FEUILLETON* BRANDING ZENDING. Vrede" werd opgericht, valt ook het begin van partij-organisatie, al is het nog hoogst gebrekkig. In Amsterdam werd in 1851 de eerste Kiesver- eeniging „Nederland en Oranje" opgericht en Da Costa was de man, die de zinspreuk „Neder land en Oranje" voor die vereeniging verklaarde. Groen was de bezielende kracht van dit streven om als christenen samen te werken in de politiek. Het was voor hem een heilige roeping. Maar zoo dachten alle reveilvrienden er niet over. Er was een groep, die afkeerig was van politieke partijvorming. Ten aanzien van de aan te nemen staatkundige houding teekenden zich ook twee richtingen af binnen den réveilkring, precies als dit het geval was ten opzichte van den kerkelijken strijd. De twee groepen waren dezelfde. De mannen van „Ernst en Vrede" stonden te genover Groen. Eerstgenoemden, Beets en de la Saussaye Sr., streefden naar verzoening en ver eeniging van alle groepen op den subjectieven grondslag van persoonlijke ernst. Zoo op het kerkelijk erf. Zoo in de staatkundige vragen. Het Calvinisme van Groen en de ethisch- irenische richting botsten onvermijdelijk in de politieke opvattingen. Wij kunnen dit conflict het scherpst belichten in den persoon van Mr. J. J. L. van der Brugghen. Wie was Van der Brugghen Een van de eerste anti-revolutionaire Tweede Kamerleden. President van den rechtbank te Nij megen, met het reveil in aanraking gekomen, werd hij in 1853'54 Kamerlid voor de pas geboren partij. In 1842 had hij zijn instemming betuigd met het bekende adres der zeven Haag- sche heeren aan de Herv. Synode, waarin zij aandrongen op handhaving der belijdenis tegen over de verslapping der Groninger richting. Van der Brugghen was het daar mee eens. Later werd hij door den koning geroepen tot kabinetsformateur, en toen werden Groen en z'n vrienden onaangenaam verrast door zijn veran derde opvattingen. Toen ontpopte hij zich als een zuiver vertegenwoordiger van de ethisch- irenische richting van Beets. Berucht geworden is zijn wetsontwerp, waar mee hij totale neutraliteit in de openbare lagere school wilde invoeren, onder het motto, dat de kinderen dienden opgevoed tot alle christelijke en maatschappelijke deugden. Groen had van zijn „partijgenoot" verwacht een ontwerp van wet dienend om het onderwijs vrij te maken in dezen zin, dat er op de openbare school split- sing naar de godsdienstige gezindten mogelijk zou worden. Dan was het algemeene staats onderwijs echt vrij geweest, voor alle gezindten gelijk. Onder de schijn van „christelijke en maat schappelijke deugden" voerde Van der Brugghen echter geheele neutraliteit in. Neutraliteit die in de werkelijkheid beteekende dwang voor de christelijke gezindten. Dat heeft Groen diep, diep teleurgesteld en gegriefd. Van der Brugghen had een principieele zwen king doorgemaakt, en die kwam bij dit conflict aan het licht. Hij stond niet meer naast de anti revolutionaire Groen, maar tegenover hem. Van der Brugghen zelf heeft de principieele tegenstel ling tusschen Groen en hem als volgt weer gegeven „Het verschil tusschen Groen en mij bestaat in een verschillende waardeering van de roeping van het Christendom ten opzichte van den Chris- telijken Staat. Ik beschouw het Christendom niet als geroepen om als staatswet den staat te vor men en te fatsoeneeren." 