FEUILLETON.
BRANDING
KERKNIEUWS*
Geheel Calvinistisch Nederland heeft ons Vor
stenhuis lief. En in die liefde wil het voor geen
enkel volksdeel onderdoen. Heel Calvinistisch
Nederland heeft met warme liefde geschonken
voor het vorstelijk jacht.
Maar wat dat volksdeel pijn doet is de Zon
dagsontheiliging, reeds daags na de overdracht
op het IJ, en later weer.
Het wil zoo gaarne van hooggeplaatsten zien,
dat ze het gebod des Heeren, d.i. den Rustdag,
heiligen, dien dag in Zijn dienst doorbrengen,
en naar Gods Woerd luisteren.
En het betreurt het, dat hierin voor duizenden
zulk een voorbeeld wordt gegeven, met name
ook voor de jeugd.
Voor ieder mensch geldt dat in het houden
van Gods geboden veel loon ligt.
RUSLAND.
Niet minder dan in Duitschland woedt de ver
volging nog maar steeds in Rusland. Het is een
bepaalde tactiek om alleen het oog van het pu
bliek te richten op Duitschland, alsof er geen
Rusland met haat tegen den Christus meer zou
zijn. Het tegendeel is waar.
Feller dan ooit woedt de vervloging, maar
ook heerlijker dan ooit openbaart zich de kerk,
zij het dan in spelonken, holen en grotten.
Nu is reeds eenigen tijd geleden het mannen
koor van het Russisch seminarie door ons land
getrokken en heeft veler harten veroverd door
den buitengewoon schoonen zang. We verblijden
er ons over te kunnen mededeelen, dat dit koor
wederom zal te hooren zijn en wel op Vrijdag
17 September om 8.15 uur in de Nieuwe Kerk.
Gezien ook de opkomst van de vorige keer is
elke aanbeveling hier overbodig. Laten we al
leen maar toonen mede te leven met vervolgde
christenen en zoo christenen zijn van den daad.
A. H. OUSSOREN.
DE ETHISCHE RICHTING.
In de theologie (VI).
Opzettelijk hebben wij tot nu toe met de
theologie gewacht, en eerst gewezen op de be-
teekenis van de ethische richting voor den ker-
kelijken strijd van voorheen, de politiek en de
school. Maar natuurlijk is ook in de theologie,
de Godgeleerdheid, het ethisch beginsel van be-
teekenis geweest. Van geweldige beteekenis juist
hier.
Het is onmogelijk de omtrekken van de zoo
genaamde ethische theologie in enkele lijnen te
i: teekenen. Vooreerst al omdat er heel veel ver
schuiving en verandering is gekomen in den loop
der jaren, tengevolge van den invloed die ver
schillende groote theologen, vooral buitenland-
sche, achtereenvolgens hebben geoefend in ethi
sche kringen. Prof. Haitjema onderscheidt in zijn
boek over ,,De richtingen in de Ned. Herv. Kerk"
tusschen „oude" en „jongere" ethische theologie,
waarover straks nader.
En in de tweede plaats is het ondoenlijk een
scherp omlijnd beeld van „de" ethische theologie
te geven, omdat tusschen de verschillende denkers
zeer sterke verschilpunten zijn geweest en nog
zijn. Een „ethische dogmatiek" waaruit men
zoo'n algemeen belijnd beeld zou kunnen samen
stellen, ontbreekt eigenlijk.
Is het beeld van de ethische theologie derhalve
zeer vloeiend, toch is er ethische theologie.
De kenmerkende momenten, welke wij in de
vorige artikels aanwezen, vinden wij onder wis
selende vormen en voorstellingen in deze theo
logie terug.
Wij vonden afkeer van het objectieve. In de
theologie blijkt deze afkeer van het objectieve
in geringschatting van dogma's, van de belijdenis,
van de Schrift als het objectieve Woord Gods,
in de neiging om te onderscheiden tusschen de
Schrift èn het Woord Gods in de .Schrift, het
welk niet mag worden vereenzelvigd met de
Schrift. Die afkeer van het objectieve, vast
staande, blijkt in de dynamische inspiratie-theo
rie. Niet alles in de Heilige Schrift zou zijn in
gegeven door den heiligen Geest, daar zou ook
veel gewoon menschelijksch instaan, dat er in
gekomen is geheel buiten de ingeving des Gees-
tes om.
