No* 25 Vrijdag 18 Juni 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERSD.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A, SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H, v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 ÉÉN UIT EEN STAD EN TWEE UIT EEN GESLACHT. Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u bren gen te Sion. Jerem. 3 14b. Er staan in de H. Schrift verschillende uit drukkingen, die, als zij door de volksmond wor den overgenomen, een beteekenis krijgen juist tegenovergesteld aan de oorspronkelijke. Zoo'n uitdrukking treffen wij ook in onzen tekst aan één uit een stad en twee uit een geslacht. Ze wordt vaak aangehaald als bewijs hoe het goed is, dat wij voortdurend in bekommerdheid leven over onze staat voor God. Immers „er zullen maar weinigen zalig worden" „velen zijn ge roepen, maar weinigen uitverkoren". En Christus heeft ook gezegd, dat de poort eng en de weg nauw is, die tot het leven leidt en weinigen zijn er die dezelve vinden. Het aantal der verlosten zal maar klein zijn vergeleken met de velen, die verloren gaan. Daarom „strijdt om in te gaan". En ach, zoo zuchten velen, dan zal het misschien nog niet gaan. Want er worden maar „één uit een stad en twee uit een geslacht" behouden. Ook hier moeten we echter letten op het ver band, waarin deze woorden voorkomen. Dan zullen we zien, dat het niet de bedoeling van den H. Geest is, dat wij door dit Schriftwoord mistroostig worden, omdat er maar zoo weinigen zalig worden. Integendeel wordt ons hier voor oogen gesteld al de rijke ontfermende liefde Gods. De Heere roept het volk van Israël, het rijk van de tien stammen, door den mond van den profeet Jeremia op, om zich nog te bekeeren. „En Hij zal ze aannemen." Zoo houdt Hij Zijn liefde-armen naar hen uitgestrekt. Groot was de zonde van het Verbondsvolk. Israël heeft zich van den Heere afgekeerd, maar ook Juda is trouweloos geworden. Eigenlijk was te verwachten geweest dat Juda, toen zij het droevig lot van het tienstammenrijk zag, tot den Heere terug zou keeren. Zij had het kunnen we ten, dat de kinderen Israëls om hun zonden door Assyrië gevankelijk waren weggevoerd. Juda had in Israël een waarschuwend voor beeld, dat gelijk lot ook hen zou treffen wanneer zij den Heere niet meer dienden. Maar Juda heeft niet de waarschuwing ter harte genomen. Ook zij heeft haar weg verdorven. Daarom zegt de Heere de afgekeerde Israël heeft haar ziel ge rechtvaardigd, meer dan de trouwelooze Juda. Van het tienstammenrijk is meer verwachting dan van Juda. Daarom moet de profeet naar het Noorden roepen, waar nog wel enkele overge bleven Israëlieten woonden „Bekeer u, gij af gekeerde Israëlwant Ik ben goedertieren, spreekt de Heere, Ik zal den toorn niet in eeuwig heid behouden". „Bekeert u, en Ik zal u aan nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht en zal u brengen te Sion." Hier is dus sprake van Gods groote genade. Als Israël zich bekeert tot den Heere, hoe groot hun afval ook geweest mag zijn, toch zal God hen aannemen. Wel zullen maar weinigen op de roepstem Gods door middel van den profeet, acht slaan. „Één uit een stad en twee uit een geslacht" is niet veel. Alleen „het overblijfsel" zal behouden worden. Maar al zijn het nog zoo weinig die tot bekeering komen, al is het ook maar één uit een stad, al zijn het ook maar twee uit een geslacht, de Heere zal ze aannemen. En tevens ligt hier de belofte in dat uit elke stad, uit elk geslacht tot Hem zullen naderen, dat uit alle geslacht en taal en volk en natie er zalig zullen worden. Bekeert u, zoo luidt de eisch des Heeren ook nu nog. Bedenk het wel, volk des verbonds, dat de Heere u getrouwd heeft en als uw man, dus nauw aan u verbonden is. Leef in de gehoor zaamheid des Verbonds, opdat niet Zijn Ver- bondswraak u verteere. Maar ook hoort de be lofte Ik zal u „nemen". Hier schittert schoon Gods vrije gunst. Want Hij verkiest u ja, Hij heeft u al „genomen" .voordat gij nog geboren waart. Gelooft dan ook dit Zijn heil- en troostrijk woord. Vertrouwt ook op deze belofte van uw God en neemt ze geloovig aan. In Christus, den Borg en Middelaar