No* 36
Vrijdag 3 September 1937
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORD8.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
JALOUZIE.
1 Sam. 18:7 en 8.
Als heel Israël blij is, omdat David de Filistij
nen verslagen heeft, kan Saul maar niet van de
vreugde genieten. Hoor dat lied van die vrou
wen Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar
David zijn tienduizendenHet klinkt als een
spotlied in zijn ooren hij kan het onmogelijk
anders beschouwen, 't Is alsof al die menschen
samenspannen, om hem, den Koning te hooien,
om hem uit te lachen, dat hij niet méér had ge
presteerd.
Hoor dat gezang, voortdurend herhaald in de
stratenDavid zijn tienduizendenIs het niet
om razend te worden Hij, Saul, wordt nauwe
lijks meegeteld ze vinden hem niet zoo belang
rijk meer. En die jongen uit Bethlehem, die on
ervaren herder, wiens steen toevallig raak was,
die wordt nu opgehemeld als een geweldig genie.
Al het mooie van Israëls overwinning is er op
die manier voor hem af. Zoo wordt de dag van
Israëls groote vreugde voor Saul het begin van
een groeiende wrok.
Idealistisch was hij eens begonnen, maar ego
ïstisch eindigt hij. Och, dit gevaar bedreigt allen,
die in Gods dienst bezig zijn, dat ze Gods zaak
gaan beschouwen als hun persoonlijke zaak en
dat ze het tenslotte doen om zichzelf en niet om
God. Zij willen de eer inoogsten en als die eer
wat minder is, dan zijn zij gegriefd. Er zijn heel
wat menschen, die door jalouzie verteerd worden
en de oorzaak is steeds weer dezelfde als bij
Saul't is hun in hun leven en in hun werk
hoofdzakelijk om zichzelf te doen. Om het eigen
ik wentelen zich de onrustige gedachten en wan
neer dan het eigen licht betimmerd wordt, wan
neer dat geliefkoosde ik wat op den achtergrond
komt te staan, dan is het mooie van het leven
er af. Ze zien niet meer de zon, die vroolijk over
de velden schijnt, ze hooren niet meer het ge
zang, dat blijde menschen aanheffen, ze kunnen
niet meer genieten van de zegeningen, die toch
nog gezaaid zijn. Één ding zien ze maar, op dat
ééne staren ze zich blind en door dat ééne wor
den ze verteerd dat een ander meer ontvangt
of verder komt. Dat kan een idee fixe worden,
die niet meer weg te praten is. Altijd weer zien
ze in hun vertroebelde verbeelding den concur
rent, den indringer.
't Is de naijver, die Saul verblindt. Door haat
verbitterd, ontdekt hij van Gods zegen niets meer.
Hij kan David onmogelijk zien gelijk Jonathan
hem ziet, en hij is ervan overtuigd, dat zijn blik
de beste is. Door haat gedreven neemt hij ten
slotte ook zijn speer op, om David te dooden.
Wij kunnen van onze jalouzie alleen verlost
worden, wanneer Christus voor ons wordt de
hoofdinhoud van ons leven. Christus heeft Zich
in al Zijn doen laten leiden door één begeerte
den ijver voor Gods huis en Gods Naam. En
nu komt het voor ons hierop aan, dat wij Jezus
Christus volgen en Hem in 't oog houden.
Zoo heeft ook Paulus geleefd. Toen deze te
Rome in de gevangenis zat, waren er predikers,
die expres hun best deden in Gods wijngaard,
om naam te maken, om meer invloed te krijgen
dan Paulus en om zoo aan zijn banden verdruk
king toe te brengen. Niet door het zuivere mo
tief van Christus' liefde gedrongen, maar gedre
ven door zondige eerzucht, verkondigden zij het
Evangelie en zij maakten opgang. Paulus door
zag het en hij gevoelde, hoe zij Christus brach
ten door nijd en twist.