1) Daar staat dithet Christendom heeft geen positieve roeping ten aanzien van den staat. Na tuurlijk wilde Groen het Christendom ook niet als „staatswet" doen optreden zooals Van der B. het neerschreef. Natuurlijk niet. Maar wilde hij dat door samenwerking van Christusbelijders het evangelie in de Kamers invloed zou uitoefenen op de behartiging van de landszaken. Dat wilde Van der B. niet. Hij ontkende de mogelijkheid daarvan. Het Christendom had een andere roe ping. Tot zoover is dit negatief. Wat waren de positieve beginselen van Van der Brugghen y Die zijn hoogst merkwaardig en leerzaam. Zij toonen, dat hij waarlijk geen Calvinist en anti revolutionair was. De denker Van der Brugghen nam een tegen- DOOR K. H. MAR1NUSSEN 63) „Denk op post maar eens rustig na over mijn woorden, Woldinga", zeide hij, enkele soldaten, die vast sliepen, met moeite wakker makend en vermanend op te schieten. Met een kameraad begaf Dolf zich naar den dubbelpost aan de electrische draad, waar de Duitscher liep te ijsberen, zoo nu en dan het licht van den electrischen lantaarn, dien elk Duitsch schildwacht op de borst droeg, in de omgeving latende schijnen. De Hollandsche soldaten kwamen de aflos sers reeds tegemoet, dankbaar, dat zij de warmte konden opzoeken. Ze klaagden, dat zij geen voe ten meer hadden. Het was razend koud. Er woei een scherpe Oostenwind, die de wateren stollen deed. Dolfs kameraad was een zwijgzame jongeman, die alleen enkele opmerkingen over de koude maakte, om vervolgens stampvoetend op den post heen en weer te loopen, zoo nu en dan beschutting zoekend in het rieten wachthuisje, dat er was gemaakt. De zwijgzaamheid kwam Dolf te pas. Nadat hij den Duitscher een goeden nacht had ge- wenscht, raakte hij in diep gepeins. Een jaar geleden winterde het ook zoo. En toen had hij met Lucie gereden, den langen mid- stelling aan tusschen wet en evangelie, welke evenwijdig liep met de tegenstelling gezag en vrijheid. De staat vormt het gebied van de wet. Daar geldt het gezagsbeginsel, de autoriteit, daar wordt opgelegd met dwang. Dit autoriteitsbeginsel is nu als zoodanig on-evangelisch, het heeft niets te maken met het evangelie. Tusschen wet en evangelie was een kloof. Het geloof is het gebied van het evangelie dat kent geen gezag en dwang en autoriteit, maar enkel vrijheid. Een gebod om te gelooven en om in geloof te gehoorzamen is een onzinnigheid, een tegenstrijdigheid. Je moet niet gelooven, maar je mag gelooven. Zoo staan „staat" en „geloof" absoluut ge scheiden. De eerste als het gebied van den dwang, de wet, het gezag het tweede als het gebied van de vrijheid, persoonlijke gewetensovertuiging, zedelijke keuze. Ze hebben niets met elkaar uit te staan. Het zijn twee gebieden, zonder aan rakingspunt, twee vlakken die elkaar niet snijden. Daarom heeft het Christendom dan ook absoluut geen roeping in den staat, en ook uiteraard niet op de staatsschool. In de tweede plaats zijn zijn denkbeelden om trent de persoonlijkheid zeer leerzaam voor het doorzien van zijn beginsel. Eigenlijk ligt, volgens Van der B., in de persoonlijkheid van den mensch gegeven de roeping tot gemeenschap met God, zijn Oorsprong. Daarin ligt, om het zoo eens te zeggen, het orgaan voor de godsgemeenschap, de religie en het geloof. En tevens ligt in de per soonlijkheid de roeping tot vrijheid, zelfbestem ming en zelfregeering. Deze denkbeelden van Vinet overgenomen, zijn niet Calvinistisch. Vinet en Van der Brug ghen laten in den mensch ruimte voor een deel dat niet is onderworpen aan Gods wet, dat vrij is, en zedelijk autonoom, dat staat boven de wet. Dat deel is de persoonlijkheid, soms „wezen" van den mensch genoemd. In dat heiligdom van de persoonlijkheid heeft de mensch gemeenschap met God, aanraking met zijn Oorsprong. In die gemeenschap met zijn Oorsprong staat hij boven