No. 30 Vrijdag 23 Juli 1937 51c Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT, ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET VERBOND MET DEN DOOD. Wij hebben een verbond met den dood gemaakt en met de hel (d.i. het graf) hebben wij een voorzichtig ver drag gemaakt. Jes. 28 15a. En ulieder verbond met den dood zal te niet gedaan worden en uw voorzich tig verdrag met de hel zal niet bestaan. Jes. 28 18a. Dit zijn twistwoorden tusschen den HEERE en Zijn volk, dat Hem in den afval verliet. Juda is met zijn God gaan twisten. Het heeft de afgoden gediend. En met de heidensche gods dienst was het heidensche leven door Juda van de omwonende volkeren overgenomen. Het was tot een vollen afval gekomen over de volle breedte van het leven. God heeft Zijn volk toen met den dood ge dreigd. Hij had ze eenmaal door den dienst van Mozes voorgesteld het leven en het goede en den dood en het kwade (Deut. 30: 15). Eerst had die verbondsdreiging nog op den achtergrond gestaan. God had tot Zijn volk veel goeds gesproken. Hij regeert Zijn kinderen niet met hardheid. Maar toen Israël in den tijd 'der richters en der koningen hoe langer hoe meer opzettelijk den HEERE tot toorn verwekte, was de aankondi ging van de wraak Gods een veel grootere plaats gaan innemen in de prediking der profeten. En nu ging God Zijn bedreiging uit Deutero- nomium ten uitvoer brengen. Hij deed de Assy- rische wereldmacht opkomen om Zijn volk te tuchtigen. Assyrië had reeds vele volkeren onder worpen en ook Juda moest elk jaar een zware belasting voor Assyrië opbrengen. Maar nu was er ter gelegenheid van de troon- wisseling in Assyrië in het jaar 705 een opstan dige beweging door de onderworpen volkeren wereld gegaan. De gezanten reisden heen en weer. Het vuur van den opstand vonkte tusschen de natiën. Zoo waren ook te Jeruzalem de ge zanten gekomen en ze hadden den voorslag ge daan een oorlog tegen Assyrië onder aanvoe ring van Egypte. Dit voorstel was door de leiders van Juda met graagte aangegrepen. Zelfs Hizkia schijnt voor het verbond met Egypte wel oor te hebben ge had. Zoo kon men doorgaan met den twist tegen den HEERE. God had gezegdIk zal u met den dood straffen. Maar Israël zeiwij zullen het met den dood wel klaar spelen. De dood zal ons niet krijgen, want wij hebben met den dood een verbond gemaakt. Assyrië zal ons niet krijgen, want we steunen op Egypte. En als Egypte het mocht verliezen, dan zullen we toch wel zorgen den dans te ontspringen. Want ze willen wel meedoen met Egypte te gen Assyrië, maar ze houden het geheim. As syrië mag het niet weten. Ze nemen een afwach tende houding aan. Als Egypte het wint, dan zullen ze aan den kant van Egypte staan en als Egypte het verliest, dan houden ze zich in het oog van den Assyriër neutraal. Daarom zeggen zewanneer de overvloeiende geesel doortrek ken zal, zal hij tot ons niet komen (d.i. als de Assyriër een wraaktocht tegen de opstandige volkeren houden zal, dan zal hij ons voorbijgaan) want wij hebben de leugen ons tot een toevlucht gesteld en onder valschheid hebben wij ons ver borgen (vs. 15). In dit vleeschelijk overleg twist Juda met God. Hij heeft gezegd Ik zal den dood op u afzen den, zooals Ik u en uw vaderen gezworen heb. Maar Juda zegtwij zullen den dood wel ont gaan. Wij hebben met den dood een afspraak gemaakt, dat hij tot ons niet komen zal. Wij zijn veilig voor de wraak des Verbonds. God mag dreigen, maar wij gaan met ons lustige le ventje voort. Natuurlijk heeft niemand onder Juda's grooten deze woorden letterlijk zoo gesproken. Maar Je- saja geeft er de overmoed van het vleeschelijk Israël mee weer. Ze doen alle moeite om den dood, waarmee God gedreigd heeft, van zich af te weren. Zoo wordt hier door de afvallige kerk een verbond met den dood gemaakt. En zoo is het telkens als de kerk van God afvalt. Het afvallig Jeruzalem openbaart zich dan als de stad die de profeten doodt, maar intusschen leeft