No* 23 Vrijdag 4 Juni 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ. UIT DE HISTORIE. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W, M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F* STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE ZEGEN DES HEEREN. maar de HEERE, uw God, heeft u den vloek in een zegen ver anderd Balak, Moabs koning, heeft Bileam ontboden, om Israël te vloeken. Natuurlijk is Balak niet gerust bij dat snelle naderen van dat vreemde volk uit de woestijn. Het is ook zoo'n wonderlijk volk oogenschijn- lijk een ongeoefende, zwak bewapende zwervers troep, die bovendien nog ernstig belemmerd wordt door de duizenden vrouwen en kinderen in het leger. Maar die uit de woestijn naar het Noorden oprukkende stammen van Israël zijn al uit menige slag als overwinaars naar voren gekomen. En vertelden de geruchten, die tot Moab door dringen, niet van die geheel wonderlijke uitred ding indertijd uit Egypte Balak voelt wel, dat een sterk leger tegen zulk een wonderlijk volk geen voldoende beschutting is, Israël niet uit Kanaan kan houden. Daar zijn hoogere machten in het spel. Bileam, de expert op dat terrein, die van die bovennatuurlijke krachten alles afweet, zal Is raël vloeken, en de macht van dat volk en van zijn God breken. Dat wil Bileam welmaar hij kan het niet. En in plaats van te vloeken, zegent hij, tel kens weer. Ach, wie zal zegenen als God vloekt, en wie zal vloeken als Hij zegent ,,De HEERE uw God heeft u den vloek in een zegen veranderd." Wij zouden al heel erg dwalen, als we dach ten, dat „vloek" en „zegen" alleen maar beston den in de verbeelding, in het bijgeloof der oud heid. De Bijbel leert ons wel anders. Ook nu nog zijn „vloek" en „zegen" de krach ten, die ons leven beheerschen. Maar dan moe ten we oppassen voor de fout, om ellende en smart een „vloek" te noemen, en voorspoed en vreugde een „zegen". Zoo eenvoudig is het niet. Lang niet alle vreugde en welvaart in het leven is een „zegen". Ga zelf eens in uw omgeving na, hoevelen ge niet kent, voor wie juist de voorspoed een „vloek" geweest is En tel ze eens, voor wie de smart in het leven tot rijken „zegen" is geweest Maar wat zijn „zegen" en „vloek" dan Wij leeren dat, dunkt mij, het beste inzien, als we er oog voor krijgen, hoe alle dingen, die ons in dit leven overkomen, en die wij zelf verrich ten, als het ware twee kanten uit kunnen. Hier is er een, die veel vreugde heeft in zijn leven. En die vreugde drijft hem uit tot den HEERE zijn God, naar de „Bron van vreugd". Maar naast hem woont een ander, die in even groote voorspoed al verder van God afdwaalt, omdat hij God niet noodig meent te hebben, en de weelde hem al lichtzinniger maakt. Hier is er een, die in het lijden, in de werk loosheid gaat vloeken, opstandig wordt, en al feller tegen God zich stelt. Daar naast hem woont een ander, die in dat zelfde lijden, als gelouterd, meer God leert zoe ken, en door zijn smart al sterker tot den HEERE wordt gedreven. Daar ziet ge de beteekenis van „zegen" en „vloek". Na de zondeval heeft God den vloek uitge sproken over de schepping, en wel in het bijzon der over den verantwoordelijken mensch. Die vloek Gods beheerscht het menschelijk leven. En wat de mensch nu ook doet, en wat hij ook ontvangt, alles voert hem al verder van God af en zijn eeuwig verderf tegemoet. De schoonste gaven Gods worden misbruikt, elke gebeurtenis in het leven wordt oorzaak van nieuwe afdwaling en verdere verlating. Dat is de „vloek" als straf op de zonde. „Maar de HEERE uw God heeft u, voor zijn volk, den vloek in een „zegen" veranderd." Zoo dat alles wat Zijn kinderen overkomt, hen dichter bij God brengt. Zoo dat alle dingen voor hen „medewerken ten goede". Leefden wij allen maar meer in het geloof, dat inderdaad ook nu nog voor het volk Gods de vloek in een zegen wordt