Verder vonden wij subjectivisme en nader in
dividualistisch subjectivisme. In de theologie ko
men deze voor den dag in den grooten nadruk
die men legt op de persoonlijke ervaring, de be
leving, en in de geringachting van het Verbond
der genade, van de objectieve waarde van de
genademiddelen, Woord en sacrament. In de
neiging om altijd het individueele, persoonlijke
DOOR
K. H. M ARIN USSEN
65)
HOOFDSTUK XVIII.
Een bekentenis.
De crisis was voorbij en Lucie had die door
staan.
Nog uitermate zwak, maar buiten gevaren, die
in doodelijken angst de dagen en nachten hadden
doorgebracht.
Met een stillen glimlach las zij den brief van
Annie, die nu het gevaar gelukkig geweken was,
eenige dagen uit logeeren was in Eindhoven,
waar Fred in garnizoen lag.
Zij was er nu twee dagen en deed verslag in
een uitvoerigen brief aan Lucie, die het epistel
reeds tweemaal gelezen had. En voor de derde
maal las zij de passage, die zoo sterk haar be
langstelling had gewekt en die den stillen glim
lach op haar bleek en ingevallen gelaat tooverde.
„En dan heb ik je de verblijdende mededeeling
te doen, dat het tusschen Frits en Dolf geheel
in orde is. Dolf gaat voortaan tweemaal per
week naar Hulst, waar, zooals je weet, Frits op
kamer woont. Frits naar Nieuw-Namen betee-
kent natuurlijk niets, want Dolf kan hem niet
behoorlijk ontvangen.
Ik behoef je niet te vertellen, hoe blij ik ben
levensbezit als het een en al te verheerlijken.
Christus in het harte, en geen Christus voor ons,
die het Verbond der genade en des vredes be
sloten heeft.
Wij zien dat subjectivisme en individualisme
ook in de miskenning van Gods werk in de ge
slachten. De door Hem geschapen levensverban
den „de levenssamenhangen worden door het in
dividualisme verscheurd. Er is geen oog voor
Verbond en Verbondshoofd. Eigenlijk wordt
door het subjectivistisch individualisme het bree-
de werk van den Drieëenigen God, Vader, Zoon
en heiligen Geest, dat Hij voor en aan en in ons
werkt, zooals het doopformulier daarvan spreekt,
teruggeperst tot de aanraking met God in het
geweten. Alle zegeningen en weldaden, die de
Heere werkt uit de volheid van Christus worden
versmald tot het eene punt van bewogenheid en
gemoedsaandoening, en voor het andere heeft
men geen oog.
Dit zijn enkele karakteristieke trekken uit de
ethische theologie. Het subjectivisme en indivi
dualisme hebben hun talrijke aanhangers ook bui
ten de officieele ethische theologie, zooals een
goed verstaander reeds heeft opgemerkt onder
het lezen van het bovenstaande.
Behalve de verschillen tusschen de verschil
lende vooraanstaande persoonlijkheden kunnen
wij stellig een belangrijk onderscheid aanwijzen
tusschen „voorheen" en „later" en wellicht mo
gen wij tegenwoordig een derde periode in de
ethische theologie aannemen, nu verschillende
kopstukken sterk onder den invloed van de theo
logie van Karl Barth en Brunner zijn gekomen.
De oudste generatie is die van de ethisch-
irenischen, van het tijdschrift „Ernst en Vrede".
De bekendste namen uit die periode zijn Beets,
D. de la Saussaye, Gunning Sr., de vader van
den tegenwoordige, Doedes en Daubanton. Hun
subjectivisme was niet in alles individualistisch.
Zij legden nogal nadruk op het „geloof der ge
meente". Voorts bogen zij voor de Heilige Schrift
als Gods onfeilbaar Woord. In 't eerst van die
periode onvoorwaardelijk. Beets heeft de schrift
kritiek altijd afgewezen. De la Saussaye Sr. ech
ter niet.
