VAN VERRE EN NABIJ.
FEUILLETON*
BRANDING
8 Maart 1887 is de datum van de Doleantie
van de Gereformeerde Kerk van Middelburg.
Dit feit der Doleantie is Maandag 13 Sep
tember herdacht. Beter gezegdnogmaals her
dacht. Want in de samenkomst met de gemeente
is dit feit van het voorjaar herdacht.
Dat tusschen deze eerste- en tweede herden
king zulk een tijdsruimte ligt, is aan niemand te
wijten. Door ongesteldheid kon het moeilijk
anders.
De samenkomst van Maandag 13 September
werd geopend met het zingen van Ps. 77 7 en
gebed. Daarna werd op verzoek van Ds. Fern-
hout voorgelezen Openb. 1 1029.
Na een kort begroetingswoord, waarin herin
nerd werd aan den eersten text in de Noorder-
kerk, n.l. Hosea 6:1, werd aan Ds. Fernhout
het woord gegeven.
Ds. Fernhout begon op te merken, dat hij de
kerk van Middelburg indertijd met bijzondere
aandacht gevolgd had.
Ds. Klaarhamer had Ds. Fernhout persoonlijk
goed gekend. Hij is zelfs beroepen geweest in
Middelburg en was één van de intimi van Ds.
L. Wagenaar. Ontroerend is het, aldus de grijze
dienaar, te staan op de plaats van Klaarhamer
en Wagenaar.
Als fakkel om ons dien avond voor te lichten
heeft Ds. Fernhout gekozen 1 Kor. 3 23 Doch
gij zijt van Christus.
Dit is de grondwet voor het leven van de
kerk. De wil van Christus is de wet voor zijn
kerk in het zichtbare.
Jezus is HEER van de Kerk.
Die Heer wil over zelfstandige kerken op alle
plaatsen.
Zie naar Openbaringen 1waar gesproken
wordt van 7 kerken en waar 7 brieven verzonden
worden en elke kerk verantwoordelijk is. Chris
tus rekent dus met de plaatselijke openbaring
van iedere kerk. Die kerk moet zich bewust zijn
van eigen zelfstandigheid en verantwoordelijk
heid.
Daarom ook zijn de ambtsdragers verantwoor
delijk.
Groot is daarom onze schuld toen we ons gin
gen stellen in onderworpenheid en in de banden
van Synodale organismen.
De eerste zonde van de kerk was niet tegen
het koningschap van Christus. Er is voor 1816
veel gedaan om Staatskerk te heeten, er is toen
veel verkwanseld, maar erkentenis van Koning
schap van Christus bleef maatstaf.
Dit hield op in 1816. Toen kwam de Synodale
organisatie.
Dat is, dat over de zelfstandige plaatselijke
kerken een groote overkapping werd heenge-
bouwd. Toen werden de kerken onzelfstandige
onderdeelen van het Genootschap.
Toen was het niet meer de plaatselijke kerk,
maar een gemeente, d.i. een stukje van het groote
geheel.
Lid van de kerk beteekende lid van de plaat
selijke gemeente.
Dominee van de kerk beteekende dominee
van elke gemeente.
Daarom „groote" kerk, want iedere gemeente
was maar een gedeelte van het groote geheel.
En zoo beteekende dan ook toegelaten tot het
Avondmaaltoegelaten in elke gemeente.
Dat was aanranding van het recht der zelf
standigheid van de plaatselijke kerken.
Grondwet van Koning Christus werd onbe
schaamd opzij gezet.
Men kreeg besturen die trapsgewijs boven el
kander stonden.
Ja, de dienaars legden beloften af als ze be
vestigd werden in het ambt van „trouw te zijn
aan de belijdenis", maar we wisten, dat het niets
dan spel was.
Want afwijking werd niet beslist door het
Formulier of het Woord Gods, maar door het
Bestuur van het Genootschap.
De Kerkeraad vermocht niets.
De ouderlingen hadden geen kracht van ver
maan.
Dat was de straf voor het verzaken van het
recht van Christus.