van zondaren, neemt de Heere u aan. Hij zal u tot Sion brengen, tot Zijn Kerk. En eens moogt gij bewoner zijn van het hemelsche Sion. Dan zult gij, die waart één uit een stad of twee uit een geslacht, behooren tot de groote schare verlosten, „de schare, die nie mand tellen kan" Colijnsplaat. H. VEENSTRA. JAARBOEK V.U. 1937. Aan het pas verschenen jaarboek van de Ver- eeniging voor Hooger Onderwijs op Gerefor meerden grondslag, zijnde het 57ste jaarverslag, willen we één en ander ontleenen. Allereerst iets over de komende jaarvergade ring. Deze wordt gehouden Donderdag 1 Juli te Rotterdam in de Doelenzaal, Coolsingel 36 en vangt aan te half elf. De leiding der vergadering is opgedragen aan den Curator Mr. J. Verdam. Na de openingsrede en de afhandeling van enkele huishoudelijke za ken waaronder de verkiezing van een direc teur ter vervanging van den aftredenden en niet- herkiesbaren directeur Mr. H. Bijleveld hoopt Ds. G. W. Akkerhuis van Maassluis een rede te houden over„Kuyperherdenking roept tot verhoogde activiteit voor onze Vrije Universi teit". Na de pauze refereeren Prof. Mr. Anema over:- „Gezag en vrijheid" Dr. G. C. Berkouwer over: „Noodzakelijke groei" en Ds. F. C. Meijster over „Lasten en lusten". De bidstond wordt niet gehouden in Rotter dam, maar in Maassluis. Dit houdt daarmee ver band, dat het honderd jaar geleden is, dat daar in de Hervormde pastorie Dr. A. Kuyper gebo ren werd. Het saamkomen daar is een mooie daad van piëteit. Voorganger in dien bidstond is Dr. A. Kuyper Jr. Na afloop daarvan zal er in de Noorderkerk, waar het biduur gehouden wordt, gelegenheid zijn elkander te ontmoeten. We verwachten, dat deze jaarvergadering druk bezocht zal zijn en dat ook velen uit onze provincie daar ditmaal zullen heengaan. Rotter dam is niet zoo ver af. Bovendien is er gelegen heid, tegen afgifte van een strook, gehecht aan het bewijs van toegang, dat aan alle leden en begunstigers gezonden wordt, aan de stations een retourbiljet te verkrijgen, geldig van 30 Juni tot 1 Juli, tegen gereduceerden prijs. Op Woensdag 30 Juni wordt weer een weten schappelijke samenkomst gehouden. Referenten zijn Prof. Dr. V. Hepp over „De basis van de eenheid der wetenschap" en Dr. J. A. H. J. Bruins Slot over „Gezag en vrijheid bij Philippe de Commynes". Deze vergadering wordt ook ge houden in „De Doelen", Coolsingel 36 te Rot terdam. Om volledig te zijn vermelden we ook nog, dat tijdens de wetenschappelijke samenkomst in de Nieuwe Westerkerk, Ammanstraat 23 te Rotter dam, het Vrouwencomité „V.U.-plan 1937" ver gadert, waar o.a. Mej. M. Parmentier, presidente van den Bond van Meisjesvereenigingen een cau serie zal houden over: „Een blik in het verleden". Op die vergadering zal ook wel „een blik in de toekomst" geworpen worden om de vraag onder de oogen te zien, öf en hoe, de vruchtbare actie van dit Comité zal kunnen worden voort gezet om de finantiën van de V.U., die nog al tijd zorg baren, te versterken. Door dit Comité werd reeds aan alle busjes houdsters bijna 30.000 een rondschrijven gezonden met het verzoek met het sparen in an deren vorm, ook na October 1937, door te gaan. Reeds kwamen vele antwoorden in, die de vraag toestemmend beantwoordden. We hopen zeer, dat dit plan algemeene sym pathie zal ontvangen. Dr. Colijn hield 5 Mei j.l. een radiotoespraak tot onze Christenvrouwen, waarin dit plan hartelijk werd aanbevolen. We hopen de volgende week uit het jaarboek nog enkele dingen te vermelden. HET AFTREDEN VAN PROF. Dr. H. H. KUYPER. Nu we schrijven over de V.U. willen we in herinnering brengen, dat Prof. Dr. H. H. Kuyper uit den actieven dienst heenging. Stond reeds enkele jaren in de lijst van hoog leeraren achter zijn naam, dat hij emeritus was, toch bleef hij op verzoek van directeuren en curatoren, nog enkele colleges geven. Ook dat heeft nu opgehouden. In een openbaar college heeft Prof. Kuyper zijn professorale taak neergelegd. Gedurende een lange reeks van jaren in 1900 hield hij zijn inaugureele oratie heeft hij de Vrije Universiteit met eere gediend en is zijn arbeid voor haar van groote beteekenis geweest. Als hij tot hoogleeraar