Prof. Haitjema noemt in zijn bovengenoemd
boek Gunning en D. de la Saussaye de meest
invloedrijke theologen van die eerste periode.
Beets was de man, die met zijn „Stichtelijke uren"
invloed oefende in een eenvoudiger lezerskring,
de man, die de „ethische theologie" van die pe
riode met de praktijk in aanraking bracht men
fluistert wel, dat zijn invloed op deze wijze zich
heeft uitgestrekt tot in Gereformeerde pastorie-
bibliotheeken en zelfs dat zijn „Stichtelijke uren"
nog welkome diensten bieden voor Gereformeerd
preekwerk.
Of het waar is
't Is te hopen van niet.
Anders zouden wij gelijken op die bekende
vrouw, die de gang opdweilde, maar vergat de
kraan te sluiten.
Het was geen wonder, dat zij maar niet klaar
kon komen.
Jarenlang is te Kampen en Amsterdam de ethi
sche theologie met kracht bestreden, doch zoo
zou het geen wonder zijn, dat wij niet klaar
komen. De kraan is open blijven staan.
Na de eerste is de tweede periode gekomen.
Die van Valeton, de la Saussaye Jr., Jonker,
Cramer, Slotemaker de Bruine, Obbink, Van
Rhijn enz.
Prof. Haitjema in z'n boek, noemt P. D. de la
Saussaye de meest invloedrijke theoloog van deze
„jongere" ethische theologie.
Hier breken wij thans af om de volgende week
over het verschil tusschen de „oude" en de „jon
gere" periode iets op te merken.
Brouwershaven. J. MEESTER.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, September 1937.
Tegen de Kerkboden wordt op geregelde tij
den te velde getrokken.
De wijze, waarop het jongste boek van P. J.
Risseeuw „Is het mijn schuld in de Kerkboden
besproken is, heeft de toorn verwekt van den
letterkundige P. H. Muller. Hij meent, dat Kerk
bode-redacties volkomen incompetent zijn tot het
beoordeelen van literaire werken.
De Kerkbode of het Kerkblad, dat geredigeerd
en hoe blij moeder is. Frits heeft het geschreven
en den volgenden dag ontving moe een brief van
Dolf en die deelde het ook mede. Die jongen
is toch zoo ontzaggelijk aan het veranderen
Hij erkende ronduit, dat hij alleen de schuldige
was, dat hij de verwijdering met Frits had ge
zocht. Frits daarentegen heeft verklaard, dat hij
mogelijk te hard is opgetreden, zij het dan met
goede bedoelingen.
Vooral zat het oude „zeer" over het gaan naar
de Universiteit te Leiden. Als ik moeders brief
goed begrepen heb, dan heeft Frits Dolf gezegd,
dat hij eerlijk meende, op den goeden weg te
zijn, toen, maar dat hij later tot inzicht was ge
komen, dat Meulemans, je weet er alles van,
het beter heeft gezien.
Bizonderheden weet ik verder niet. Die ser
geant Everaards moet er ook in betrokken zijn.
Hij heeft Frits en Dolf op verzoek van Frits en
zonder dat Dolf het wist, min of meer bij elkaar
gebracht. Hoe het precies zit, weet ik niet en
dat doet er op het oogenblik ook niet toe.
Het heerlijke is, dat er geen verwijdering meer
is tusschen Frits en Dolf, iets, dat niet mocht
en waarvan wij allen zoo'n groot verdriet had
den.
We bidden nu, dat Dolf weer geheel op het
goede pad moge komen. Want het Licht is nog
lang niet doorgebroken. Frits schreef, dat hij
vaak nog zoo cynisch is, om daarna weer wan
hopig te zijn.
Maar we geven de hoop niet op. Tot hiertoe
heeft de Heere het wel gemaakt en moeder ver
trouwt, dat een kind van zooveel gebed niet
verloren zal gaan.
wordt door mannen en vrouwen, leden der Ge
meente, die een recht begrip bezitten van hun
taak en de verantwoordelijkheid van hun redac-
tioneelen arbeid, bestaat volgens dezen schrijver
niet.