Zoo werd dan ook honend gelachen om cri-
tiek op punten van predikanten, die tegen de be-
DOOR
K. H. M AR1NUSSEN
66)
„Hoe weet U dat Van Annie Neen, dat kan
niet, want 'k heb met haar er nooit over gespro
ken. Of Dolf zou Van
,JKwel je niet met die vragen, want niemand
heeft het ons verteld. Je hebt het zelf verklapt."
„Ik zelf. Ik weet niet
„Neen, je weet het zeker niet. Er is een nacht
geweest, kindje, dat vader en ik alleen aan je
bed zaten en baden tot God, om je het leven
te hergeven. In dien nacht heb je veel geijld.
En den halven nacht was je met Dolf Woldinga
bezig. Ik geloof niet, dat je het er gemakkelijk
onder gehad hebt. Waarom heb je moeder niet
in vertrouwen genomen, kindje
„Ik wilde U geen verdriet doen, moeder. Maar
nu U het weet, wil ik er zoo gaarne eens met
U over praten."
„Dat vind ik best. Maar nu niet. Je vermoeit
je te veel. Morgen hebben we een rustig uurtje
met zijn beidjes. Dan praten we wel."
Lucie bewilligde er in. Dankbaar, dat zij spre
ken kon met iemand, die haar volkomen begrij
pen zou.
„Alleen vroeg zij nog „Weten vader en U
het alleen
„Ja, er was toen niemand anders op de kamer
en behalve dien nacht, heb je niet geijld. Maar
lijdenis ingingen. Honend werd gelachen om ver
maan van opzieners. We raakten alles kwijt,
omdat we niet van Christus wilden zijn. Er kwam
een geestelijke verarming. Het kerkelijk leven
werd om te schreien. We waren al rijk, als er
zuchters en klagers waren. Maar het goud was
verdonkerd.
In dit licht moeten we verstaan de aanvanke
lijke reformatie. Men begreep weerdoch gij
zijt van Christus.
Toen werd Kuyper een raddraaier genoemd,
die het om niets anders te doen was dan de
V.U. uit het slop te helpen. Doleerenden waren
niets dan gezelschapmenschjes, die een eigen
kerkje wilden stichten.
Neen, zoo was het niet. Zielen kwamen in
vlam voor het recht van Christus.
En wie het anders zegt liegt. HIJ, Christus,
heeft het gedaan en niet de mensch. Het is Zijn
trouw. Dat is de wortel van de Reformatie. Zie
len wachten op Zijn werk in ons. Het is een
wonder van Zijn trouw
Toen kwam geloofsmoed terug. Toen kwamen
zielen in gloed.
Toen wij weer van Christus wilden zijn, kwam
alles weer in ons bezit. Toen een heerlijke ge
meenschap der heiligen (hetgeen geïllustreerd
werd door een prachtig voorbeeld uit Zwartsluis,
Annechien en Rika) waar Ds. F. predikant was
en men de ouden van dagen en weezen liefderijk
opnam bij de gemeenteleden, toen de rechter het
weeshuis aan het Genootschap aanwees).
Met een vermaan, die liefde jegens Christus
en Zijn kerk niet te laten verkoelen, besloot Ds.
Fernhout deze prachtige rede.
Jammer, zeer jammer, dat er niet meerderen
zich dien avond hebben laten verrijken door dit
kostelijk woord.
Na Dankzegging en Psalmgezang sloot Ds.
Fernhout deze heerlijken avond.
DE MIDDELBURGSCHE BONDSDAG.
Voor me ligt het boekwerk, dat de redevoe
ringen en referaten bevat, die gehouden zijn op
den 49sten Bondsdag van den Nederlandschen
Bond van Jongelingsvereenigingen op Gerefor
meerden Grondslag 6 Mei 1937.
Die Bondsdag heeft veel en velerlei resultaat
afgeworpen. Daarover alleen zou heel wat te
zeggen zijn, maar we willen ons nü bepalen tot
het genoemde boekwerk.
Nu zijn al die redevoeringen natuurlijk op
zichzelf zeer interessant om te lezen. Er staan
prachtstukken in. Maar één zaak is het, die hier
de aandacht vraagt en waarom ik dit boek niet
beoordeel onder recensies dit boek bevat de
naam van Dr. Kuyper. Waarom dit van zooveel
beteekenis is
Omdat aan den Bond van onze J.V.'s de eere
toekomt, dat hij het eerst de a.s. Kuyperherden-
king heeft ingeleid.
