No* 22
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS^ DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOI] 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ROEM IN CHRISTUS.
Ik vermag alle dingen door Christus,
Die mij kracht geeft.
Filipp. 4 13.
Dat Christus Zijn werk vóór ons tot geldig
heid en uitwerking brengt door den H. Geest,
Dien Hij uitgestort heeft op den Pinksterdag,
wordt openbaar in de vruchten van geloof en
bekeering. Dan wordt het zwaartepunt verlegd
uit het eigen leven in Christus.
Zóó is het ook in het leven van Paulus open
baar geworden. Vóór zijn bekeering op den weg
naar Damascus had hij een welbehagen in het
vervolgen der gemeente van Christus en in din
gen, die hij later schade en drek achtte. Na zijn
bekeering is voor hem dè levensvraag „wat wilt
Gij, o Heere, dat ik doen zal Dan wil hij Gode
behagen.
Gij vindt die ommekeer ook in den boven-
afgedrukten tekst „Ik vermag alle dingen door
Christus, Die mij kracht geeft". Voor zijn be
keering zou Paulus het anders hebben gezegd.
Toen zou hij gezegd hebben „ik vermag alle
dingen door mijzelven, als ik maar brieven van
aanbeveling heb". Hij meende in zijn blinde ijver
zelfs alles te kunnen doen tegen de gemeente van
Christus en Gode een dienst te doen met die
gemeente te vervolgen.
Hoe heeft hij zich daarin echter bedrogen en
geleerd, dat hij niets tegen den Verhoogden Hei
land vermocht. Hij leert dan, dat hij niets
meer vermag in eigen kracht al heeft hij de beste
brieven van aanbeveling van den hoogepriester.
Voortaan worden zijn brieven van aanbeveling
en zijn lastbrieven geschreven door Jezus Chris
tus.
Toen is het zwaartepunt uit zijn eigen leven,
kennis en opvoeding verlegd in Christus, Zijn
Woord en leiding. En wat vroeger zijn kracht
en sterkte was, wordt dan zijn zwakte en heeft
dat telkens meer en dieper leeren kennen.
Wat blijft, dat is zijn ijver, maar nu in den
dienst van zijn Heiland en Zaligmaker en door
Zijn kracht.
Van dit alles spreekt Paulus ook in de brief
aan de gemeente van Filippi. Hij was tot een
zware en heerlijke dienst geroepen het Evan
gelie uit te dragen onder de heidenen. Veel werd
daarin van hem gevraagd en de moeilijkheden en
gevaren waren vele en velerlei. Maar hij heeft
geleerd in de leerschool van Christus vergenoegd
te zijn in hetgeen hij is en heeft. Hij weet ver
nederd te worden en ook overvloed te hebben
alleszins en in alles is hij onderwezen, beide
overvloed te hebben en gebrek te lijden, verza
digd te zijn en honger te lijden.
Het is dus juist met het oog op zijn levens
roeping en -arbeid en alles wat hem daarin over
komen was, dat hij zegt „ik vermag alle dingen
door Christus, Die mij kracht geeft".
Het was vóór hem dus maar niet een groot
en dik woord „ik vermag alle dingenmaar
hierin voelen wij de polsslag van zijn leven. Veel
was hem reeds overkomen, maar hij heeft dat
alles kunnen dragen en doorstaan. Zonder eenige
beperking kan en durft hij zeggen „ik vermag
alle dingen", wat het dan ook moge zijn
armoede, gebrek, slagen, gevangenissen, levens
gevaar enz.
Wij zouden zeggen, die man durft van zichzel-
ven nog al wat zeggen Maar vergeet dan niet
wat er op volgt „door Christus, Die mij kracht
geeft". Van zichzelven durft en kan Paulus niet
veel moois zeggen en verwachten. Doch van
Christus kan en durft hij veel zeggen en alles
verwachten. Het is dan ook geen lofzang op
zijn eigen kracht als hij zegt, dat hij alle dingen
vermag, maar een roemen in de kracht van
Christus.
En die kracht openbaarde zich nu daarin, dat
hij tevreden en vergenoegd was met den weg,
dien God met hem hield en die verre van ge
makkelijk was en inging tegen de wenschen van
eigen vleesch en bloed. Wat God over hem be
schikte, dat was hem goed, dat aanvaardde hij
uit Zijn hand en daaraan ligt het geheim niet in
hem, maar in Christus, Die hem daartoe de
kracht geeft.
Er zijn misschien heel wat woorden door Pau
lus neergeschreven in zijn brieven, waarin gij u
beter kunt vinden, dan in deze woorden van den
apostel, lezers. Vooral die woorden, waarin hij
spreekt over zijn zwakheden en ellende. Dan zegt
ge misschien hier kan ik naast Paulus staan,
maar niet als hij zegt „ik vermag alle dingen".