Kerkboden en Kerkbladen zijn naar zijn mee
ning in den regel achterlijke, vervelende, onlees
bare periodieken, die men alleen opslaat om te
zien, wanneer Dominé die of die spreekuur of
catechisatie heeft, of om na te gaan, hoeveel de
collecte van den vorigen Zondag heeft opge
bracht. Zoo goed als nooit of te nimmer vindt
men een werkelijk oriënteerend of leidinggevend
artikel in een Kerkblad en zoo men ééns per jaar
wellicht een stuk ontdekt, waarvan de inhoud
boven de middelmaat is, dan kan men er vrijwel
zeker van zijn, het uittreksel voor zich te hebben
van de een of andere lezing, waarmede deze of
die predikant het land heeft afgereisd en dat hij
alleen hier en nu plaatste, omdat er wat veel
ruimte beschikbaar was en de collega's niets had
den klaar liggen.
Hebt u weieens een jong mensch in een Kerk
bode zien lezen
De ellende is volgens den heer Muller, dat in
Kerkboden alleen predikanten het woord hebben
en de gemeenteleden het bescheiden hoekje krij
gen, waar de „Ingezonden stukken" hun vaste
plaats hebben.
De Kerkboden dat is de eenige weg tot
verbetering moeten in plaats van spreektrom-
petjes der predikanten tot organen der gemeen
ten worden. Maar aldus oordeelt Muller
de predikanten zullen van hun Kerkbode geen
afstand willen doen. Zij zullen alleen en uitslui
tend aan het woord blijven, omdat ze heel dik
wijls aan een ongeneeslijke overschatting van hun
geschreven en gesproken woorden lijden.
De heer Muller ziet de zaak zóó ernstig in,
dat hij een van zijn artikelen over deze stof aldus
besluit„Verandert het niet, zooals het in de
voorgaande jaren niet is veranderd, dan zal zich
bestendigen en zich steeds duidelijker doen ken
nen de afwending van de kerk door de jonge
generatie, die zich óók door de kerkelijke pers
en óók door het tekort aan voorlichting en lei
ding daarin in den steek gelaten gevoelt."
Ziedaar het lang niet malsche oordeel over de
Kerkboden en de schrijvende dominé's.
Het is een moeilijk ondernemen over deze stof
te handelenin een Kerkbode.
Niet tegenwoordig alleen is de verhouding tus
schen sommige letterkundigen en de dominé's
minder vriendschappelijk.
Na 1880 werd vooral gesmaald op predikan
ten, die verzen maakten en romans schreven zon
der eenige literaire waarde.
Van Frederik van Eden is 't „vriendelijk"
woord Een dominé is iemand die gehard is in
het opzeggen van gemeenplaatsen.
Een ander hoonde Zing op, zing op ten Kate
Ge kunt het tóch niet laten.
Mevrouw BosboomToussaint had een hekel
aan dominé's.
Eens schreef ze aan Potgieter „Gij haat de
dominé'sGe kunt toch wel over de domi
né's heenzien als ik dat niet deed had ik al
lang geen geloof meer".
Het oordeel van P. H. Muller is schromelijk
overdreven.
Er zijn juist in den laatsten tijd meerdere
Kerkboden gekomen, die behalve predikanten
ook leeraren, letterkundigen, onderwijzers enz.
onder de redactieleden en medewerkers tellen.
Uit menig Kerkbode-artikel is later een boek
gegroeid.
Waarom worden nog steeds romans en ge
dichtenbundels aan de predikanten ter bespre
king gezonden, indien ze daartoe incompetent
zijn
Toch mogen we niet volstaan met op het over-
drevene te wijzen, maar moeten we ook vragen
ligt in de redeneering soms een element van
waarheid
Zijn uit alle Kerkboden reeds nietszeggende
recensies verdwenen, als„de schrijver is ons
er borg voor dat hier iets goeds geleverd is",
of„het boek zal zijn weg wel vinden", of
„deze perzik smaakt naar meer", enz.
Ik lees weieens recensies als „dit stichtelijk
boek is meer waard dan tientallen hedendaag-
sche romans".
Hier gaat de vergelijking totaal mank.