Maar hoe was Paulus' houding daar tegen
over Werd hij in de gevangenis verteerd door
jalouzie Neen, toch niet. Want hoewel men
hem probeert uit te schakelen, „nochtans", zoo
zegt hij, „wordt Christus op allerlei wijze, hetzij
onder een deksel, hetzij in der waarheid, verkon
digd en daarin verblijd ik mij, ja ik zal mij ook
verblijden". Want Paulus' ideaal ligt hooger dan
zijn persoonlijke zaak. Zijn ideaal ligt in de zaak
van Jezus Christus en heeft die voortgang door
welke personen dan ook, hij, Paulus, zal zich
verblijden. Kiest God een ander instrument, doet
God een ander meer zegen zien dan hem, hij zal
zich verblijden, als zijn Heere maar geëerd wordt.
Hier ligt het geneesmiddel voor alle verterende
jalouzie. Wij moeten hooger klimmen, voor
Christus leven en niet voor onszelf. We moeten
minder denken aan onze reputatie en meer aan
onze roeping. Dan zal niet wat de menschen
zeggen of zingen ons het zwaarste wegen, maar
wat God zegt.
Laten we God toch liefhebben boven onszelf.
Dan verblijden we ons, als God door ons Zijn
duizenden verslaan wil, maar we verblijden ons
evengoed, ja nog meer, wanneer Hij door een
ander Zijn tienduizenden wil verslaan. God lief
hebben boven alles Dan verblijd ik mij, als
door mijn arbeid twee menschen tot Christus
komen, maar ik verblijd mij nog meer, als door
een ander twintig zielen den Heiland vinden.
Want twintig is meer dan twee.
Het „ik" moet er onder, het hoogmoedige, veel
van zichzelf denkende en toch in werkelijkheid
zoo bekrompen „ik". En dat „ik" moet plaats
maken voor Christus. Dan verblijd ik mij, ja ik
zal mij verblijden, al moet ik zelf ook in de scha
duw staan. Hij immers, mijn Heiland, moet was
sen en ik, ik moet minder worden.
Het geheim van een gezegend leven, dat niet
door onrust of naijver verteerd wordt, is dit
dat wij ons geheel overgeven aan Jezus Christus.
Arme SaulHeel Israël zingt. Over alle stra
ten hangt de feestvreugde. Alles is blij. Alleen
Saul kan niet mee-genieten, ja het gejuich maakt
hem juist razend. Had hij God maar lief, dan
kon hij ook jubelen. Want dan zag hij God en
in Gods licht ook David instrument in de hand
des Heeren.
Christus moet onze vreugde zijn. Dan zie ik
ten slotte geen mensch meer, die mij de vreugde
beneemt. Geen Saul en geen David, geen dui
zenden en geen tienduizenden. Dan geef ik om
de menschen zoo niet meer. Dan zing ik alleen
van mijn Koning, Die de banier draagt boven
tienduizend. Wil Hij mij voor een groot werk
gebruiken, 't is mij goed. Wil Hij mij op een
achterafplaats hebben, Zijn wil geschiede. Voor
God is het trouwens niet de vraag, of wij er
duizend of tienduizend verslagen hebben, maar
of wij op de plaats, die Hij ons gaf, gehoorzaam
zijn geweest.
Vlissingen. G. SMEENK.
31 AUGUSTUS EN 6 SEPTEMBER.
De twee hierboven geplaatste data zijn die
van twee feestdagen, waarvan we de eerste reeds
met opgewektheid mochten vieren en de andere
nog met verlangen wordt tegemoet gezien.
Een bijzonder blij karakter droeg ditmaal wel
de verjaardag van onze Koningin. Reeds dat we,
als volk, met onze Vorstin dien dag weer moch
ten vieren, gaf, als alle jaren, reden tot blijdschap
en dankbaarheid. Maar op dien dag mochten we
tegelijk terugzien op een voor Vorstenhuis en
volk zeer gezegend jaar.