veranderd. Soms zien we daar iets van. Als we merken, dat de vervolging, het lijden der Kerk, haar loutering en versterking is. Als we ervaren, dat wat we een „vloek" acht ten, smart en rouw en werkloosheid, door Zijn wondere genade in een „zegen" wordt verkeerd, ons medewerkt ten goede, ons tot bekeering, tot verootmoediging, tot gebed brengt. Vaak zien we het ook niet. Het lijden wordt er niet minder om, de smart wordt niet getemperd. Het is dan ook een zaak des geloofs. Van dat geloof, dat een mensch zich aan den HEERE doet toevertrouwen, in de zekerheid Hij zal het alles wel maken. En het einde door Hem bepaald zal goed zijn. De vloek in een zegen veranderd. Welke machten zich ook tegen u wenden om u te verderven. God is sterker. Bileam vermocht niet te vloeken, en de duivel vermag niet te vloeken. De zegen des Heeren is over zijn volk. Laten we bidden, om meer in dit vertrouwen te mogen leven. En als dan des Zondags, in den Naam des HEEREN de zegen over de gemeente, over ons wordt uitgesproken, laten we dan meer verstaan, wat een geweldige beteekenis dat heeft. Dan gaan we het harde en vaak wreede leven weer in. Dat leven van werken, van tegenslagen, van moeiten en verdriet. Maar de zegen Gods rust op ons. En wat er nu ook gebeurt, Hij leidt ons, en Hij leidt ons, als we in geloof in Hem onzen weg gaan, door alle zorgen en smarten heen naai de eeuwige vreugde. „De zegen des HEEREN, die maakt rijk." Nu reeds, ook in de grootste armoede naar de wereld, omdat hij ons doet rusten in Zijn belof ten, en doet hopen op de erfenis die ons wacht, het Kanaan dat boven is, waar geen macht der wereld of der hel ons kan buitensluiten, als God ons zegent. Souburg. C. B. BAVINCK. PREDIKANTEN-CONFERENTIE. Volgende week Dinsdag, op den dag vooraf gaande aan de Particuliere Synode, wordt D.V. weer onze Zeeuwsche predikanten-conferentie gehouden. Ditmaal in de Hofpleinkerk te Mid delburg. Belangrijke onderwerpen komen aan de orde. Ds. Meester hoopt te refereeren over „Funda- menteele vragen betreffende de kerk als insti tuut" en Ds. Tunderman koos een filosofisch onderwerp „Het metaphysisch substantiebegrip en de transcendentale idee der individualiteit". Verwacht mag ook nu, dat al onze predikan ten, waar ze bekend zijn met de faciliteiten, waardoor de Synode het bezoeken der confe rentie aanmoedigd, zich bij leven en welzijn zul len opmaken de conferentie bij te wonen. Moge het een vruchtbare vergadering worden. HET BEWAREN DER WOORDEN DER PROFETIE. Openb. 22:6—15 (ffl). (De Alpha en de Omega.) Jezus komt en Zijn loon is met Hem om een iegelijk te vergelden naar Zijn werken. En Hij, die dat zal doen, zegt hier dan van Zichzelf Ik ben de Alpha en de Omega. De Alpha is de eerste letter van het Grieksche alphabet en de Omega de laatste letter daarvan. In ons taaleigen zouden we dat dus zöö kunnen uitdrukken Ik ben de A en de Z. Misvatting van wat hier bedoeld wordt is ook uitgesloten omdat er onmiddellijk volgtIk ben het begin en het einde, de eerste en de laatste. Op drievoudige, dus nadrukkelijke wijze geeft de Heere hier aan, dat Hij de oorsprong en het einddoel aller dingen is. Hij is de A en de Z, de eerste en de laatste, het begin en het einde. Hij is de oorpsrong aller dingen, maar daarom ook het einde daarvan. „Als Schepper staat Hij aan 't begin, als Rechter aan het einde om de ontwikkeling dezer wereld af te sluiten met een rechtvaardig gericht." Als Hij het begin is en het einde, dan moet ook alles voor Hem zijn en Hem dienen. Maar dan zal ook het oordeel gaan over de vraag, of er was dat dienen en verheerlijken van Hem. Bij de werken, die zullen geoordeeld worden en zullen vergolden worden, zal het de vraag zijn, of het werken waren, die dienden tot Zijn verheerlijking, dan wel of het werken waren, die Hem de eere onthielden. En zoo vinden we dan ook in