Er zou veel voor te zeggen zijn aan onze Kerk
boden (ik spreek natuurlijk in het algemeen) een
paar medewerkers te verbinden, die literatuur
kunnen beoordeelen.
Wij, dominé's, doen weieens onrecht aan dich-
II I I I IIIIHBIWM BIIII III III Will I ■IHT"—
Wat zal het heerlijk zijn, als wij kunnen zeg
gen Dolf is terecht
„Prettig nieuws, geloof ik, Lucie vroeg me
vrouw Hilderink, het vertrek binnentredend. „Je
lacht tenminste zoo vroolijk."
„Ja, moeder. Heerlijk voor de Woldinga's.
Lees U gerust den brief heelemaal, er staat geen
enkel geheim in."
„Neen Hebben Annie en jij geen geheimen?"
„Neen, hoor. Er is niets, dat het daglicht niet
zien mag. Lees U maar."
Het was eenige oogenblikken stil. Mevrouw
Hilderink las het fraaie handschrift van Annie,
die uitermate de kunst van brieven schrijven
verstond.
Bij de bewuste passage gekomen, begreep zij
in eenen de blijdschap van Lucie.
„Dat is zeker heerlijk, dat de broers weer goed
met elkaar zijn. Mevrouw Woldinga had er veel
verdriet van. Ik kon mij die verhouding moeilijk
indenken, want, 'k moet eerlijk zeggen, de enkele
malen, dat ik Dolf ontmoette, vond ik hem nu
niet bepaald iemand, die onhartelijk laat staan
haatdragend zijn kon. Maar ja, in een mensch
kan men zich vergissen. Jij hebt hem veel vaker
ontmoet, Lucie Wat indruk maakt hij op jou
Om een opkomend, vluchtig rood te verber
gen, wendde Lucie het hoofd af. Doch niet zoo
schielijk, of haar moeder had den blos bemerkt.
„Ik heb hem altijd een aardig iemand gevon
den", zei Lucie met moeite.
„Dien indruk heb ik ook van hem. Te hopen,
dat het met den jongen geheel in orde komt. Het
schijnt toch wel, dat hij niet meer is als vroeger.
Toch moet je voorzichtig zijn met het trekken
ters en romanschrijvers door zonder kennis van
zaken een oordeel uit te spreken.
Ook hier geldt het spreekwoord van den
schoenmaker en zijn leest.
Doch neem nu een boek als dat van den heer
Risseeuw.
Hij bespreekt daarin allerlei kerkelijke zaken.
Mag de Kerkbode nu niet eischen, dat ook in
een roman de waarheid aangaande de kerk en
de kerkelijke toestanden gezegd wordt en de
schrijver billijk is in de beoordeeling van perso
nen en toestanden
Wanneer men uit verschillende hedendaagsche
romans een verkeerd beeld van onze kerken de
wereld indraagt, mag en moet daar toch tegen ge
waarschuwd worden, zonder dat dit iets afdoet
van het werk als produkt van schoonheid
Onwillekeurig zal een kerkelijk blad op andere
dingen de aandacht vestigen en een andere maat
staf aanleggen dan een letterkundig tijdschrift.
Laat ons trachten den inhoud der Kerkboden
zóó te maken, dat ook de jongeren haar blijven
lezen.
En wat het boek van Risseeuw betreft we
zullen goed doen niet te lang en uitsluitend op
de overdrijving te letten, maar ons persoonlijk
voor de schuldvraag te plaatsen. Terecht is ge
zegd, dat geen zieleherder zonder zelfbeschuldi
ging dit ontroerende boek kan lezen.
A. B. W. M. KOK.
DRIETAL TE
Strijen (alf.)
Cand. A. B. C. Hofland te Naaldwijk.
Cand. K. Kraan te 's-Gravenhage.
Ds. E. Teunis te Oostzaan.
TWEETAL TE
Oostkapelle Cand. A. B. C. Hofland,
hulppred. te Naaldwijk.
Cand. J. C. Streefkerk te Soest.
BEROEPEN TE
Goes's-Gravenpolder (als hulppred.):
Cand. W. H. J. de Boer te ten Post (Gr.).