werd benoemd, was dat niet omdat hij een zoon was van den stichter der V.U. van nepotisme was geen sprake maar omdat hij, door zijn proefschrift bewezen had een geleerde te zijn van groote wetenschappelij- ken aanleg. Zelf was ik in dien tijd student en als studen ten hadden wij allen cfroote verwachting van zijn professoraat. En die verwachting is niet beschaamd. Al aan stonds begon hij ons de studie te vergemakkelij ken door een duidelijk dictaat over de Encyclo paedic van zijn vader en zijn colleges in de Kerkgeschiedenis stonden op hoog peil. Maar ook nadat we de Universiteit verlaten hadden, bleef hij ons zijn hulp bieden, wanneer we in moeilijke gevallen hem om raad vroegen. En als adviseur in kerkelijke zaken heeft hij met groote toewijding de kerken gediend. Met groote dankbaarheid willen we dat ge denken. En dat temeer omdat er in den laatsten tijd in onze kerkelijke pers wel eens zöö over hem geschreven werd, dat niet alleen van geen waardeering meer bleek, maar dat een enkele scribent zich zelfs allerlei grofheden permitteerde. Vergissen we ons niet, dan komt' er nu weer een gelukkige kentering en wordt algemeen er kend, hoeveel de Gereformeerde wetenschap en de Gereformeerde kerken aan Professor Kuyper verplicht zijn. We stemmen in met den door velen reeds ge- uiten wensch, dat God hem een gezegenden le vensavond moge schenken en we zouden ons zeer verblijden, wanneer we nog van zijn hand een studie mochten ontvangen over onze Kerk geschiedenis. HEIJ. HEINRICH BULLINGER. Zijn Schriftbeschouwing. De Schrift neemt bij Bullinger een geheel eenige en centrale plaats in. Hij maakt strenge scheiding tusschen de Schrift en alle andere li teratuur. De Heilige Schrift is door Gods Geest inge geven. Zij heeft in haarzelf gezag en behoeft niet door kerk of menschelijk oordeel geloofwaardig te worden gemaakt. Zij leest klaar en genoeg zaam al wat tot de godzaligheid noodig is. Het Woord Gods is ouder dan de kerk en grooter dan de kerk. Ook de kerk mag zich geen ander oordeel over de Heilige Schrift toekennen dan het oordeel des geloofs. De vromen van alle tijden disputeerden niet, als zij het Woord Gods hoorden, of zij het ge- looven zouden zij geloofden en verheugden zich God te hooren en zijn Woord te gehoor zamen. Zijn standpunt verschilt van dat van Erasmus. Zeker Bullinger had voor Erasmus als ge leerde de grootste achting. Hij vereerde hem als kenner der klassieke oudheid en der oude kerk. In het begin stond hij zelfs min of meer onder invloed van Erasmus' humanisme. Maar in later tijd waarschuwt hij met ernststelt als eenig doel de studie der Heilige Schrift en gebruikt de denkers der klassieke oudheid alleen als voor bereiding tot die studie Streng maakt Bullinger onderscheid tusschen de Heilige Schrift en b.v. de kerkvaders. Hij schat de kerkvaders hoog en spoort tot lezing van hen aan, maar zij zijn niet onze rechters in goddelijke dingen, slechts onze medeleerlingen." In de prediking bleef Bullinger niet bij enkele bekende en geliefde teksten staan. Neen hij heeft in den loop der jaren bijna heel den bijbel- schen kanon uitgelegd. Zijn Schriftverklaring. Bullinger eischte van de aanstaande predikan ten ernstige studie van het Hebreeuwsch. Grieksch en Latijn, opdat zij de Heilige Schrift recht zouden verstaan. Hij ried de studenten aanleest eerst de Schrift in de grondtaal, vóórdat ge vertalingen en commentaren opslaat. Een van zijn hoofdregels bij de exegese was men moet de Schrift met de Schrift vergelijken. Erasmus trachtte door een allegorische ver klaring de z.g. aanstootelijkheden uit de Schrift weg te werken. Bullinger verwerpt met groote beslistheid deze allegorische verklaring. Hij noemt haar willekeu rig en neemt de Schrift zooals zij zich aandient. Hij schrijft ergens„Velen meenen, dat de Heilige Schrift ruw en barbaarsch geschreven is, zonder behoorlijke orde daarom hebben velen een afkeer van haar. Daarom toon ik bij iedere gelegenheid aan, hoe haar hoogverheven en heil rijke waarheden in de schoonste orde met elkan der samenhangen en ons eenvoudig en klaar zijn overgeleverd." Bullinger's Schriftuitlegging is eenvoudig