wat er volgt hetzelfde, dat in de Schrift telkens wordt uit gesproken, dat het den rechtvaardige wel zal gaan en den goddelooze kwalijk zal gaan. Zalig zijn ze, die Zijn geboden doen opdat hun macht zij aan den boom des levens en zij door de poorten mogen ingaan in de stad (vs 14). Er is van dit vers ook nog een andere lezing, n.l.Zalig zijn, die hun kleederen wasschen. Die dat doen zijn degenen, die erkennen, dat hun kleederen onrein zijn en die daarvan de reiniging zoeken. Het zijn degenen, van wie elders in de Schrift wordt gezegd, dat zij hun kleederen was schen in het bloed des Lams. Het zijn dus, die zich geloovig toeëigenen de verzoening der zon den, door Christus verworven. Van dezulken geldt dan ook, dat ze met de zonde braken en vragen Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal. Zoo is er dus zakelijk geen verschil of we hier lezen„die Zijn geboden doen" of „die hun kleederen wasschen". Het zijn dezelfde personen, n.l. die door het geloof leven, die de woorden der profetie bewaren, die zich daarvoor laten leiden tot het geloof in Hem, die hen zal oor- deelen, opdat zij Hem mogen hebben tot hun Zaligmaker. Van hen kan worden gezegd, dat zij zalig zijn. Zij ontvangen macht aan den boom des levens en mogen door de poorten ingaan in de stad. Maai? heel anders zal het zijn met hen, die onrecht deden en nog meer onrecht gingen doen met hen, die vuil waren en nog vuiler werden. Voor hen zal er geen zaligheid zijn, maar rampzaligheid. Buiten zullen zijn de honden en de toovenaars en de hoereerders en de dood slagers en de afgodendienaars en een iegelijk, die de leugen liefheeft en doet (vs 15). Verachtelijk is de naam, waarmee ze genoemd worden de honden. De hond was in het Oosten een onrein straatdier, dat buitengesloten werd. Als zulke onreinen zullen de onrechtvaardigen buitengesloten worden buiten de heilige stad. En nog eens worden ze met een korte aan wijzing geteekend de toovenaars en de hoereer ders, de doodslagers en de afgodendienaars. Niet alle geboden worden daarin genoemd, maar van elke tafel der wet twee geboden. Van de eerste tafel de zonde der tooverij, waardoor men God zocht overbodig te maken, en de af goderij, het vereeren van het schepsel inplaats van den Schepper. En van de tweede tafel de hoererij en de doodslag, de gruwelijkste zonden tegen den naaste. En alle zondaren worden hier tenslotte ge noemd, als degenen, die de leugen liefhadden en deden, als degenen, die de getrouwe en waar achtige woorden der profetie niet bewaarden. Zoo wordt dan wel met groote ernst aange drongen de vermaning om de woorden der pro fetie van dit boek, die getrouw en waarachtig zijn, te bewaren. Naar het woord ook van dit boek, dat voor ons niet een bezegeld en gesloten boek is, zullen ook wij dan eenmaal geoordeeld worden. Hij, die de Alpha is en de Omega, het begin maar ook het einde, de eerste maar ook de laat ste, zal ook ons vergelden naar wat we deden, hetzij goed of kwaad. Nimmer mag ons de gedachte leiden, dat waar toch alles bepaald is wij geen ver antwoordelijkheid zouden dragen voor wat wij deden, omdat het immers zoo moest zijn. Ongetwijfeld is waar, dat alles gaat naar Gods Raad. Maar niet minder is waar, dat wij verant woordelijk zijn voor wat wij doen en dat ons vergolden zal worden naar onze werken. Wee daarom den mensch, die onrecht doet. Wil hij voortvaren in zijn onrecht, hij moet het weten, maar dan moet hij ook bedenken, dat hij veroordeeld zal worden. Wee daarom den mensch, die vuil is. Wil hij zich nog vuiler maken, hij moet het weten, maar dan moet hij ook bedenken, dat hij veroordeeld zal worden. Buiten zullen zijn de honden en de toovenaars en de doodslagers en de afgodendienaars en een iegelijk, die de leugen liefheeft en doet. Voor de menschen mogen vele zonden ver borgen blijven. God kent ze en ziet ze