Heeft de Heer Zijlstra niet o.m. dit gezegd
„Wee het volk, ook het Calvinistische, dat zijn
groote, zijn edele mannen niet eert"
Juist om de schat van literatuur, welke dit
boek bevat, moet een ieder dit werk interessee
ren. Ook in dit werk zien we weer de groote
beteekenis van de J. V.
En er zullen wel bijna geen ouders meer zijn,
die niet begrijpen van welk belang de Jeugd
organisaties zijn.
Laten we èn om de redevoeringen én om de
Kuyperherdenking èn om de J. V., kennis nemen
van dit werk, waardoor we weer verrijkt zijn
met goede literatuur.
ROOMSCH OORDEEL OVER DE V. U.
In de Maasbode staat„Hier is een Universi
teit, die meer dan 50 jaar bestaat. Zij leverde
hoogleeraren van ongemeene beteekenis, zij le
verde staatslieden, werkt in op ons volksleven,
heeft de liefde van een volksdeel, dat een der
essentieele deelen van onze gemeenschap is
een woord van eerbied voor de onbegrensde
offervaardigheid van onze Gereformeerde broe
ders en zusters. Menige Katholiek zal verbaasd
en misschien beschaamd staan over zulk een
liefde, vooral als men bedenkt, hoe klein de
groep der Gereformeerden is en hoe weinig tal
rijk onder hen de zeer gefortuneerden zijn."
We kunnen niet ontkennen, dat zulk een
woord strelend voor ons Gereformeerd hartje
nu rustig gaan liggen, hoor. Ik ga wat lezen.
Het eerste half uur geen woord zeggen. En dan
nog niet over dit onderwerp."
Den volgenden middag was er weer een rustig
oogenblik. En Mevrouw Hilderink was de eer
ste, die zeide „Ziezoo, kindje, nu vertel je alles
maar. Alles. Dat is veel beter voor je. We heb
ben namelijk den indruk gekregen, dat je met
Dolf reeds een gesprek hebt gehad of dat hij
zich verklaard heeft. Is dat zoo
„Dolf heeft mij lief, moeder, en ik heb hem
lief. Wij wisten dat van elkaar, vóórdat hij mij
te spreken vroeg. Maar ik heb hem afgewezen,
hoeveel het mij ook kostte, omdat onze levens
beschouwingen botsten. Dolf billijkte dat. Hij
had mij niet willen vragen, wetende, dat hij mij
verdriet deed. Maar hij kon niet anders."
„We dachten het wel. Maar is het niet beter,
dat je alles regelmatig vertelt Het moet niet
hoor. Ik
„Dat was ik van plan, moeder, 'k Heb dat
alleen gezegd, omdat U van Dolf niet verkeerd
zoudt denken. Hij heeft gehandeld als een gentle
man."
Daarop vertelde Lucie uitvoerig, hoe in haar
hart de liefde voor Dolf was binnengeslopen,
niettegenstaande hij duidelijk blijken liet, afkee-
rig te zijn van het christelijk geloof.
„Ik heb er tegen gevochten, moeder, 'k Heb
geworsteld op de knieën. Maar ik kon hem niet
loslaten. Het was een verademing, dat ik hem
in lang niet zag. En dat gebeurde vaak. Want
hij ontweek mij met opzet."
„Waarom
Scherp kwam de vraag er uit. Mevrouw Hil
derink stelde er nu prijs op, alles te weten.
is. Maar merkt „Maandelijksche mededeelingen
van de V.U." op Helaas mag dit niet van alle
Gereformeerde broeders en zusters gezegd wor
den. Er is bij velen onbegrensde offervaardig
heid, maar er is bij velen bijna ook onbegrensde
roekeloosheid in de zorg voor de instandhouding
van de Vrije Universiteit, waarvan getuigd is,
dat haar stichting een geloofsstuk was.
Na verregaande bezuiniging en krachtige actie
van eenige maanden zijn de contributies nog
25.000/te laag.