Toch is het dezelfde Paulus, die ook gezegd
heeft „het goede, dat ik wil, doe ik niet, maar
„het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik", om
dan uit te breken in de kreet „ik ellendig mensch,
„wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes
„doods
Zwak in zichzelven, machtig in en door de
kracht van Christus, dat is het wat al de ge-
loovigen van zichzelven getuigen.
Ik vermag alle dingen, dat is een woord ook
voor deze veelzins moeilijke tijden. Gij hoort
dat ook uit den mond van den ongeloovigen
mensch. Hij durft het leven onder de oogen te
zien. Hij waant zich sterk en zal het leven dwin
gen naar eigen wensch en inzicht. Maar dezulken
vergissen zich, omdat ze het in eigen kracht wil
len doen en komen straks bedrogen uit. De ge-
loovigen zeggen dat ook, doch met dit groote
onderscheid, dat zij alles vermogen met gegeven
kracht. Zij alleen kunnen en durven het leven
aan met alles wat het met zich meebrengt, om
dat zij het niet van zichzelven, maar van Chris
tus verwachten en ontvangen.
Daarom wijst Paulus u hier niet op hemzelven,
doch op Christus, Die toen en nu Dezelfde is,
tot in der eeuwigheid. Alle roem is uitgesloten,
onze roem is in Christus alleen.
Arnemuiden. H. SCHOLING.
GIFT VOOR HET HOSPITAAL.
De arts-directrice van ons Zendingshospitaal
te Magelang, Mej. Dreckmeier, vraagt ons, in
de Kerkbode op te nemen het bericht, dat zij van
een familie te Magelang, die haar koperen brui
loft vierde, als dankoffer mocht ontvangen een
gift van 50.-voor het hospitaal.
Natuurlijk voldoen we met blijdschap aan dit
verzoek. En het zal ons aangenaam zijn, wanneer
we nog meerdere malen van zulke dankoffers
melding kunnen maken.
Ook natuurlijk om de finantieele baten, maar
meer nog om de waardeering, die daarin spreekt
voor onzen medischen dienst, en die bemoedigt
om dit werk met opgewektheid voort te zetten.
HET BEWAREN DER WOORDEN DER
PROFETIE.
Openb. 22:6—15 (II)
(Daaraan hangt de zaligheid.)
Het bewaren der woorden der profetie is
noodig omdat de profetie getrouw is en waar
achtig. De roeping tot dat bewaren wordt nog
nader aangedrongen, wanneer er op gewezen
wordt, dat het al of niet bewaren dezer woorden
beslist over zaligheid of rampzaligheid.
Tot Johannes wordt gezegd: verzegel de woor
den der profetie dezes boeks niet, want de tijd
is nabij.
Wat aan Johannes geopenbaard was moest
hij opschrijven. We krijgen hier zelfs den indruk,
dat hij dat al gedaan had en al wat hem was
geopenbaard reeds in een boek had beschreven.
Er wordt n.l. gesproken van de woorden der
profetie dezes boeks.
Dat boek mocht dan niet verzegeld, niet zóó
gesloten worden, dat men van den inhoud geen
kennis kon nemen. Het mocht zelfs niet eenigen
tijd gesloten blijven, opdat het daarna zou ge
opend worden.
Reeds aanstonds moest van den inhoud kennis
kunnen genomen worden, want de tijd was nabij.
Reeds dadelijk zou beginnen in vervulling te
gaan wat in die profetie werd voorzegd en daar
om moest bekend worden wat aan Johannes was
geopenbaard opdat ook dit Woord Gods zou
verkondigen, dat het den rechtvaardige zal wel
gaan, maar den goddelooze zal kwalijk gaan.
Zoo verstaan we wat er volgtDie onrecht
doet, dat hij nog onrecht doe en die vuil is, dat
hij nog vuil worde en die rechtvaardig is, dat
hij nog gerechtvaardigd worde en die heilig is,
dat hij nog geheiligd worde (vs. 11). En zie,
Ik kom haastelijk en mijn loon is met Mij om
een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn.
Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het
einde, de eerste en de laatste (vs. 12 en 13).
't Is wel duidelijk, dat de bedoeling van vers
11 niet is om de onrechtvaardigen aan te moedi
gen om maar door te gaan met het doen van
onrecht. En, den vuilen, den onreinen in zedelijk
opzicht, te zeggen het doet er niet toe, dat Gij
vuil zijt, maakt u nog maar meer onrein. Aan
deze woorden kunnen de onrechtvaardigen en
vuilen geen verontschuldiging ontleenen.