het op goeden voet met de machten der heidenen Egypte, Assyrië en Babel. Deze menschen in Juda schimpen op den profeet Jesaja (vs. 9 en 10), maar ze houden Egypte en Assyrië te vriend. Ze twisten met God, maar ze zoeken vrede met de wereld. Straks zullen ze Christus overleveren aan den stadhouder Pontius Pilatus, ze zullen Hem doo- den, maar van Pilatus vragen zij een gunst, met den Romein onderhandelen zij, ze hebben op dien dag vrede met Rome. Zoo is het in iederen tijd van afval in de kerk van God. Ook de Nieuw-Testamentische ge meente is meermalen tot diep verval gekomen. Dan worden de predikers, die het afwijken van den HEERE bestraffen, voor den mond geslagen, terwijl men intusschen een verbond zoekt te slui ten met de groote machten van den tijd, die door den HEERE zijn opgeroepen om Zijn afvallige kerk te benauwen. Maar dit woord van Jesaja teekent niet slechts de overmoed, maar ook de dwaasheid van het vleeschelijk Israël. Juda zegtwij hebben een verbond met den dood. Gods wraak kan ons niet treffen. Maar God zegtulieder verbond met den dood zal te niet gedaan worden en uw voorzich tig verdrag met het graf zal niet bestaan. Israël mag het verwachten van zijn geschipper met de wereld, maar God zal blazen in al die mooie plannen. Assyrië zal komen tegen Jerusa lem. En dat zal God voor ditmaal Jerusalem sparen. 185000 Assyriërs zullen in één nacht door Gods engel worden gedood. Maar waarom Niet omdat God Israëls verbonden met den dood niet zal te niet doen, maar omdat Hij een lank moedig God is. God zal de stad uitredden om David en om het gebed van Hizkia (Jes. 3721) en omdat de Assyriër zelf in z ij n overmoed zijn stem verheven heeft tegen den Heilige Is raëls (Jes. 37:23). Maar straks, nauwelijks honderd jaar later, zullen de kleinkinderen van deze menschen uit Juda doorgaan met het dooden van profeten en het sluiten van verbonden met den dood. Dan zullen.ze weer op Egypte steunen. En dan zal God toch een macht over hen opwekken, die hen zal verdelgen, nu niet den Assyriër, maar den koning van Babel. Het land zal worden ver woest, Jerusalem verbrand en duizenden van de ontrouwe kerk zullen vallen door het zwaard of omkomen in de vlammen. God deed het verbond met den dood te niet. De dood kwam in Jeru salem. En zoo zal het zijn in de dagen na den Heere Jezus Christus. Dan zal Jerusalem met den dood geslagen worden als de Romein zal komen, de Romein, met wien Israël op Gabbatha tot een vergelijk scheen te komen. Zoo zal het telkens zijn ook in de Nieuw-Testamentische kerk. Gods oordeelen over de afvallige kerk gaan door en al haar voorzichtige verdragen met de wereld worden door Hem te niet gedaan. Gods oordeelen gaan door. Maar dat is toch niet enkel oordeel. In den toorn gedenkt Hij des ontfermens. Hij twist met de kerk tot haar be houd. Hij slaat Zijn volk, dat van Hem afwijkt, opdat het zich tot Hem bekeert en Hem zoekt. Na iederen tijd van oordeel is er een overblijfsel, dat door God behouden wordt. Want als Hij dan het verbond met den dood te niet heeft gedaan en Zijn oordeelen komen over Zijn afzwervend volk, dan wekt Hij in de harten der overblijvenden door Zijn Heiligen Geest deze belijdenis Komt en laat ons weder- keeren tot den HEERE, want Hij heeft ver scheurd en Hij zal ons genezen, Hij heeft gesla gen en Hij zal ons verbinden. Zoo is er genade midden in de doorgaande oordeelen. Het verbond met den dood wordt door Hem te niet gedaan opdat Hij Zijn Verbond der genade over ons vernieuwt. En het volk dat geschapen zal worden, zal den HEERE loven, omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts gezien dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben, om het zuchten der gevangenen te hooren, o m los te maken de kinde ren des doods, opdat men den Naam des HEEREN vertelle te Sion en Zijn lof te Jerusalem. (Ps. 102 19—22.) Vrouwenpolder. J. W. TUNDERMAN. JEUGDSAMENKOMST OP KORENBLOEM. Dat er telken jare op