In het licht van bovengenoemde Doleantie-
herdenking mogen we ons wel afvragen of we
wel verstaan, welke schatten de Heere ons ge
geven heeft in de reformatie van '34 en '86.
Blijke het, dat we verstaan wat het wil zeggen:
„Adeldom verplicht".
A. H. OUSSOREN.
DE ETHISCHE RICHTING.
VII.
In de theologie (2).
De vorige week bleven wij bij de onderschei
ding tusschen de oude en de jongere periode van
de ethische theologie. Op de oude ethische theo
logie in ons land heeft de Franschman Vinet
grooten invloed uitgeoefend. Chantepie de la
Saussaye Sr., Beets en Van der Brugghen von
den in den invloed dien zij van hem ondergingen
hun onderlinge geestverwantschap, hun gemeen-
schappelijken basis. Voor het overige waren zij
lang niet in alle dingen eensdenkend. Chantepie
was bijvoorbeeld chiliast, Beets niet. Chantepie
aanvaardde in beginsel de bijbelkritiek, Beets
heeft zijn heele leven het zonder bijbelkritiek
gedaan. Tusschen Chantepie en Van der Brug
ghen bestond een verschil inzake de verhouding
van wet en evangelie.Vinets invloed was ech
ter overwegend op allen. Hij was de man, die
zich keerde tegen de rede-verafgoding van den
18en eeuw. Niet het verstand, maar het geweten
is volgens hem, het plekje waar de godsdienst
zetelt. Het geweten, dat volgens hem intact ge
bleven was, toen al het geschapene is gevallen.
Het eenige punt in de heele schepping, dat on
gerept gebleven is èn dat nu het orgaan vormt,
waardoor wij gemeenschap met God oefenen.
Het is nu nog voor ons de eerste van alle wet
ten, of liever, de eenige wezenlijke wet, schrijft
hij
Hoewel Vinet als een warm en zeldzaam be
zield getuige van den Heere Jezus Christus op
trad tegen de rede-verafgoding (het rationalis
me), toch heeft hij het subjectivistisch front niet
principieel doorbroken. Hij bleef evenals de mo
derne wijsbegeerte, die hij bestreed, zijn stand
punt zoeken in het subject, in den mensch. In
de plaats van de rede, het verstand, kwam bij
hem het geweten, hetwelk boven de wet Gods
werd geplaatst en deel kreeg aan de goddelijke
souvereiniteit. Zoo bleef hij verstrikt in dezelfde
grondfout als zijn tegenstanders. Hij wilde een
andere richting in de theologie, niet langer moest
de rede de leiding hebben, maar in beginsel was
zijn richting dezelfde. De mensch was en bleef
in het centrum.
Hij meende zelfs, dat het evangelie eigenlijk
op den bodem van elk menschenhart lag, wijl
de consciëntie immers ongerept was gebleven.
Maar dat „inwendige" evangelie was niets zon
der het „uitwendige". Omgekeerd was het „uit
wendige" evangelie dat wordt gepredikt ook niets
zonder het „inwendige", dat in het hart lag. Het
christendom is zijns insziens dan ook, als 't met
één woord moest worden gezegdgewetens
godsdienst.
De erfzonde en speciaal de totale verdorven
heid van den mensch wordt hiermee natuurlijk
ontkend. Prof. Gunning schreef in navolging van
Vinet dat heel duidelijk „wij hebben wel, door
de gave des verleiders aan te nemen, onze natuur
tot in het binnenste verdorven, maar dewijl wij
hierbij bedrogen zijn door Satan, zoo blijft er
nog steeds een deel van ons wezen over, dat
wij nog niet bewust, vrijwillig aan de zonde heb
ben overgegeven. Ons persoonlijk willen aan
vaardt, billijkt nog niet den toestand van gevan
genschap in welken wij geraakt zijnHet
geweten kan verkeerd worden ingelicht. Maar
in de grondwaarheid, in de hoofdvraag, die alle
andere beheerscht, dwaalt het geweten bij den
waarlijk oprechte niet. Namelijk zoo het in be
trekking gebracht wordt met het feit der ver
kondiging van God, dien de Heilige Schrift ons
voorsteltHet geweten kan de waarheid niet
„Omdat hij wist, dat van een nadere verhou
ding niets komen kon. Hij wilde mij niet in twee
strijd brengen."