In dat jaar verloofde Prinses Juliana zich met
Prins Bernhard, werd hun huwelijk gesloten en
ging op 15 Juni de blijde tijding uit, dat de Prin
ses om op zichzelf verheugende gezond
heidsredenen, niet deel had kunnen nemen aan
al de feestelijkheden in Amsterdam. We kunnen
weer als in de dagen, voorafgaande aan de ge
boorte van Prinses Juliana, spreken van een
„blijde verwachting".
Wat een redenen voor allen, die een oog heb
ben voor den zegen ons volk in het Oranjehuis
geschonken, om blijde feest te vieren, ziende op
het heden en de toekomst.
En allen, die leven uit de wetenschap des ge-
loofs, dat alle weldaden ons alleen kunnen toe
komen uit de hand Gods, en ons dan, als ver
beurde gaven door Zijn ontferming, ten deel val
len, zullen God den Heere danken voor al die
groote zegeningen.
Bij dien dank zal dan ook de bede gevoegd
worden, dat de Heere ons dien zegen bestendige,
dat Hij onze Koningin nog vele jaren spare en
sterke, de blijde verwachting in vervulling doe
gaan en ons Vorstenhuis met Zijn goedertieren
heid omringe.
En de bede zal dan ook opgaan, dat de Heere
hen allen door Zijn Geest besture en doe wan
delen in Zijn wegen, opdat ze ook daarin ons
volk tot een voorbeeld en tot een zegen mogen
zijn.
En zie, terwijl we zoo reeds den blijden 31 sten
Augustus mochten vieren, mogen we ons in Zee
land opmaken tot de feestvreugde van Maandag
6 September a.s., als onze Koningin aan onze
provincie een bezoek hoopt te brengen.
We verwachten, dat vooral Haar bezoek aan
de hoofdstad, de blijken zal geven, hoe in Zee
land de band aan het Oranjehuis sterk bleef en
het volk het een voorrecht acht Zijn Vorstin
geestdriftig te mogen begroeten.
Moge ook die dag bijdragen tot verlevendiging
van het besef, dat Gods weldaden ons mochten
zijn als zachte banden, waardoor we ons temeer
gebonden gevoelen tot Zijn dienst.
OFFICIER-DOMINEE MERKELIJN.
De bladen brachten het bericht, dat een hooge
Koninklijke onderscheiding werd gegeven aan
onzen missionairen predikant Ds. A. Merkelijn,
door zijn benoeming tot officier in de orde van
Oranje-Nassau.
We zijn er van verzekerd, dat dit bericht in
al onze kerken met groote voldoening zal ont
vangen zijn. En als uit aller naam willen we
Ds. Merkelijn daarmee dan ook hartelijk geluk-
wenschen.
Het behoeft niet een vraag te zijn, wat de aan
leiding geweest is, dat hem deze ridderorde ge
schonken werd. Die ligt natuurlijk in den Zen-
dingsarbeid, dien hij nu gedurende vijf en twintig
jaar op ons Zendingsterrein verrichten mocht.
12 September a.s. zal het juist een kwarteeuw
geleden zijn, dat hij den arbeid in Magelang aan
ving.
Ze klinkt eerst wat vreemdde combinatie
officier en dominee. Een officier is immers een
man van den strijd en een dominee een man van
den vrede, een drager van de boodschap des
vredes.
Maar goed bezien, is het een mooie en juiste
combinatie. De dienst in en bij den tabernakel
wordt in Num. 4 3 een strijd genoemd „al wie
tot dezen strijd inkomt, om het werk in de Tent
der samenkomst te doen". Dienen in den bijzon
deren dienst des Heeren, is strijden.
En zoo staan er op ons Zendingsterrein velen
in den strijd, immers in den bijzonderen dienst
des Heeren, in den dienst van Gods Koninkrijk,
en van die allen is Ds. Merkelijn de aanvoerder,
de officier. Hij is officier-dominee al lang ge
weest en wat hij al was vindt in deze onder
scheiding Koninklijke erkenning.