Korenbloem een open luchtmeeting wordt gehouden voor onze jonge menschen is van zoo algemeene bekendheid, dat het niet noodig is daaraan te herinneren. Dat weten allen wel. Alleen valt er nog een bericht te doen over de sprekers, die, natuurlijk, niet alle jaren de zelfde zijn. Voor een meedeeling daarover vragen we dan de aandacht. Dit jaar zijn het Ds. Buffinga van Rotterdam over „Kiezen in de jeugd" Ds. van der Sijs van Amsterdam over „De gouden luch ter" Ds. Lindeboom van Serooskerke, slot woord. Gaarne wekken we onze jonge menschen op, Zaterdag 7 Augustus zich naar Korenbloem te begeven. Terwijl we er bijvoegen, dat onze jonge menschen het zeer op prijs stellen, dat ook de ouders blijk geven van hun belangstelling. Moge het, begunstigd door prachtig zomer weer, een goede, gezegende samenkomst worden. DOLEANTIE-HERDENKING REFORMATIE-HERDENKING. In verschillende kerken in het land en ook in onze provincie valt dit jaar de doleantie-herden king. Dat geeft ons aanleiding daarover iets te schrij ven om ook daardoor op te wekken tot studie van wat over die kerkelijke beweging van vóór een halve eeuw geschreven is. We beginnen daarom met een opgave van de voornaamste literatuur, waarvan het meeste on der elks bereik is. Als eerste blijft dan te noemen het werk van Dr. J. C. Rullmann „De doleantie in de Neder- landsche Hervormde Kerk der negentiende eeuw". Dit zal wel in alle bibliotheken van onze Jonge- lingsvereenigingen aanwezig zijn. Als tweede het prachtige gedenkboek „De Reformatie van '86". Dit is in elke kerkeraads- bibliotheek en zal wel gaarne ter beschikking worden gesteld, wanneer men niet bij machte is het zichzelf aan te schaffen. Dan nog het kleine boekje van Dr. Rullmann „De doleantie", een deeltje in de Brochurereeks „Ons Arsenaal", dat heel in 't kort een vol ledig overzicht geeft. Verder noemen we het Herdenkingsnummer van het Geref. Theol. Tijdschrift, aflevering 1 en 2, Jan.-Febr. 1936, waarin zijn opgenomen alle toespraken, gehouden bij de Doleantieher denking op 14 Febr. 1936 in het Concertgebouw te Amsterdam. Hierbij sluit zich aan de toespraak van Ds. K. Fernhout in de gebedsure op 13 Februari „Christus tusschen de kandelaren". Bijzonder leerzaam zijn ook „De Doleantie- stemmen", bijeengebracht door Dr. J. C. Rull mann, een keur-collectie actestukken, artikelen en brochures uit den Doleantietijd, van de hand van de Professoren Kuyper, Rutgers, Lohman, Fabius en Woltjer Dr. van den Bergh en Di. Ploos van Amstel, Van Schelven en Sikkel alle voorzien van een historische toelichting. En eindelijk noemen we dan nog „De dole antie en haar kerkrechterlijke beginselen" door Dr. H. Kaajan. Onder verwijzing naar deze literatuur willen we hier ons tot enkele opmerkingen bepalen. Het vraagt de aandacht, dat het groote ge denkboek niet tot titel draagt„De doleantie van '86", maar „De Reformatie van '86". In dien laatsten naam wordt het karakter van die kerkelijke beweging duidelijker aangewezen. Wanneer de kerken, die aan deze beweging meededen, zich aanvankelijk doleerende kerken noemden, was dat niet om daarmee haar karak ter aan te geven, dat zij n.l. klagende kerken waren en in het klagen haar wezenlijk kenmerk zagen. Dat zij zich zoo noemden was omdat zij over een zeer bepaald punt een klacht hadden. Die klacht was deze, dat haar geen recht werd ge daan op het punt van de kerkegoederen. Men bedoelde toch niet een nieuwe kerk te stichten, maar de bestaande kerk te reformeeren, opdat zij weer zou worden wat ze eertijds was en wat ze ook zijn moest. Door die reformatie verloor men dus niet het recht op de kerke goederen, maar behield men dat. Daarom maakte men ook aanspraak op die goederen en wilde z'n rechten daarop laten gelden. Die aanspraken werden echter niet erkend door de Synode die geen Synode was, maar een onrechtmatig kerkbestuur, dat zich ten on rechte met dien naam tooide en alzoo de men schen misleidde. En dat men