de wet. Aldus wordt de menschelijke persoonlijkheid tot zelfregeerder, wetgever en goddelijke souverein verklaard. Heel merkwaardig is de wijze waarop Van der Brugghen èn de souvereiniteit van den vorst èn de volkssouvereiniteit beide wil handhaven en zelfs verzoenen, door ze beide terug te voeren tot dat souvereine, innerlijke wezen des menschen, en zoo tot God zelf. Hij ontdekt dan ook in de revoluties niet het anti-Goddelijke zooals Groen het zoo scherp aanwees, maar vlak omgekeerd het Goddelijke, de goddelijke vrijheidsdrang en zelfbestemming van den mensch. Zoo blijkt het princiep van deze ethisch-irenische geestverwant van Beets, ver want aan het beginsel van de revolutie. Natuur lijk zonder dat hij en zijn vrienden zich dit be wust waren. Calvijn en de Gereformeerde belijdenis erken nen God als de volstrekt eenige Souverein over al het geschapene, over het staatkundige leven, zoo goed als over het kerkelijke, over de men schelijke „persoonlijkheid" niet minder als over onze handen en voeten, oogen en ooren. Het evangelie predikt Christus als de Verlosser, die alle dingen vrij maakt van den vloek en zoowel de dingen die in den hemel als die op de aarde zijn, die zienlijk als die onzienlijk zijn. (Coll. 1). Het subjectivisme, dat wij de vorige week con stateerden bij de ethischen, wordt in deze denk beelden nog scherper belicht als een souverein verklaren van een deel van het menschelijk sub ject, van „de persoonlijkheid" of „het wezen" van den mensch. Brouwershaven. J. MEESTER. 1) J. van der Sluis: De ethische richting, 112 v. v. Magelang, 17 Augustus 1937. Amice Wat een belangrijke en blijde dagen hebben we achter den rug. De tweede Dominé is gekomen. Ds. van Nes en Mevrouw hebben we feestelijk ingehaald en op al de samenkomsten, die belegd werden om hem te verwelkomen was de blijdschap voelbaar, dat God ons een tweede Ds. gegeven heeft. dag. Toen was daar dat machtige gevoel ont waakt, dat niet tot zwijgen was te brengen liefde voor het meisje, dat hem ook liefhad. Maar zij had hem afgewezen. Hij moest het zonder haar doen. En hij billijkte haar beweegredenen. Als het anders werdMaar zou het ooit anders worden Everaards, een scherp opmer ker, had gelijk hij bezat geen vrede. Was hij aan het begin van den goeden weg Maar waar om kwam hij dan niet verder Waarom bleef hij dan staan op hetzelfde punt Omdat hij niet tot God ging Dat zeide Ever- aards. Was het waar Als hij eens echt bidden ging, zooals hij vroeger aan moeders knie deed Zou dat helpen Hij meende nu wel, dat hij het zonder God stellen kon, maar werd het met den dag hem niet duidelijker, dat zulks een dwaze inbeelding was Waar was zijn rust Immers weg Hij had in verwatenheid God verlaten en een levensbeschouwing gegrepen, die hem nu heel in den steek liet, en die hij zelf mijlen ver had weggeworpen, als niet deugdelijk. Moest hij, wilde hij niet in pure onverschilligheid ten onder gaan en aan wanhoop ten prooi worden, dan niet den draad van zijn vroeger leven weer op vatten Hij neigde er sterk toe. Al weken, al eenige maanden. Al verzette hij zich er dan ook tegen. Maar als het zoo was, moest hij dan niet anders optreden tegenover Frits Ja, zeide zijn hart. Niet de laatste uren, niet sinds het gesprek met Everaards, maar schier onmiddellijk nadat Frits dien morgen, verslagen, hem verlaten had. Met kracht drongen thans de argumenten, door Everaards pas gebezigd, naar voren. Het sprak wel vanzelf, dat Frits zóó was opgetreden tegen Vrijdagmiddag stond ik aan het station in Djokja, de plaats waar de familie van Nes zou uitstappen. Enkele