FEUILLETON. BRANDING KERKNIEUWS. Nu geven we gaarne toe, dat er over sommige woorden der belijdenis gesproken kan worden. We denken aan de beteekenis van het woord kerk in deartikelen over de kerk. Er is ook geen bezwaar tegen dat daarover gesproken wordt. Want wie er over spreekt, toont daarmede, dat het juist niet zijn voornemen is, zich aan de klem der woorden te ontttrekken, maar geeft zich re kenschap van hun beteekenis. Wat we thans bedoelen, is, dat men zich niet druk maakt over de vraag, wat beteekenden de woorden vroeger, maar ze in eigen zin gebruikt, met afwijking van het verleden. Wij moeten eerlijk met het verle den omgaan en nooit den schijn geven, dat we het er mee eens zijn, als dit inderdaad niet het geval is. Zoo staan wij tegenover het verleden, waar- deerende, wat God er ons in gaf, voorts onder zoekende en toetsende. Maar ook zóó, dat we niet naar ons toehalen, wat toch eigenlijk ons gevoelen niet weergeeft. (N. Holl. Kerkbl.) EEN DOMINEE. In „Torenlicht" lazen we het volgende rijm van Dr. J. H. Gunning Een dominee, menschen, dat is een man Van wien men alles verlangen kan. Hij moet kunnen zwijgen overal, Maar ook weer praten als een waterval. Vergaadcingen leiden vroeg en laat, En geestelijk blijven bij 't zotste gepraat. Bezoeken brengen aan groot en klein, Doch steeds voor een ieder te spreken zijn. Elk schaap zijner kudde behoort hij te kennen Al ziet hij het nimmer bij al zijn rennen. Een ieder behoort hij de waarheid te zeggen, Maar mij geen strootje in den weg te leggen. Een eigen meening hou hij er op na, Maar op mijn oordeel zegg' hij steeds ja Natuurlijk staat hij boven partijen, Maar nooit mag hij tegen de mijne strijen. Een man voor het volk, dat moet hij zijn, Maarhij hoede zich voor vriend Klaas of Hein. Want familiaar mag hij nimmer wezen, Den dominee moet je op zijn gezicht kunnen lezen. Een man van karakter, dat eischt onze tijd, Maarwij houden niets van eentonigheid Dies brenge hij om de twee, drie weken Weer eens heelemaal andere, pakkende preeken. Diep moet hij graven, maar niet te geleerd zijn, Dan zou hij weer niet door „het volkje" begeerd zijn Een organiseerder, zoo'n vurige man, Die (vromelijk) menschen begeesteren kan 1 Zoo'n handige, aardige, frissche, bekwame Die niet vies is ook van een beetje reclame. Uitwendig-bescheiden ga hij daarheen, Maar een weinig sensatie, ach dat wil toch elkeen. Ook moet hij bijwijlen den weg helpen banen Voor wat lieve, zacht-vloeiende aandoenlijkheidstranen. Een dominee, wel zoo'n man heeft den tijd, Voor zijn Bijbel, vrome Beed'laars en d' eeuwigheid. Op bruiloften en op begrafenissen Wil men d' Eerwaarde niet gaarne missen. Vooral als hij geestig en gevat kan boomen, Want Neerland is vol van praatzieke vromen. En passant kan hij zorgen voor mijn huur of wat werk, Waarvoor anders kom ik bij hem ter kerk Het heil aller zielen is hem opgedragen, Maar naar zijne ziel hoeft niemand te vragen. Voor velen moet hij wat groots zijn in 's levens spul, En toch tegelijk een ootmoedigheids-nul. Zóó „staat" hij als wrijfpaal in 't moeilijk midden. Maar zou één op de duizend wel eens trouw voor hem bidden DE SAMENWERKING. Men stelt zich onwillekeurig telkens de vraag, of er op dit oogenblik onder ons iets ontbreekt aan de samenwerking. Er is een drang naar ontwikkeling van het Gereformeerde leven. Vanzelf is dat dankbaar te begroeten. Indien er geen ontwikkeling onder ons is, zijn we toe aan het begin van het einde. Leven vraagt om voortgang, waar die voortgang