StadskanaalDs. P. Veenhuizen te Soerabaja,
met verlof hier te lande.
Ihrhove (Oost-Friesland): Cand. H. Tien
te Osterwald-Veldhausen (Duitschland).
Oostkapelle Cand. A. B. C. Hofland.
hulppred. te Naaldwijk.
BEDANKT VOOR
Capelle a. d. IJsselW. Schouten te Westbroek.
Benoemd is tot ridder in de orde van
Oranje-Nassau Ds. B. B. van den Hoorn, em.
pred. van Domburg, nu wonende te Heemstede.
Tot hulpprediker te Goes's-Gravenpol
der is benoemd Cand. W. H. J. de Boer te Ten
Post.
Theologische School.
L. S.
Wanneer een onzer Kerkeraden, of een van
de classicale of plaatselijke correspondenten der
Theologische School, de Handelingen der Cura
toren, die dezer dagen verschenen zijn, onver
hoopt niet mocht hebben ontvangen, verzoeken
wij hun vriendelijk een exemplaar aan te vragen
bij den heer J. H. Kok, uitgever te Kampen.
Namens Curatoren der Theol. School,
Ds. J. L. SCHOUTEN, Praeses.
Ds. F. C. MEIJSTER, Scriba.
Op 83-jarigen leeftijd is te Sellingen over
leden Ds. D. Vrieling, em. predikant der Geref.
Kerk te Scheemda.
Ds. Vrieling werd 22 Mei 1854 te Haren ge
boren. Hij studeerde te Kampen, waar hij in
1881 zijn candidaatsexamen deed. 1 April 1882
deed hij zijn intrede bij de Geref. Kerk te Melis-
kerke.
Achtereenvolgens arbeidde hij voorts te Stiens
(1884), Appelscha (1890) en van 23 Juli 1893
3 September 1922 te Scheemda, waar hij op
laatstgenoemden datum emeritaat ontving.
De kerk van Staphorst diende hij van Maart
1928 tot April 1931 als ouderling en voorganger
in den dienst des Woords. (A. R.)
Naar wij vernemen zal Ds. F. Kolthoff
te Veldhausen, die meermalen deel uitmaakte
van de Generale Synode der Geref. Kerken, na
40 jaar als zoodanig te hebben gefungeerd, af
treden als redacteur van de „Grenzbote", het
orgaan van de Gereformeerden in de Graafschap
Bentheim en Oostfriesland. De redactie zal nu
worden waargenomen door de Geref. predikan
ten Ds. A. Brink te Emden en Ds. B. H. Lan-
kamp te Uelsen.
van voorbarige conclusies, Lucie. Het is moge
lijk, dat God hem grijpt, maar het is ook moge
lijk, dat Dolf voorloopig nog de verzenen tegen
de prikkels blijft slaan."
Het verbaasde Lucie dat haar moeder zoo
rechtstreeks tot haar over Dolf sprak. En de
vraag rees in haar op, of moeder soms iets wist,
of vermoedde. Maar hoe zou dat mogelijk zijn?
Annie zegt ook duidelijk, dat haar broer er
nog niet is. Maar hij is in elk geval in goede
handen en we willen er het beste van hopen."
„Hoe zal de biddende moeder danken, als het
zoover komen mocht. Dolf schijnt altijd een zor
genkind te zijn geweest. Doch vaak worden de
zulken later kerels in Gods Koninkrijk. Ik zou
den moed nog maar niet verliezen, Lucie", glim
lachte Mevrouw Hilderink.
Toen werd het Lucie te machtig.
„Waarom zegt U dat speciaal tegen mij, moe
der vroeg zij.
„Ben je dan niet blij met deze mededeeling,
omtrent Dolf Woldinga
„Natuurlijk. Al was het alleen maar voor An
nie."
„Alleen voor Annie
„Wat bedoelt moeder fluisterde Lucie, diep
blozend en ietwat onrustig haar moeder aanziend.
Maar Mevrouw Hilderink glimlachte.
„Mijn lieve kind, vader en ik weten al genoeg.
Je hebt het lang verborgen. En meesterlijk ver
borgen, dat moet ik zeggen. Maar
(Wordt vervolgd)