Djokjasche vrienden waren meegegaan om even te groeten 't was wel een arbeider voor Magelang, maar heel het corps van Zendingsarbeiders op Midden-Java vormt te zeer een eenheid, dan dat de vreugde en ook de droefheid van het eene terrein niet echte be langstelling en meeleven zou vinden op andere terreinen en daarom gingen Ds. en Mevr. Bak ker, Mej. Breukelaar en Ds. van Reenen mee om den nieuwen Zendingsarbeider te zien. Deze begroeting duurde echter maar kort we haast ten ons naar de auto, die onze nieuwe Zendings arbeiders naar Magelang zouden brengen, 't Was voor de familie van Nes een heele blijdschap, dat ze de reis achter den rug hadden en voor ons, dat ze er waren. De weg van Djokja naar Magelang is maar kort, 42 K.M., na een uurtje rijden waren we al op de plaats van bestemming en stond mijn vrouw de gasten op te wachten om ze hartelijk te verwelkomen. Nu was de reis geheel volbracht en mochten onze gasten althans den dag van aankomst rus ten. 's Avonds zou alleen het kleine clubje van Zendingsarbeiders komen verwelkomen en dan den volgenden dag zoo hadden we gehoopt, zou de ontmoetingsavond plaats hebben met de Ja- vaansche Christenen allereerst en den volgenden avond met Europeesche Christenen, leden van de Hollandsche Kerk. Maar 't was reeds vol gende avond een Zaterdagavond dan zaten al de helpers in hun dessa om zich voor te bereiden voor den Zondag en daarom moest de regeling wel zoo zijn, dat in dit geval de Europeesche gemeente allereerst haar ontmoetingsavond zou organiseeren. Nu de eerste ontmoetingsavond was een echte blijde avond. Een verslag van dezen avond vindt ge misschien elders of hebt ge al gelezen. Ik zou, nu ik dit schrijf, U niet precies kunnen vertellen, wat er allemaal gesproken is, wat er gezongen is door ons zangclubje, maar wel weet ik dat de harten vervuld waren met blijdschap alsof in Ds. van Nes de eigen Ds. van de Europ. Gem. was gekomen. De Europeesche Gemeente had kunnen zeg gen Ds. van Nes is niet gekomen voor ons hij is Zendingsarbeider, maar zoo spreekt de Europ. Gem. niet. Het meeleven, de belangstel ling, het mee-arbeiden is groot genoeg om de komst van een Zendingsarbeider met blijdschap te begroeten. De gemeente bestaat ook grooten- deels uit onderwijzers van onze Christelijke scho len, waar Javaansche en Chineesche kinderen onderwijs ontvangen uit mannen en vrouwen, die zelf Zendingsarbeid verrichten, wier werk een Zendingsdoel heeft en bovendien hoopt de gemeente, dat ook Ds. van Nes zich niet onbe tuigd zal laten in de prediking en de verzorging, die de Europ. Gem. behoeft. Er is een sterk contact tusschen deze kerk van Magelang en de Zending. Dat contact moet blijven dat is een belang voor de Europ. Kerk en voor de Zen ding. Heel de Europeesche Kerk moet op de Zendingsterreinen staan op Zendingsplan, een Zendingsgemeenschap vormen en als de Europ. Kerk van Magelang haar verlangen bevredigd zal zien, dan zou ze graag in samenwerking met de Zending willen komen tot het beroepen van een tweede Ds. en dan een zoodanig accoord met Middelburg willen aangaan, waardoor de geestelijke verzorging der Europeesche Gemeen te aan beide missionaire predikanten werd op gedragen. Door zoo'n samenwerking zou het mogelijk worden, om wanneer ik straks repatri- eer, een tweede Ds. te beroepen, die met Ds. van Nes de Europ. Gem. verzorgde en het Zen dingswerk. De tweede ontmoetingsavond had plaats op Dinsdag 22 Juni met de Javaansche Christenen. De Christenen en de helpers en de onderwijzers van de Zendingsscholen waren trouw opgeko men en vulden het kerkje tot in de uiterste hoe ken. De menschen konden er niet allemaal in. Nadat ik de vergadering geopend had, werden er vele goede woorden gesproken door de Ja vaansche Ds., Dr. Dreckmeier, Mej. Baarbé en enkele helpers er werden vele liederen gezon gen en door haar trouwe opkomst toonde de Javaansche gemeenten van verschillende plaat sen hun blijdschap en ten slotte heeft Ds. van Nes daar zijn eerste woord gesproken in 't Ja- vaansch. 