„Maar later deed hij dat toch peilde haar
moeder.
Omstandig deed Lucie het verhaal, dat zij Dolf,
toen hij voor het eerst met verlof thuis was
plotseling ontmoette hoe hij met haar opliep
en haar tegen den volgenden dag te spreken
vroeg.
,,'k Heb dien nacht niet geslapen, moeder.
Maar mijn besluit, in Gods kracht genomen,
stond vast. Ik moest hem afwijzen. Dolf heeft
het mij gemakkelijk gemaakt, moeder."
Zoo uitvoerig mogelijk vertelde Lucie het ge
sprek tusschen haar en Dolf in het park.
Met buitengewone interesse luisterde mevrouw
Hilderink, dankbaar dat Lucie standvastig had
kunnen blijven, maar ook vol bewondering voor
Dolf, die zich waarlijk, Lucie had niet te veel
gezegd, als een gentleman gedragen had.
„Voeren jullie geen briefwisseling
„Maar moeder
„Stil kind. Ik geloofde het niet, doch wilde
alleen maar zekerheid."
We hebben nooit briefwisseling gevoerd. De
afspraak was, dat wij elkaar zouden ontwijken
en als wij elkaar in gezelschap ontmoetten, zoo
gewoon mogelijk doen."
„Je hebt goed gehandeld, Lucie. Alleen had
ik graag gewild, dat je mij er deelgenoote van
had gemaakt. Dat had je verlichting geschonken.
Want ik begrijp, hoe je geleden moet hebben."
„O, moeder, het was vreeselijk. En, al heb
ik vrede met zijn besluit, nóg heb ik het vaak
niet gemakkelijk."
scheppen, maar wel als zij gegeven en verkondigd
is, haar beamen en ontvangen". 2)
Hierin liggen Vinets gedachten voor het grij
pen. Ontkenning van de totale verdorvenheid.
Wij onderstreepten de woordener blijft nog
steeds een deel van ons wezen over, dat wij nog
niet bewust, vrijwillig aan de zonde hebben over
gegeven, omdat daarin heel duidelijk blijkt de
loochening van de algeheele verdorvenheid onzer
menschelijke natuur. Zooals een gevangen vogel
in de kooi snakt naar de vrijheid, zoo zit in den
gevallen mensch z'n ziel te zuchten naar het
evangelie. Wanneer de ziel de verkondiging
hoort, ontwaakt zij. Zij hoort in de verkondiging
van het evangelie de stem van haar bevrijder,
waarnaar zij hunkerend uitzag.
Het is onmiddellijk duidelijk, dat de Schrift
ons andere dingen leert. Wij zijn vleeschelijk
verkocht onder de zonde. Paulus schrijftik
weet dat in mij, dat is in mijn vleesch geen goed
woont, en dat woordje „vleesch" staat daar in
de beteekenis van mensch. Er zit in ons zelf geen
korrel geloof in Christus Jezus, wij zijn verach
ters van de genade en vijanden van het Kruis.
Door Gods Geest wordt ons hart geopend en
hooren wij in het evangelie de boodschap van
vrede en genade.
Bij de jongere ethischen komen er groote ver
anderingen. Professor Haitjema noemt als in
vloedrijkste vertegenwoordiger van de „jonge
ren" de zoon van den ouden Chantepie de la
Sausaye" n.l. Prof. P. D. Chant, de la S. Als
grens tusschen „oud" en „jonger" stelt men ge
woonlijk het jaar 1882. Toen heeft Prof. Vale-
ton uit Utrecht de nieuwe periode aangekondigd
met zijn rede „Een nieuw begin".
Haitjema ziet drie karakteristieke verschilpun
ten tusschen „oud" en „jonger". 3)
Ten eerste heeft de jongere ethische theologie
den invloed van de vergelijkende godsdienst
wetenschap ondergaan. De oude hield nog vast
aan de gewone dogmatische onderscheidingen.