We verblijden ons over die erkenning, ook
omdat er uit blijkt, hoe in ons land de regeering
heel anders denkt en oordeelt over de Evangelie
prediking dan bijv. in het naburige Duitschland,
maar ook om de persoon van onzen sympathie
ken missionairen predikant, om de waardeering,
die hieruit spreekt voor zijn arbeid, dien hij on
danks vele moeiten en teleurstellingen moedig
volhield, gesteund door het warme meeleven van
z'n vrouw.
God geve hem nog vele jaren dit officiers
kruis te dragen.
JUBILEUM-COLLECTE VOOR DE
ZENDING.
Als we vernamen van de Koninklijke onder
scheiding, die Ds. Merkelijn ontving, zal het bij
de meesten wel zoo geweest zijn, dat ze zeiden
„Nu, die heeft hij ook wel verdiend", of als
men het element van verdienste wilde uitscha
kelen „die is hij wel waard".
Laten we nu ook metterdaad toonen, dat we
dit meenen. Niet maar, dat we waardeering heb
ben voor zijn arbeid, maar hooge waardeering,
zooals onze Koningin, die hem maar niet be
noemde tot ridder, maar tot officier in de orde
van Oranje-Nassau.
Die gelegenheid zal op Zondag 12 September
geboden worden. We mogen toch vertrouwen,
dat de kerken zullen doen naar de opwekking
van de Particuliere Synode, om op dien datum
een extra collecte voor de Zending te houden,
bij de herdenking van den 25-jarigen Zendings-
arbeid.
Uit de begrooting voor den hoofddienst der
Zending, opgenomen in de bijlagen der acta van
de Part. Synode, blijkt, dat de opbrengst van die
extra-collecte geraamd is op 1800.Op die
raming is men gekomen, om daarmee aan te wij
zen, dat dit bedrag noodig zal zijn om 1937 niet
met een tekort te eindigen.
Wat zou het droevig wezen als het jubileum
jaar van onze Zending eindigde met een tekort.
Dat zou voor Ds. Merkelijn een groot verdriet
zijn en het hem wel heel moeilijk maken, dit,
tot danken nopend, jaar ook met dankbaarheid
te eindigen. En dat verdriet willen we hem niet
aandoen. Op onze wijze willen we hem onze
bijzonder groote waardeering toonen over zijn
arbeid, door samen de opbrengst van die collecte
zöö groot te maken, dat de begrooting daarvan
nog wordt overschreden.
Om tegemoet te komen aan een mogelijk op
komend bezwaar, dat dit bedrag veel te hoog
geraamd is, moge met een eenvoudige rekensom
worden aangetoond, dat hier toch niet naar het
onmogelijke gegrepen wordt.
Zeeland telt 28072 Gereformeerden, belijdende
en doopleden. Voor Noord-Brabant en Limburg
bedraagt dat aantal 18225. Saam dus 46297.
Wanneer nu gemiddeld vier cent per lid in de
collecte ontvangen werd zou die opbrengen ruim
1851.—.
We weten, dat er gezinnen zijn voor wie dat
bedrag een bezwaar kan worden geacht. Als het
een gezin is met acht kinderen, dan zou dat,
vader en moeder meegerekend, veertig cent extra
worden. En er zijn ongetwijfeld gezinnen, waar
men zich dat niet zal kunnen veroorloven. Maar
groot zal het aantal van zulke gezinnen wel niet
zijn. Over het algemeen zal men zich het genot
van deze extra-uitgave wel kunnen getroosten.
En men zal dan ook zoo doen, als het geven een
genot is en gezien wordt als een voorrecht om
een dankoffer te brengen aan den Heere der
Zending, die den Zendingsarbeid op ons terrein
zoo rijkelijk wilde zegenen.