ontbreekt, heerscht de dood. We kunnen ook op Gereformeerd terrein niet blijven staan bij het herhalen van wat het voorgeslacht heeft ge bracht, hoe uitnemend dat ook was en hoezeer we het dankbaar blijven gebruiken. We kunnen ook niet volstaan met het trekken van conse quenties" uit het vroeger geleverde, al stemmen we toe, dat zulke consequenties menigmaal met vrucht kunnen worden getrokken. We moeten vooruit. Vooruit, krachtens den innerlijken le vensdrang, maar ook omdat nieuwe tijden zijn DOOR K. H. MARINUSSEN 59) „Inderdaad, Lucie, maar dat is mijn schuld. Ik ben een ellendeling. Ik breng opzettelijk het meis je, dat ik lief heb en dat mij lief heeft je hebt het pas duidelijk laten blijken in moei lijkheden en in tweestrijd. Dat is niet fair van mij. Ik had sterk moeten zijn. Maar ik was een zwakkeling, 'k Had je, zij het met een hart vol pijn, links moeten laten liggen." „Je moet jezelf niet zoo beschuldigen, Dolf. Ikikheb naar dit oogenblik verlangd... en was er bevreesd voor. Ik verloochen mijn Heiland. We hebben er wel eens over gesproken, toen, op het ijs. Je weet het ook wel. Je bent geen vreemdeling in onze levensbeschouwing. Het kan niet. Het mag niet. Laat mij gaan. Ik mocht eens zwak worden. Enik heb van nacht zoo geworsteld om licht en kracht Smeekend zagen haar oogen, waarin tranen blonken, hem aan. „Laat mij gaan", herhaalde zij. Het vonnis kwam niet onverwacht. Hij had het overwogen. En zijn standpunt ingenomen. Een standpunt, dat hem het hart schier vanéén reet. „We kunnen wel terugwandelen", zei hij op doffen toon. Een langdurige stilte. Maar dan zich vermannend „Geloof mij, Lu- gekomen met nieuwe vragen, nieuwe moeilijk heden en nieuwe mogelijkheden. Zulk een vooruitgang is echter alleen te be reiken in den weg van samenwerking. Dat hangt samen met het karakter van den tijd. Een man als Kuyper kon het zeggen en dan was het meestal wel zóó en we deden het ook wel. Dat hing samen met zijn bijzondere positie. Hij had eerst zoo goed als geen men schen naast zich en ten allen tijde slechts weini gen, die zich met hem konden meten. Zoo had de Heere het toen beschikt. En dat hadden we te eerbiedigen. Niet om slaafs menschen na te volgen, hoe uitnemend ze ook zijn, maar om ons te onderwerpen aan de leidingen Gods, niette min steeds toetsend en keurend naar Zijn Woord. Doch die tijd is voorbij en zal, naar wij kun nen zien, althans voorloopig wel niet terugkee- ren. God geeft ons een betrekkelijk groot aantal mannen, gevormd in de school van het vorige geslacht, verdienstelijke mannen, maar men kan niet zeggen, dat er nu één is die ver boven de anderen uitstteekt. Dat is ook het bestel Gods, waarmee we hebben te rekenen. Men bedenke, dat ik hier niet spreek over het staatkundig ter rein, maar over het kerkelijke, theologische. In zulk een tijd is samenwerking eisch, zal de ontwikkeling haar normaal verloop hebben en niet met horten en stooten gaan, door vallen en opstaan. Samenwerking tusschen de mannen, die zich geroepen achten leiding te geven en voor lichting en samenwerking ook tusschen, die hen hooren en lezen. Het eerstgenoemde spreekt voor zichzelf, het tweede beteekent, dat men niet op één leiding zal afgaan, maar zich, wil men tot een oordeel komen, van verschillende gevoelens op de hoogte zal stellen. Eigenlijk spreekt dat ook vanzelf. In het huis gezin moge de man en vader het hoofd zijn, eerst als er harmonie en samenwerking met de vrouw en moeder is, kan het in een gezin gaan, gelijk het behoort