't Was uit den aard der zaak nog niet allemaal te volgen door de familie van Nes, wat hen in 't Javaansch toegesproken werd, maar zooveel was hen wel duidelijk geworden, dat er hem. De anderen deden het ook. Zij deden het alleen anders. Frits was forscher geweest in zijn optreden, maar zijn karakter was ook forscher. Hij was niet soepel, als moeder en Annie. Zelfs vader was soepeler geweest dan Frits. Maar het begon voor hem vast te staan Frits had niet gehandeld uit plaagzucht. Hij had zijn plicht gedaan. Zóó drukte sergeant Everaards zich uit „Hé, kerel, sta je te slapen „Wat? Slapen? Neen. Ik „O, ik dacht, dat je bevroren was. Hoe houd je het uit, zoo lang stil te staan Ik draaf heen en weer en word nog niet warm." ,Ja, 't is geweldig koud. Hoe laat is het al „We staan nog maar een kwartier." Dolf, die nu pas voelde, dat hij koud als een steen was, ging ook wat heen en weer naast zijn kameraad. Hij kende dezen van naam, maar nauwelijks van persoon. „We hebben wel eens meer samen op post gestaan. Je zegt niet veel, wel „Wat moet je praten 't Is altijd hetzelfde." „Ja, 't is een vreeselijk leven. Wanneer zou er eens een eind aan komen „Als de oorlog afgeloopen is", zei de ander laconiek. „Ja, natuurlijk. Maar wanneer „Wie zal het zeggen? Kan nog wel maanden duren." „Vind je het niet gek, dat de volken oorlog voeren „Ik wel. Mijn moeder niet." „Vind je moeder het niet vreemd, dat er oor log is vreugde was over hun komst, en dat zij geen gevoel van eenzaamheid en verlatenheid behoef den te hebben, want èn in de Javaansche Chris tenen en in de Europeesche Christenen vonden ze een gemeenschap van broeders en zusters, die hen gaarne zullen steunen en wier bestaan een bewijs is van de werking van Gods Geest. 't Allermeeste wat de familie van Nes noodig heeft is hun en Uw voorbede. Er is een uitge breid werk te doen en dat werk vraagt nu nog veel voorbereiding, nu de moeilijkheden van de taal nog overwonnen moeten worden. Het werk dat er is zal veel van hun krachten vergen. Ge denk ze daarom in Uw gebed. Met hartel. gr. als steeds Uwe A. MERKELIJN. HANDELINGEN VAN DE CURATOREN v. d. THEOL. SCHOOL. Een kort overzicht dezer Handelingen volgt hier, opdat ook in Zeeland daarvan het een en ander bekend zij. Dat er veel te behandelen was, blijkt wel bij het nalezen van de 43 bladzijden, die in het kort mededeelen, wat er is gedaan. Er zijn in 19361937 niet minder dan 6 bui tengewone vergaderingen gehouden, waarop ver schillende zaken moesten in orde gebracht, voort vloeiende uit de benoeming van Dr. K. Dijk tot hoogleeraar in de vacature van wijlen Prof. Dr. T. Hoekstra en verdere besluiten van de Gene rale Synode van Amsterdam, terwijl er ook een bundel instructies zijn vastgesteld voor hen, die eenige functie aan de School vervullen. Er was nog al mutatie. Met ingang van 1 Maart 1937 ging de conservator der blibliotheek heen, n.l. Dr. W. Nawijn, die deze functie tot genoe gen vele jaren vervulde. Nu is opgetreden een heusche bibliothecaris in den persoon van Dr. K. J. Cremer, em. pred. van Haarlem, met welke kerk verschillende sti pulaties zijn overeengekomen. Met 1 Januari 