3e pred. plaats):
R. J. van der Meulen te IJmuiden.
ZaltbommelCand. H. van Minnen,
hulppred. te Grauw (Fr.).
AANGENOMEN NAAR
Ihrhoven (O. Fr.): H. Tien, Cand. te Osterwald-
Feldhausen (Bentheim).
Nijverdal (als 2e miss. pred. v. West-Soemba)
H. Bergema, ber. docent te Karoemi, met
verlof hier te lande.
Geen buitenlandsche Geref. predikanten
in Duitschland.
De Gestapo (de geheime Duitsche staatspoli
tie) heeft den kerkeraden der Geref. Kerken in
classes Oostfriesland en Bentheim, die met de
Geref. Kerken in Nederland als classis met de
rechten van een Part. Synode samenleven, ver
boden predikanten uit het buitenland in hun
gemeenten te doen voorgaan.
Ds. S. Oudkerk, predikant bij de Geref.
Kerk van Kralingen en de oudste van alle dienst
doende predikanten in de burgerlijke gemeente
van Rotterdam in actieven dienst, zal binnenkort
met emeritaat gaan.
De Regeering heeft Ds. S. Oegema, Geref.
predikant te Langeslag (O.) uitgenoodigd als
vlootpredikant een tocht met de „Hertog Hen
drik" naar de Middellandsche Zee te maken. Ds.
Oegema heeft aan deze uitnoodiging met goed
vinden van zijn kerkeraad, die hem daartoe drie
maanden verlof verleende, aangenomen. Woens
dag 22 Sept. is deze kruiser vertrokken.
Het werkjaar.
We kunnen het ons nauwelijks voorstellen,
maar het is al weer een jaar geleden, dat de Sy
node van Amsterdam bijeen kwam. Dat wil zeg-
Verlies den moed niet."
„Informeerde Dolf naar mij vroeg Lucie.
„O, verschillende malen. Hij had vernomen,
dat je heel ernstig ziek was en vroeg naar bij
zonderheden. Ik heb hem geschreven, uit Eind
hoven, dat het nu beter met je gaat en je spoedig
de oude zult zijn. Je bent in die kleine week
verbazend vooruit gegaan."
„Gelukkig wel. Ik sterk met den dag aan.
Morgen mag ik er een uurtje af."
„Als het gaat, een uur Lucie. Anders een half
uur."
„O, moeder, ik heb het gevoel, dat ik wel
twee uur kan opzitten", lachte Lucie.
„Ja, onder de dekens ben je een heldin. Maar
het zal je niet meevallen. Kalm aan. Eiken dag
iets langer en dan ben je, Gode zij dank, spoedig
de oude."
Ongemerkt, toen zij vertrok, wist mevrouw
Hilderink Annie apart te nemen.
„Kind, ik moet eens even met je praten", zeide
ze hartelijk. „Weet je, dat er een verhouding
bestaat of bestaan heeft tusschen Lucie en je
broer Dolf
„Waarom denkt U dat
„Nu ja, dat komt straks wel. Weet je er niets
van
„Eerlijk gezegd, niet veel. 'k Heb er Lucie wel
eens naar willen vragen, maar liet het dan weer
na. Zij nam mij op dat punt ook niet in vertrou
wen en vertrouwen moet nu eenmaal gegeven,
niet gevraagd worden. Of mijn vermoedens juist
zijn, weet ik dus niet."
„Wat vermoed je dan
(Wordt vervolgd)