en helder. Hij was een vijand van „neuswijze en curi- euse" vragen, van 't uitpluizen van moeilijke leerstukken. Hij gelooft, dat God één in wezen, drie in personen is. Dat zegt hij moeten we een voudig aannemen en niet meer willen weten dan God ons in de Schrift geopenbaard heeft. Toen iemand hem eens schreef over de sober heid in zijn verklaring, antwoordde hij o.m. „De eenvoudigheid bevalt u in mijn Schriftverklaring en in de behandeling der kerkelijke strijdvragen. Dat is goed, lieve broeder, en verheugt mij zeer want tot mijn leedwezen hebben niet alle geleer den in onze dagen daarin behagen. De Apostelen onzes Heeren daarentegen, die de eerstelingen des Heiligen Geestes ontvangen hadden, hebben, voor zoover ik zie, vooral naar eenvoud ge streefd bij hun prediking van het Evangelie, en juist door hun eenvoud de geheele wereld tot Christus bekeerd. Ook hebben die kerken, voor zoover ik waarneem, de meeste rust en vastheid, waar de Christelijke leer eenvoudig, vast, krach tig, steeds gelijkmatig wordt voorgedragen. Daarom streef ik in mijn geschriften, evenals in mijn voordrachten, naar eenvoud, en verheug mij zeer over hen, wier streven eveneens daarop gericht is." Zijn Avondmaalsbeschouwing. Bullinger week in verschillende punten van Zwingli af. De tien geboden b.v. golden voor B. ook als richtsnoer voor den tijd na Christus' komst. In zijn opvatting aangaande het Avondmaal kon hij zich ook niet vinden in Zwingli's be schouwing, maar naderde hij steeds meer het standpunt van Calvijn, totdat zij elkander von den in de Consensus Tigurinus (1549). Ook ten opzichte van het Avondmaal streefde B. naar een sobere uiteenzetting en over onder geschikte punten zal hij misschien zijn eigen ziens wijze behouden hebben. Het lijkt mij echter gezocht en niet juist bij B. te spreken van een geheel zelfstandige Avond maalsbeschouwing (zooals Dr. van 't Hooft doet). Het Luthersche en Zwingliaansche standpunt verwerpt hij en spreekt in zulke termen over het Avondmaal, dat ik geen wezenlijk verschil zie tusschen Calvijn en hem. Het Avondmaal is niet alleen gedachtenismaal. Er bestaat ook een sacramenteel eten aan het Avondmaal. Daar ge niet de geloovige iets dat boven de gewone ge nadeweldaden uitgaat. Ook hier geldt dunkt me het woord van Bavinck, dat ik reeds aan 't begin van deze ar tikelenreeks aanhaalde „Toch is er tusschen de theologie van Calvijn en van Bullinger geen enkel zakelijk verschil." A. B. W. M. KOK. ZEEUWSCHE PREDIKANTENCONFERENTIE. In de Hofpleinkerk te Middelburg werd Dins dag 8 Juni 1.1. de Conferentie gehouden van de Predikanten der Gereformeerde Kerken in Zee land. Ieder jaar is er op den dag, voorafgaande aan de Particuliere Synode zulk een conferentie. Kerkrechtelijk heeft de laatste met de eerste niets uit te staan, maar door een gelukkige Zeeuwsche practijk is ze er zoo mee annex, dat we in onze Provincie de Synode nauwelijks kunnen denken zonder haar. De pas gehouden conferentie nu is weer uit nemend geslaagd, en ze heeft op krachtige wijze het bewijs geleverd, hoe goed het is en hoe het mogelijk is, dat diezelfde heilige beginselen, die de dienaren des Woords in onze Kerken in het door hen verkondigde evangelie uitdragen, hen in staat stellen, in echt broederlijk liefelijk samen zijn te overleggen over de moeilijkste vragen, waarvoor Christus' Kerk geplaatst is, te midden van de hangende nevels klaar en onderscheid te zien de omlijning der dingen, en elkaar voor te lichten zoo met het Woord Gods. Een vijfendertigtal predikanten waren aanwe zig. De vergadering stond onder de bekend-goede leiding van Ds. Scheele van Kapelle-Biezelinge. In het openingswoord, dat hij na gebed en Schriftlezing sprak, gewaagde hij al spoedig van het plotseling heengaan van onzen Collega, Ds. Groeneveld, em.-predikant van Terneuzen, naar de heerlijkheid van het Vaderhuis. Staande hoor de de conferentie toe. Na verder gewezen te hebben op enkele ty- peerende verschijnselen van ons tegenwoordig kerkelijk leven, riep de praeses allen op, mede te werken aan de rust en den vrede in onze Kerken.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1