1937 ving zijn taak aan en er mag meegedeeld, dat hij zich na dien goed heeft ingewerkt en dat zijn arbeid reeds nu belooft van groote beteekenis te zullen zijn. In opdracht der Synode is het lectoraat her steld en heeft het Curatorium benoemd tot lec tor aan de Theol. School Dr. R. J. Dam, rector van het Geref. Gymn. te Kampen, die onderwijs geeft in het klassieke Grieksch en Latijn en ook twee uur per week in het patristisch Latijn. Met ingang van 1 Januari 1937 is Prof. Dr. A. G. Honig, die waarnemend hoofdredacteur van de Bazuin was, van dien arbeid ontheffing verleend en is opgetreden als hoofd-redacteur Prof. Dr. K. Dijk, als wiens secundus fungeeren zal Prof. Dr. J. Ridderbos. Zooals bekend is, heeft de nieuw benoemde hoogleeraar Prof. Dr. K. Dijk zijn inaugureele rede gehouden op 21 Januari 1937. Nog is er aan de veranderingen geen einde, want in Januari 1937 berichtte Dr. A. M. Don- ner, penningmeester v. d. Theol. School, dat hij tegen 1 Juli 1937 van plan was ontslag te vragen wegens zijn hoogen leeftijd en de vermeerdering van werkzaamheden aan het penningmeesterschap verbonden. Als diens opvolger is benoemd op de vergade ring van 19 April 1937 de heer G. Ph. Wielenga, accountant te Wassenaar, kantoor houdende te Rotterdam. Hierbij de opmerking, dat het penningmeester schap nog altijd is eene eerefunctie, die niet ge honoreerd wordt. Alleen eene kleine toelage voor bureaukosten is hem toegekend. Op dezelfde vergadering zijn met de Generale Deputaten voor de Zending besprekingen gehou den over de mogelijke benoeming van een Zen- dingshoogleeraar, welke kwestie nader ter sprake komen zal op de gewone vergadering in Juli. toen het eindelijk tot een voorloopig besluit kwam. Op de Juli-vergadering kwamen de gewone zaken ter sprake, als de verslagen van den pen ningmeester en de financiëele commissie van den Theologischen Schooldag 1937 van den bi bliothecaris van het studiefonds van de com missie voor de gebouwen van het pensioenfonds en het verslag van het College van Hoogleeraren over den cursus 19361937, waaruit dit zij aan gestipt, dat 20 September 1936 zijn gerecenseerd de bullen van 96 studenten als nieuwe studen ten werden op dien dag en lateren datum inge schreven 13 heeren, zoodat het aantal studenten is 109, onder wie, behalve Duitschers en Honga- Moeder houdt het met den godsdienst", was het niet bepaald rechtstreeksche antwoord. Maar Dolf begreep het. Een vrouw, als zijn moeder. Die sprak van de zonde in het hart van menschen en volkeren. „Geloof je, dat er een God is vroeg de ander plotseling. „Eigenlijk heb ik dat altijd wel geloofd. Maar het hangt er van af, hoe je God moet beschou wen. Daarover ben ik het met mezelf niet eens." „Zoo is het. Een mensch kan rare gedachten hebben. Als je nu dood gaat, is het dan afge loopen Dolf kreeg een schok. „Ik geloof het niet", antwoordde hij. „Neen, neen, niet afgeloopen." „Moeder beweert ook van niet. Vader lacht er wat om. Die zegtdood is dood. 't Is net als bij een dier. Maar een mensch is toch geen dier „Neen, een mensch staat hooger. Na den dood is er nog wel een leven." ,,'k Geloof het ook. Maar hoe je er over denkt en denkt, je komt er niet uit." In eenen werd het Dolf duidelijk, dat er nog meer rondliepen, als hij. Van die bewuste of onbewustte zoekers. Die niet weten. Was het niet wanhopig, dat zij moesten bekennenje komt er niet uit Maar al die anderen dan Zijn moeder, broer en zuster Sergeant Everaards De Hilderinks Luciedie juist om haar weten van hém af stand deed (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2