De jonge liet dat spraakgebruik los en werd bij
het stellen van haar vragen meer en meer be
heerscht door de methode van de vergelijkende
godsdienstwetenschap, hetgeen heel niet te ver
wonderen is, sinds aan de rijkshoogescholen het
vakdogmatiek is verdwenen om plaats te maken
voor godsdienstwetenschap.
Ten tweede toont de jongere een sterkere ge
bondenheid aan de Duitsche theologen Schleier-
macker en Ritschl. Dat blijkt vooral in de be
schouwing van de leer en de waardeering van
het Woord. Bij de oude ethisch-irenischen bleef
immer hoogachting voor de leer en het Woord,
terwijl de jongere ethischen van omstreeks 1900
zeer stellig het betrekkelijk karakter van alle
„leer" onomwonden uitspreken. De la Saussaye
Jr. was een vijand van een leersysteem zooals
onze Ned. Geloofsbelijdenis en Catechismus dat
geven. Men kon in het leersysteem toch nooit
het „leven" zelf vatten. Met warme instemming
haalt hij ergens een woord van den dichter Rieke
aan, waarmee deze de menschen berispt, omdat
zij met hun woorden en begrippen alles zoo dui
delijk uitspreken Hij is afkeerig van heldere
begrippen en heeft een uitgesproken voorkeur
voor 't vage, onzekere, „leven".
Als derde onderscheid meent Haitjema, dat
de jongere ethische theologie veel individualis-
tischer is dan de oude. Het komt maar uitslui
tend aan op de persoonlijke verhouding tot God,
welke wordt geboren uit directe innerlijke open
baring. Hier wordt het moderne subjectivistisch
individualisme, dat bij de oude nog geremd werd
door de overblijfselen der gezonde leer", veel
meer toegespitst. Kerk, ambt, verbond en Woord
verliezen hun werkelijke beteekenis, en de vas
tigheden, die de Heere daarin gegeven heeft
verdwijnen.
In den laatsten tijd zijn verschillende ethische
theologen onder beïnvloeding van de dialecti
sche theologie van Barth en Brunner gekomen.
Brouwershaven. J. MEESTER.
x) J. van der Sluis De ethische richting 13.
2) Idem 152.
3) De richtingen in de Ned. Herv. Kerk 92 v.
„Ik kan het levendig begrijpen, kind. Maar
nu vader en moeder het weten, zijn er twee, die
met je meeleven. Nog één vraag, Lucie. Denk je
je liefde te kunnen begraven
„Neen, moeder. Tenminsteja, wat moet
ik zeggen 'k Heb U nog niet alles verteld. Het
slot van het gesprek met Dolf in het Park nog
niet, en dat moet U ook weten. Ik heb Dolf
gezegd, dat mijn liefde sterk is en dat ik wach
ten kan en wachten zal. Wie weet, God mocht
hem grijpen en hij mocht tot inkeer komen. En
dan mag hij terugkomen. Dat heb ik hem gezegd.
Heb ik daaraan verkeerd gedaan, moeder
„Misschien was het wat onvoorzichtig. Maar
ik kan begrijpen, dat je het gezegd hebt."
„Zouden vader en u geen toestemming geven?"
„O, heb daarover geen zorg. Als het geschil
punt niet meer bestaat, dan zal Dolf ons onge
twijfeld als schoonzoon welkom zijn. Maar het
gevaar bestaat, dat Dolf voorwendt, terugge
keerd te zijn, om het met jou in orde te hebben."
Lucie was, tot stil vermaak van haar moeder,
heftig verontwaardigd.
„Dolf huichelt niet, moeder", barstte zij los.
„Dan had hij het al veel eerder kunnen doen."
„Ik geloof het ook niet van hem, Lucie. Maar
het menschelijk hart is van nature arglistig. Je
moet dus voorzichtig zijn. Dat bedoel ik alleen.
Wanneer je op welke wijze dan ook te weten
komt, dat Dolf weer op den goeden weg is, laat
er dan nog eens een jaartje overheen gaan. Dan
blijkt de echtheid. Hij moet zich trouwens nog
een positie verwerven, wanneer zijn studie afge-
loopen is. En wie zal zeggen, hoe lang de mobi
lisatie nog duurt."
(Wordt vervolgd)