nu niet de rechten van de gezui verde, de Gereformeerde Kerken, erkend zag, daarover klaagde men, doleerde men. En om goed te doen uitkomen, dat men niet vrijwillig van die kerkegoederen afstand deed, maar z'n aanspraken daarop behield, sprak men aanvan kelijk van doleerende kerken. Want deze kerken vroegen nu aan de Overheid, dat deze haar recht zou doen „Doet mij recht tegenover mijn we derpartij der". Geheel tegen die bedoeling in werd echter door anderen daarin gezien een naam, die zou aanduiden, dat men een nieuwe kerk formeerde dat er naast de bestaande kerken nu ook nog een doleerende kerk kwam. En dat wilde men tot geen prijs. Toen dan ook gebleken was, dat de Overheid, blijkens de vonnissen der rechtbank, niet aan de klacht wilde gehoor geven en er voorloopig geen .uitzicht bestond op wijziging in de houding der Overheid, besloot men den naam „doleerend" weg te laten, om alzoo ook eiken schijn weg te nemen als bedoelde men een nieuwe kerk te stichten. De Voorloopige Synode van de doleerende kerken besloot al in 1888, uit te spreken, dat de bijvoeging „doleerende" niet tot den eigen lijken naam der kerken behoorde, maar slechts een tijdelijke positie uitdrukte. Als naam werd vastgesteld Nederduitsche Gereformeerde Ker ken. Bekend is, dat in 1892 bij de vereeniging van de kerken der Afscheiding en der Doleantie, als naam werd aangenomenDe Gereformeerde Kerken in Nederland. Wat men in 1886 bedoelde was niet „dolee- ren", maar „reformeeren". Wel was van dat reformeeren het doleeren het gevolg, omdat de rechten van de Gereformeerde Kerken niet wer den erkend, maar wat men zich voor oogen stelde was, de bestaande kerk in welke allerlei en groote misbruiken waren ingedrongen, daar van te zuiveren om de gedeformeerde kerk weer te reformeeren. En dat doel komt duidelijk uit in den titel van het gedenkboek, dat het vorig jaar verscheen „De Reformatie van '86", met als ondertitel„Gedenkboek bij het halve-eeuw- getij der doleantie". Het is wel noodig, bij de beoordeeling van de kerkelijke beweging in '86, goed in 't oog te houden, dat men bedoelde de bestaande Her vormde Kerk te zuiveren, om ze in gezuiverden toestand te doen voortbestaan en dat men van niets zóó afkeerig was als van het oprichten van een nieuwe kerk. Dat is noodig om het groote onderscheid te zien tusschen die beweging en een andere, waar in men zich van z'n kerk losmaakt en een nieuwe sticht. Er zijn toch menschen, die niets zóó gemak kelijk doen als van kerk veranderen en overgaan tot het stichten van een aparte kerkformatie. Als iemand dan bezwaren heeft tegen een en ander in de kerk, waartoe hij behoort, als hij het met den dominee niet goed vinden kan, of diens prediking hem mishaagt, omdat hij daarin niet beluistert, wat hij graag hoort, of ook wan neer hij meent dat de kerkeraad hem verongelijkt, omdat hij nooit op de plaats komt, waarop hij meent recht te hebben, dan kan het gebeuren, dat hij van zijn kerk alle mogelijke kwaad gaat spreken met de bewering, dat hij het daar niet uit kan houden. En wanneer het dan is, dat een aantal met hem gelijkgezind denkt, sticht men dan een nieuwe kerk. Het is wel duidelijk, dat in dat geval niet van reformatie gesproken kan worden. Dan zou men eerst moeten aantoonen, dat de dingen in de kerk, waartegen men bezwaar had, in strijd wa ren met Gods Woord en de belijdenis en dan zou men voorts moeten pogen in den wettigen weg de kerk van die verkeerdheden te zuiveren, door de andere leden te vermanen, dat men ge zamenlijk de misbruiken uitbande. Zoo deed men echter dan bij het oprichten van een nieuwe kerk niet. Zulk een nieuwe kerk is dan een scheurkerk. En verscheuren van het li chaam des Heeren is zonde. En nu is het daarom zoo goed zich te ver diepen ook in de geschiedenis van voor een halve eeuw, om te zien, dat men toen niet zoo handelde, en dat het verwijt, als zouden de do-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1