Integendeel, ze ontvangen hier een ernstige
waarschuwing. Wanneer ze onrecht doen en in
hun onrein leven volharden, dan doen ze dat
niet ongewaarschuwd. Ook het boek der Open
baring is gegeven, en dat niet het minst, om te
doen zien, wat het lot zal zijn der onrechtvaar
digen.
De zin dezer woorden is die onrecht doet
en daarin ondanks alle vermaning wil volharden,
moet dat weten, hij doe dan onrecht, maar hij
weet dan, ook door dit boek, dat het onrecht is.
Die vuil is, zich in de onreinheid der zonde wen
telt en daarvan niet wil aflaten, hij worde dan
vuil, maar hij wete, ook door dit boek, dat hij
vuil is.
De zonde moet vrijwillig gelaten worden, dan
pas heeft dat zedelijke waarde. Maar hij, die
zonde doet, doet dat op eigen verantwoordelijk
heid. Hij blijft dan voor die zonde aansprakelijk,
omdat hij gewaarschuwd is door het niet ver
zegelde boek der profetie.
En zooals het staat met hem, die onrecht doet
en vuil is, zoo staat het ook met den rechtvaar
dige en heilige.
Die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaar
digd worde, of volgens een andere lezing
die moet nog rechtvaardigheid doen.
Er mag op den weg der gerechtigheid geen
stilstand zijn. Die rechtvaardig is moet zóó wan
delen, dat hij nog meer in zijn rechtvaardigheid
openbaar worde en erkend. Die moet nog recht
vaardigheid doen. Leeft hij in een wereld vol
onrecht en zonde en gruwelijkheid, hij moet in
die wereld vasthouden aan de geboden des Hee-
ren, daarin wandelen en gerechtigheid doen.
Die heilig is moet nog geheiligd worden. Wie
heilig werd mag zich daarmee niet tevreden stel
len, dat hij een heilige werd, hij moet er naar
staan om nog steeds meer in heiligheid toe te
nemen. De innerlijke toewijding aan God en Zijn
dienst moet steeds meer volkomen worden. Dan
zal hij bewaren de woorden der profetie dezes
boeks.
Want die profetie zegt hem, dat de Heere
haastelijk zal komen en dat zijn loon dan met
Hem zal zijn om een iegelijk te vergelden gelijk
zijn werk zal zijn.
Deze waarschuwing mogen wij wel ter harte
nemen en opmerken, dat zij ons ook in het boek
der Openbaring gegeven wordt.
Het boek der openbaring spreekt meer dan
eenig ander bijbelboek van Gods Raad en van
de ontplooiing van dien Raad Gods tot het einde.
Meer dan bij eenig ander bijbelboek bedreigt ons
bij de lezing van de Openbaring aan Johannes
het gevaar van het z.g.n. determinisme, de leer,
dat alles bepaald is en de mensch dus niet ver
antwoordelijk is voor wat hij doet, omdat hij dat
wel zou moeten doen.
Maar de Heere leert ons hier, dat er een ver
gelding zal zijn naar de werken, die de mensch
deed.
Het boek der Openbaring spreekt meer dan
De Heere zegt„Mijn loon is met Mij". Nu mag
uit dat woord „loon" niet worden afgeleid, dat
de zaligheid als een verdiend loon zou kunnen
gevorderd worden. De Schrift leert ons wel an
ders. De zaligheid kan alleen ontvangen worden
uit genade, niet door de werken. De rechtvaar
dige zal door het geloof leven. Paulus leert, dat
de mensch door het geloof gerechtvaardigd
wordt, zonder de werken der wet. Dengene, die
niet werkt, maar gelooft, wordt zijn geloof ge
rekend tot rechtvaardigheid.
Als de Heere hier dus spreekt van Zijn loon,
is dat niet met de bedoeling om te leeren, dat
er zullen zijn, die de zaligheid als een verdiend
loon zullen ontvangen. De zaligheid is er alleen
door de verdienste van Christus en als een loon
op Zijn werk en is alleen uit genade te ontvan
gen.
Toch spreekt de Heere van een loon. En in
dat woord wordt dan aangegeven, dat er een
zekere evenredigheid zal zijn tusschen wat dan
ontvangen wordt en wat die mensch heeft ge
daan, het zij goed, het zij kwaad.
Duidelijk wordt hier de verantwoordelijkheid
van den mensch geleerd en gehandhaafd. Vraagt
men naar de harmonie tusschen die beide waar
heden, dat alles gaat naar Gods raad en dat
toch de mensch voor zijn doen verantwoordelijk
is, dan moet worden geantwoord, dat het ons
niet gegeven is de hoogere eenheid tusschen die
beide te grijpen. Gods Woord stelt ze naast el
kander en wil dat we beide aanvaarden. En de
Schrift leert ons, dat den onrechtvaardige ver
golden zal worden naar zijn ongerechtigheid en
den rechtvaardige zal vergolden worden naar
zijn gerechtigheid.