Voor onze broeders en zusters, die met meer
aardsche goederen gezegend zijn, is hier een
prachtgelegenheid om eens door extra groote gif
ten in de collecte ook bankpapier is in een
colleotezak welkom er aan mee te werken,
dat we allen verblijd worden.
Laat het worden, niet maar een „ridders
collecte" maar een „officiers-collecte".
Wanneer de gemeenten weten, welke op
brengst van een collecte wordt gehoopt, toonen
de leden vaak een wonderlijk vermogen om te
berekenen hoeveel ze dan geven moeten. Men
zou hun dan hierin kunnen tegemoet komen door
in elke kerk mee te deelen, op welke collecte
men hoopt, bij een berekening van vier cent per
lid, de doopleden meegerekend.
We kunnen onzen eersten missionairen predi
kant niet blijder maken dan door het meeleven
met zijn arbeid in ons gebed en door het bijeen
brengen van de gelden, die noodig zijn voor de
voortzetting daarvan, ook na de eerste vijf en
twintig jaren.
HEIJ.
DE ETHISCHE RICHTING.
In de opvoeding (V).
Uit den réveilkring ging ook een stoot tot het
oprichten van vrije christelijke scholen, zoowel
als tot evangelisatie en philantropisch werk. In
1847 werd in Amsterdam een positief christelijke,
bijzondere school opgericht door de „Christelijke
Vrienden", te Nijmegen was op initiatief van
den lateren minister J. J. L. van der Brugghen.
reeds in 1843 zoo'n school opgerichtdat was
vóór zijn principieele zwenking.
Natuurlijk kwam toen ook onmiddellijk het
punt van de opleiding tot onderwijzer de aan
dacht vragen. Het stichten van christelijke scho
len was niet voldoende, men moest christelijke
onderwijzers hebben, zouden die scholen aan de
verwachting beantwoorden. De aanvankelijke en
voorloopige oplossing vond men door aan de
Nijmegensche bijzondere school een opleiding te
verbinden, d.w.z. eenige kweekelingen te stellen
onder de hoede van het hoofd. Hiermee was een
christelijke normaalschool gesticht en de grond
slag gelegd voor de latere kweekschool „De
Klokkenberg". Nog altijd zeer bekend.
De richting van Beetsla SausayeVan der
Brugghen leidde echter ook in de opvoedkunde
tot opvattingen inzake beginsel en doel en me
thode, welke niet strookten met de opvatting der
Gereformeerden. Het beginsel, dat in kerk en
politiek dreef naar een eigen richting, deed dit
eveneens in de opvoedingstheorie en -praktijk.
Gereformeerden en ethisch-irenischen, wilden
beide een positief Christelijke opvoeding.
Daar waren zij het over eens.
Maar dan verder. Op welke wijze Langs wel
ken weg moest dat Over deze en dergelijke
vragen liepen de meeningen binnen den kring der
„Christelijke Vrienden" uiteen. Principieel uiteen.
Reeds dadelijk.
Brummelkamp, de afgescheidene, die in dezen
kring een levendig aandeel leverde voor alle ar
beid, drong aan op het recht der ouders, om door
middel van de school hun kinderen „in de ver
maning en de leere des Heeren op te voeden".
Hij stelde voorop, dat het catechetisch onderwijs
der Leeraars volstrekt onvoldoende was, als de
school geen aanvulling gaf. Hij wilde onderwijs
uit het Woord. Een objectieve basisde leer
des Heeren. De daden en werken des Heeren
moesten zijns insziens ook op school aan de kin
deren worden onderwezen, opdat zij Hem moch
ten leeren kennen in de werken Zijner handen.
Daartegenover stond de andere richting.
Ik moet hier tusschen voegen, dat er binnen
den kring der „Christelijke Vrienden" vele rich
tingen aan het woord kwamen, er was bijna over
elk punt groot verschil van gevoelen, een vaste
beheerschende richting waarheen allen eendrach
telijk zich bewogen, ontbrak heelemaal.