en zal den mensch, die in de zonde volhardt, buiten sluiten uit de heilige stad. Indien iemand dan nog zou zijn zulkeen die onrecht doet en vuil is, hij late zich waarschuwen en bekeere zich hij late af van dat onrecht en die vuilheid. Hij wassche zijn kleederen in het bloed des Lams en leere de geboden des Heeren doen. En die rechtvaardig mag zijn, die worde nog meer rechtvaardig, öfdie doe nog rechtvaar digheid. Rechtvaardig is niet, wie meent dat te zijn door eigen werken. Uit de werken der wet wordt niemand gerechtvaardigd voor God. Rechtvaar dig is, wie gelooft in den Heere Jezus Christus en die zoo rechtvaardig is, die is ook, in begin sel, heilig. Maar die mensch meene nu niet, dat er voor hem geen roeping meer te vervullen zou zijn. Die rechtvaardig is sta er naar om rijk te wor den in werken des geloofs. Die heilig is zoeke toe te nemen in heiligheid. Want er is vergelding bij den Heere als Hij komt en Hij komt haastelijk om een ieder te doen naar Zijn werk. Bewaart zóó de woorden der profetie dezes boeks. Want zalig is de mensch, die zoo dit woord bewaart, die zijn kleederen wascht, die leert onderhouden de geboden Gods in een leven van dankbaarheid. Die mensch zal macht hebben, bevoegdheid hebben om te eten van den boom des levens die mensch zal toegang hebben door de poort om in te gaan in de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. Want de woorden der profetie dezes boeks zijn getrouw en waarachtig. HEIJ. Uit „Cijfers en Feiten" neem ik het volgende overgenomen uit den Duitsche gedichtenbundel „Wien het hakenkruis in het hart is gebrand „Haat alle andere kruisen." Voorts „Het is Zondag „Vele Duitschers zie ik naar het kruis kruipen „en de bedompte ruimten der kerk vullen. „Wij, vrije Duitschers, haten deze kerkers der ziel! „Meer nog haten wij de priesterhonden, „die het Bijbelgif in het hart van het volk gieten. „Slaat hen dood, die zwarte honden, „die de ziel van ons volk schenden. „Slaat hen dood, die zielemoordenaars, „die het erfgoed van ons volk dooden. „Hoed u voor Hem, Die spreekt „Wie mij navolgen wil, die verloochene zichzelf" „want wat de Nazarener wil „is onze ondergang en verderf." Tenslotte las ik, dat het boek van Ludendorf in het Russisch is vertaald. Nationaal Socialisme en Communisme stoelen op éénzelfde bodem het ongeloof. Ze hebben éénzelfde doelrevolutie, dictatuur. Ze hebben éénzelfde vruchtellende, vervol ging en zwaard. Omdat wat den Hoogen God verwerpt moet vallen. A. H. OUSSOREN. De opvoeding van Calvijn. Het laatst troffen we Calvijn aan in Ferrara bij de hertogin van Renée, een dochter van Lo- dewijk XII van Frankrijk. Het is in deze periode van heen en weer zwer ven, dat zijn dramatisch verblijf in Genevè valt. Als hij daar de kerk dient, heeft hij voor niets anders tijd dan de organisatie van de gemeente en het vervullen van pastorale plichten. Hier leert hij een gemeente bedienen en moeilijkheden overwinnen. Weldra wordt hij ook weer uit Genève verbannen en vlucht naar Straatsburg. Terwijl hij daar zich beijverd in de prediking en het geven van lezingen over theologische vraag stukken, legt hij voor zijn opleiding de sluitsteen door les te nemen bij Bucer en Capito. Mannen van de grootste geleerdheid met wie hij vriend schap geslaten had te Bazel. Capito, die schrijver was van een algemeen gebruikte Hebreeuwsche spraakkunst, was de derde eminente Hebraïcus van wien Calvijn les ontving. Dit feit geeft ver trouwen in zijn uitleg en toelichting van het Oude Testament. Niemand heeft waarschijnlijk zulk een diepe en blijvende invloed op Calvijn uitge oefend als juist Bucer. Dikwijls spreekt hij zijn bewondering uit voor zijn oude leermeester en erkent hem veel dank verschuldigd te zijn. Ook haalt hij hem bij zijn uitleg dikwijls aan, als een

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1