Wat een waarschuwing ligt daarin voor hem,
die onrecht doet en niet vrijwillig van zijn on
recht aflaat Wat een waarschuwing voor hem,
die vuil is, onrein, onheilig en niet vrijwillig van
z'n onheilig leven afstand doet.
Jezus komt en Zijn loon is met Hem en Hij
zal denzulke vergelden naar zijn werken. Het
eeuwig vonnis zal hem veroordeelen en de straf
zijner zonden zal zijn naar de mate zijner zonden.
Wat een opwekking ligt in die woorden voor
den rechtvaardige en heilige. Dat de rechtvaar
dige nog meer gerechtvaardigd worde, dat hij er
naar sta om nog meer uit te komen in de recht
vaardigheid des geloofs. Dat de heilige nog ge
heiligd worde, dat hij zoeke toe te nemen in
heiligheid.
Want er is loon bij den Heere. Hij zal een
ieder, ook den rechtvaardige en heilige vergelden
naar zijn werken.
HEIJ.
Calvijn's opvoeding.
Er volgt nu voor hem een donkere periode,
'n Tijdelijke asyl werd hem verschaft bij zijn
vriend Louis du Tillet, pastoor van Claire. In
de bibliotheek, die hij daar aantrof, vond hij
zeer veel materiaal voor zijn onderzoekingen.
Hij vormde een kring van geleerden, waarin
hij spoedig de leiding had. Opmerkelijk zijn de
beginwoorden van elke vergadering Laten we
de waarheid vinden. Nietzoeken. Het doel van
Calvijn was zekerheid, weten immers het ge
loof zoekt wetenschap. Zijn belangstelling richtte
zich nu hoofdzakelijk op de theologie. Hij be
reidde zich voor om zijn Institutie te schrijven.
Van Angouleme ging Calvijn naar Nerac,
waar hij eenige tijd doorbracht met Lefevre
d' Etaples, de vader der humanisten, van wie hij
het advies ontving om zich met Melanchton te
verstaan. Van plaats tot plaats reisde hij. Overal
werd hij de leider krachtens zijn karakter en
capaciteiten. In Parijs nauwelijks weer terug,
moet hij hals over kop vluchten naar Bazel. Daar
vertoeft hij nu onder de valsche naam Martia-
nus Lucianus. Hier geeft hij zich geheel en al
aan de studie. Hij stelt zich onder de leiding van
de beste Hebraicus van die dagenSebastian
Münster en maakt zijn kennis van het He-
breeuwsch volkomen. De bevolking in Bazel be
merkte spoedig de aanwezigheid van den vreem
deling, die verzonken in gedachten door de stra
ten der stad liep. Ze vermoeden niet, dat Cal
vijn op zijn wandelingen bezig was te denken
aan zijn werk de Institutie, welk werk hij in
die stad op 23 Augustus 1535 voltooide.
Deze datum is de „capitale datum in het leven
van de Reformator", zegt Lefranc. De geleerde
en de humanist hebben nu definitief plaats ge
maakt voor de apostel. Met dit boek begint de
groote godsdienstige zending van den leider der
Fransche reformatie.
De opvoeding van Calvijn was nog niet vol
komen. Bazel verlaat hij en weer wordt hij een
zwerver en vindt hij o.a. een gastvrij verblijf in
Ferrara bij de hertogin van Renee, den dochter
van Lodewijk de XII van Frankrijk, die zelve
een beschermvrouwe was geworden van de
Fransche refugiés. In deze omgeving van hoog
staande intellectueelen, moet de geest van Cal
vijn verbreed zijn. Moet zijn greep op de begin
selen verstevigd zijn en zijn begrijpen van de
situatie verscherpt. Zijn omgang met Clement
Marot is van het grootste belang geweest voor
de Psalmodie van de Gereformeerde Kerk.
A. H. OUSSOREN.
Dankbare en nuchtere Christenen.
Alle christenen zullen in deze dagen dankbaar
zijn. Ze zullen den Heere prijzen voor de wel
daden, die Hij gegeven heeft.
Ze zullen in de vergaderingen van Gods volk
met den Dienaar des Woords zijn Naam ver
heerlijken.
Dat is heilige plicht en roeping.
Wie in deze dagen niet dankbaar is, verstaat
niet wat de HEERE gedaan heeft.
Hoe Hij ons land en volk nog zegent.
Hoe Hij zegent diegenen, die buigen voor zijn
ordinantiën, ondanks al hun zonden en gebreken.
We hebben allen reden om ootmoedig dank-
baar te zijn.