te gaan. Zoo is het ook in het za kenleven. Het kan wezen, dat één man de eige naar is en de leider, hij zal zich toch de vol ledige medewerking van anderen moeten ver zekeren. En zelfs in het leger, waar we het een hoofdig bestuur hebben, zal geen veldheer be langrijke beslissingen nemen zonder te overleg gen met zijn staf. Van groote beteekenis zijn deze dingen voor het Gereformeerd kerkelijk leven. Wij kanten ons naar het Woord des Heeren tegen alle hiër archie. Alleen Christus is het Hoofd en de Ko ning der kerk. Wij stellen alle predikanten en alle ouderlingen gelijk. Dat neemt niet weg, dat de Heere ons ook op het kerkelijk gebied wel bijzondere leidslieden geven kan en gegeven heeft, gelijk we daar boven van spraken. Maar dan toch steeds zóó, dat niet hun woord, hun gezag het doet of beveelt, maar de erkentenis, dat wat ze doen of spreken naar het Woord des Heeren is. Evenwel, dat is de uitzondering en daarmede hebben we althans op dit oogenblik niet te re kenen. Het is waar, dat het spoedig anders wor den kan, het zal onze roeping zijn met de ver anderde omstandigheden rekening te houden, zooals we nu hebben te rekenen met wat zich thans voordoet. En dat is dat we van den Heere een aantal zeer begaafde mannen ontvingen, die elk voor hun deel en op hun plaats de zaken van het Gereformeerde kerkelijk leven en van de Gereformeerde thelogie hebben te bevorderen. En juist daarbij is samenwerking eisch. Het gaat niet aan om maar eens enkele nieuwe ideeën zonder overleg met anderen op de markt van het publieke leven te brengen als het Gerefor meerde, om dan maar verder te zien, wat er gebeurt. En het gaat evenmin om eenzijdig geest driftig zich achter zulk een idee te stellen, zon der te rekenen met wat van andere zijde er over, misschien er tegen is opgemerkt. Als hier niet aan twee zijden samenwerking is en de geesten der profeten niet aan de profeten onderworpen zijn, dan is in beginsel de richtingstrijd in onze kerken binnengehaald. We zijn wel eens bang, dat het begin daarvan onder ons is openbaar geworden. We moeten hier bij het begin waken en bidden. Het zou schrikkelijk zijn als onze eenheid gebroken werd, omdat meer dan één er op ging staan zijn ideeën tot heerschappij te brengen en niet bereid was tot samenwerking met anderen. En het zou ook schrikkelijk zijn indien onze menschen uiteengin gen, omdat de een zich naar Paulus en de ander zich naar Apollos noemde. Dat is niet alleen droevig, omdat we elkander noodig hebben, maar het is zondig, omdat God samenwerking eischt en we de zegeningen zouden verzondigen, die cie, ik had je dit willen besparen. Alleen mijn zwakheid gisteravond en ook mijn sterke liefde heeft mij parten gespeeld. Je antwoord verbaast mij niet. Ik had niet anders verwacht. Misschien, neen, zeker zou ik verleden jaar anders hebben gesproken. Ik zou opgestoven zijn en je stand punt dwaas hebben gevonden. Maar nu niet meer. Je kunt niet anders. Omdat ik dat vooruit wist, had ik je niet mogen vragen, hier te komen. Dat was laf van mij. Ik had je dezen strijd moeten sparen. Wil je me dat vergeven „Er valt niets te vergeven, jongen", zeide zij, bijna snikkend. „Ik heb naar dit oogenblik ver langd en ik vreesde er voor. Maar ik ben nu zoo dankbaar, dat je inziet Zij maakte den zin niet af. Nog viel het haar zwaar. „Ik zie in, dat je van jouw standpunt niet an ders kunt doen. Ómdat ik dat wist, had ik je dit pijnlijke moeten sparen. Dat zal ik mij nooit vergeven." Lucie glimlachte door haar tranen heen. „Vergeet het je maar, jongen, want ik doe het van ganscher harte. Maar nu moet ik weggaan. Dit gaat boven mijn krachten." Zij waren nu dicht bij den uitgang. „Ja, we zullen gaan. En we moeten elkaar niet meer ontmoeten. Blijf weg, als ik met verlof ben." „Neen, elkaar niet ontmoeten. Dat is het beste. Of „Of vroeg hij. Een machtig verlangen klonk in zijn stem. „Óf er moest verandering bij je komen", aarzelde Lucie. „Bedoel je Vast zag Lucie hem in de oogen. „Jongen, we hebben geen van beiden geflirt. Hij ons in Zijn groote genade heeft geschonken. Daarom hebben we wel op onze hoede te zijn. Niet te strijden voor eigen meening, of eigen eer, maar samen te arbeiden om naar het Woord Gods te zoeken het goede van Jeruzalem. (N. Holl. Kerkbl.) ZENDING van de Geref. Kerk van Middelburg in samenwerking met de Geref. Kerken in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. L. S. Bekend mag geacht, dat het D.V. 12 Septem ber 1937 vijf en twintig jaren is geleden, dat Ds. A. Merkelijn den Zendingsarbeid te Magelang aanving in opdracht van de Kerken in het Zuiden. Op den grooten zegen in 's Heeren gunst in die 25 jaar behoeft niet gewezen, omdat dat ge noegzaam is bekend. Reeds in het rapport aan de Synode in beide ressorten is daarop de aan dacht gevestigd en het besluit viel in Zeeland, Noord-Brabant en Limburg op Zondag 12 Sep tember a.s. een jubileum-collecte te houden en tevens in den dienst des Woords het belangrijke feit te herdenken. Maar tevens is 12 September een dag des her- denkens voor Ds. en Mevrouw Merkelijn. Van verschillende zijde is de vraag gelanceerd of er op dien dag aan Ds. Merkelijn zal aange boden een blijk van waardeering voor zijn arbeid ten aandenken voor dien 25-jarigen arbeid, waar in hij zich gegeven heeft met al zijne krachten, zich nooit ontziende om te bereiken de planting van 's Heeren Kerk. Op de vergadering van Zendingscomité en Deputaten is deze vraag besproken. Er is be paald, dat er niet eene aparte actie zal gevoerd van huis tot huis, omdat er in dezen tijd toch al zooveel wordt gevraagd en het niet goed werd geacht, dat er van zekere dwang zou sprake zijn. Maar er zijn broeders en zusters, die geheel spontaan zeggen zeker, dat moet gebeuren en gaarne willen wij daartoe onze medewerking geven. Welnu voor al dezulken wordt bij dezen de mogelijkheid daartoe geopend maar juist als het spontaan gebeurt, moet er niet veel tijd verloopen. Wil iemand daarvoor iets afzonderen, besluit hij of zij daartoe, dan worde het besluit direct omgezet in de daad der verzending aan het adres van dhr. C. J. Hondius, Vlasmarkt te Middel burg, giro 41060. Natuurlijk zal ook ondergeteekende het gaarne ontvangen ter doorzending aan dhr. Hondius. De broeders en zusters in Zeeland, Noord- Brabant en Limburg willen wel bedenken, dat de tijd maar kort is en dat ik tijd van inzending van geheel vrijwillige giften kan ingewacht tot uiterst 21 Augustus a.s. Ingekomen giften zullen niet verantwoord vóór half September, wat door ieder wel wordt be grepen. Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE. TWEETAL TE Ottoland Cand. W. J. Meister te Overveen. Cand. A. J. Radder te Dedemsvaart. BEROEPEN TE Schettens-SchraardCand. M. Feitsma te Amsterdam. Aalten (vac. D. Zwart): P. Kuijper te Monnikendam. StadskanaalR. J. v. d. Meulen te IJmuiden. Ottoland Cand. A. J. Radder te Dedemsvaart. BEDANKT VOOR Steenwijk H. Zandbergen te Drachten. De Kerkeraad van de Geref. Kerk te Goes is van plan over te gaan tot aanstelling van een hulpprediker, zoo noodig in samenwerking met eene der naburige kerken. We meenden, wat we zeiden. En ik zal nooit vergeten, hoe grootmoedig je vanmiddag bent geweest door mijn standpunt te billijken en het mij niet moeilijk te maken. Alleen om dat ééne moet ik je, zij het met een hart, dat schreit, af wijzen. Met iemand, die God niet erkent en zich niet geborgen weet in Jezus, kan ik het leven niet doorgaan. Maar mijn liefde is sterk. Ik kan wachten en zal wachten. Wie weet, je bent al niet meer de oude, of er geen verandering komt. God moge het geven. Voor jou allereerst. Maar ook voor de anderen. Ook voor mij. En nu, vaarwel, Dolf." Met een smartelijken blik reikte zij hem de hand. „Neen, laat mij alleen gaan", merkte zij nog op, ziende, dat hij haar wilde vergezellen. Meteen was zij verdwenen, wegijlend naar een tram. Zij zag niet om. Langzaam ging Dolf naar huis loopen. Hij voelde zich een ellendeling. Als een groote leegte kwam over hem. Hij bezat niets. Geen God, Die hem leidde. En ook geen aardsche liefde. De liefde was er wel. Maar hij kon haar niet genieten. Omdat hij God niet kende. Niet kennen wilde. Of wilde hij dat dat wel Was het waar, dat hij niet meer de oude was HOOFDSTUK XVI. De ontmoeting der broeders. De coupé's zaten vol verlofgangers, die óf terugkeerden naar hun kampementen óf voor enkele dagen de ouderlijke woning opzochten. Overal heerschte er een goede geest onder de Vrijwillige bijdragen voor een kerk vrij van zegelrecht. Naar de Zeeuw vernam, heeft, blijkens mede- deeling van den inspecteur der registratie en do meinen te Goes, de Minister van Financiën, naar aanleiding van een bij hem ingediend request, besloten, dat vrijwillige bijdragen voor een kerk vrij van zegelrecht zijn. (A. Rott.) Ds. M. Meindertsma, die als emeritus predikant aan de Geref. Kerk van Staphorst hulpdiensten verleent, heeft den kerkeraad mede gedeeld, dat hij voornemens is 1 October a.s. dit werk neer te leggen. Ds. Meindertsma, die ruim 72 jaar is, was van 18921932 predikant bij de Geref. Kerken van Oldekerk, Witmarsum en de Leek en vestigde zich na zijn emeritaat metterwoon te 's-Graven- hage. Na eenigen tijd verklaarde hij zich bereid aan de kleine Geref. Kerk van Staphorst hulp diensten te verleenen. Ds. Meindertsma is voornemens zich na 1 Oct. a.s. metterwoon te Huizum (Fr.) te vestigen. Kuyper-tentoonstelling. Omstreeks eind October en begin November a.s. zal te Amsterdam in het Rijksmuseum een tentoonstelling worden gehouden naar aanleiding van de honderdjarige herdenking van den ge boortedag van Dr. A. Kuyper. Deze tentoon stelling zal niet alleen de geschriften van Dr. Kuyper zelf omvatten, doch, voor zoover moge lijk, ook hetgeen tegen en naar aanleiding van zijn geschriften is gepubliceerd. Van de geschrif ten zal een nieuwe catalogus worden samenge steld. Voorts zullen portretten, brieven en andere documenten worden bijeengebracht, voor zoover deze geacht kunnen worden in een meer breeden kring belangstelling te hebben. Daarnevens zullen uitteraard de belangrijkste memorabilia betref fende het leven en den arbeid van dezen staatts- man ter bezichtiging worden gesteld. De leiding van de organisatie dezer tentoonstelling is in handen van een commissie, gekozen door het Comité voor de Kuyper-herdenking-1937, van welke commissie Prof. Mr. V. H. Rutgers voor zitter is, en leden zijn Mej. M. Parmentier, voor zitster van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerden grondslag, Prof. Dr. A. Gos- linga, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, Mr. G. A. Diepenhorst, lid van de Tweede Kamer. Prof. Dr. H. H. Kuyper en Mej. J. H. Kuyper hebben zich bereid verklaard de commissie van advies te dienen. Voor nadere inlichtingen betreffende deze ten toonstelling gelieve men zich te wenden tot den heer D. Grosheide, Amsteldijk 85 te Amsterdam. Tegenstelling. In de „Watergr. Kerkbode" schreef Ds. Boer- koel een artikel over de vermissing van de vlieg- ster Amelia Earhardt en de gevangenneming van Ds. Niemöller. Hij zegt daarin o.m. dit „Toen miss Earhardt vermist was, kwam de wereld in beweging. Alles werd in het werk gesteld, om haar op te sporen. Van alle kanten schoten schepen toe om dien onmetelijken Oceaan af te zoeken. De Ameri- kaansche regeering stelde ettelijke vliegtuigen ter beschikking. De kosten van deze pogingen loopen in de duizenden. Toen Ds. Niemöller in de gevangenis terecht kwam, bleef de wereld onberoerd. Een liberaal blad in ons land durfde zelfs schrijven nergens ook (n.l. dan in de kerk) wordt het martelaar schap zoo gemakkelijk soms wel eens te snel aanvaard De pogingen om Amelia Earhart te vinden, juichen we van harte toe. Maar dat er voor Ds. Niemöller niets gedaan wordt, is wel bitter. Om de zaak juist te stellen, moeten we echter niet vergeten, dat beide gevallen zeker verschillen. In Amerika een regeering, die het voor haar onderdanen opneemt en alles in het werk stelt om ze te beschermen. In Duitschland een regeering, die het leven van onderdanen, die het met haar niet eens zijn, wil vernietigen. Als Amerika verbood miss Earhart te redden, zou niemand het wagen. Als Duittschland toestond om Niemöller te helpen, zou er wat gedaan worden. Toch is het weer veelzeggendwie zich in dienst stelt van den vooruitgang der wereld, vindt lof en medewerking. Maar wie zich offert voor den voortgang van soldaten. Het was in tijden van gevaar nog niet zoo slecht soldaat te zijn. Vroeger zagen de bur gers niet naar hem om, maar nu werden zij met onderscheiding behandeld. Voor hun ontspan ning en ontwikkeling werd veel gedaan. Er was thans in den lande een beweging, die vrouwen en meisjes aan het werk zette, om bivakmutsen te maken, die vooral aan de grenzen in de ko mende nachten noodig waren. Gedoken in een hoek van de coupé lezend of veinzend te lezen in een boek, liet Dolf al die gesprekken over zich heen gaan. Zij interesseer den hem niet. Met een soort tegenzin was hij te Rotterdam, uitgeleid door Annie, in den trein gestapt. Het smaakte hem niet, naar Nieuw-Namen terug te keeren. Hij had beter niet met verlof kunnen gaan, oordeelde hij. Je kreeg er maar het land in den dienst door. Want alle huiselijke gezellig heid was in eenen vervaagd. En je ging weer de geestdoodende wachtdiensten vervullen. Er gebeurde niets. Je was blij als de twee uren om waren, om vier uur later weer te gaan schilderen. Wat een tijdsvermorserij. Neen, hij had beter niet met verlof kunnen gaan. Dan was de pijnlijke ontmoeting met Lucie hem ook bespaard gebleven. O, hij verweet haar niets. Hij had de ontmoeting bewust uitgelokt. En hij nam het haar ook niet kwalijk, dat zij hem had afgewezen. Hij had niet anders ver wacht. Voor de zooveelste maal vroeg hij zich af, of met name Annie iets gemerkt had. Het moest moeder en haar opgevallen zijn, dat hij de laatste dagen zoo stil was. Hij had den volgenden middag, met Annie door de stad dwalend, op het punt gestaan, haar van

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2