FEUILLETON BRANDING ZENDING* KERKNIEUWS* van die dagen door gekregen. En met een koude woede deed hij een hevige aanval op de voor naamste misbruiken, die zijn ziel in beroering brachten. Bewerende, dat dergelijke misbruiken een beleediging voor God waren. Omdat het ge hoor zulk een uitgelezen gezelschap was en de aanval zoo hevig was, was de uitwerking gewel dig. Het Parlement nam de zaak met tegenzin in handen. Calvijn en Cop moesten vluchten. De werkelijke schuldige (Calvijn) moest een touw maken van beddelakens en zich zoo uit zijn raam laten zakken om te kunnen ontvluchten. A. H. OUSSOREN. MöTTLINGEN (VU). Bezwaren tegen Möttlingen. Ons onderzoek, of deze geest uit God is, mag dus niet in het minst door genezingen worden beïnvloed door de goede dingen, die er in Mött lingen zijn. Wie zal er wat op tegen hebben, dat er een gelijkheid van standen voor God gepredikt wordt en dat de broeders bij hun behandeling den per soon des menschen niet aanzien en dat ook ver der het onderscheid tusschen de standen wegvalt? Geschiedt niet hetzelfde in de kerk Is het al thans niet een eisch van de gemeenschap der heiligen En zitten niet aan den Avondmaals- disch de rijke en arme broeders en zusters dwars door elkaar Hoevele geleerde menschen ont vangen geen eenvoudige ouderlingen in den naam van den Heere Jezus Christus en stellen zich onder hun opzicht en tucht en luisteren begeerig naar de woorden van troost en vermaan, die die broeders spreken Ik weet wel, dat het meer gebeuren moest, en dat er vaak in onze kerken gespot wordt, inzonderheid met het ambt van ouderling, maar men behoeft toch voor deze din gen niet naar Möttlingen te reizen. Wie zal er wat op tegen hebben, dat de broe ders hun bezoekers op hun fouten en gebreken wijzen en hen oproepen tegen hun ouden mensch te strijden Alleen, moet men er voor naar Mött lingen gaan Helpt het niet, als de prediking het doet Helpt het niet, als het op huisbezoek ge schiedt Wie zal er wat op tegen hebben, dat een be zoeker zijn hart eens uitstort bij een broeder Maar, wederom, moet men daarvoor naar Mött lingen gaan Wie zal er wat op tegen hebben, dat huiselijke godsdienstoefeningen worden gehouden Maar moet men naar Möttlingen gaan om de kracht en rijkdom van het Woord Gods te zien Zit ér niet in dat gaan naar Möttlingen het onge wone, dat trekt Natuurlijk, het is de kracht van dat ongewone. Heel mooi vinden we dat bij Wil- ma. De z.g.n. genezen broeder Geiger houdt in tegenwoordigheid van Wilma een bijbelbespre king over Daniël 9. Daniël staat daar voor het volk en bidt voor zijn volk en besluit zichzelf mede onder dat zondige volk „wij hebben ge zondigd, wij en onze vadereno Heere, ver geef". In de bespreking van dat hoofdstuk zegt Broeder Geiger dan aan het slot, dat het pas heelemaal goed staat met ons, als wij ook leer den zoo priesterlijk te staan voor degenen, die God aan onze zorgen heeft toevertrouwd, de menschen, met wie God ons in aanraking brengt. Wilma vindt die opmerking ontzaglijk rijk en liefdevol. Waarom dat zoo ontzaglijk rijk en liefdevol is Zouden dergelijke opmerkingen niet in talrijke preeken gemaakt worden, al worden die preeken dan niet gehouden in Möttlingen door een „genezen" broeder Ons oordeel kan dus niet bepaald worden door de geloofsgenezingen en door het goede, dat er in Möttlingen is, het moet bepaald worden door het Woord van God. Dit is de vraag wat zegt hiervan het Woord Gods Ik geloof, dat het Woord Gods enkele zware dingen tegen Mött lingen heeft. Ik noem als eerste bezwaar tegen Möttlingen, dat men in Möttlingen de handen oplegt als mid del om aan anderen de krachten des Geestes mede te deelen. Die handoplegging neemt in Möttlingen een zeer groote plaats in, is wel een der meest-kenmerkende dingen van Möttlingen. Maar die plaats is veel te groot, veel te groot naar de uitspraken der H. S. De H. S. leert ons wel, dat er in verschillende gevallen van hand opleggingen sprake is, maar van een regel om deze cejemonie toe te passen weet de H. Schrift niet. Nergens aldus Prof. Aalders in het Ouder lingenblad van Juni 1936 wordt het opleggen van de handen voorgeschreven of aanbevolen DOOR K. H. MARINUSSEN 48) Een verfrisschende zeewind woei hun langs het gelaat. Het wemelde op den boulevard van soldaten en matrozen, die aan het passagieren waren, wat ook het geval was op den Nieuwen- dijk, waar de café's vol zaten en lichtzinnige meisjes toenadering tot de militairen zochten. Zij passeeren de bomvrije kazerne en Dolf was blij, dat hij in het Arsenaal was beland. Want al beteekende die noodkazerne niet veel, de bomvrije leek hem een bedompte, duffe ge vangenis toe. En geheel ten onrechte was zijn meening niet. De binnenstad van Vlissingen viel hem niet mede, al had hij respect voor de werkplaatsen van de scheepswerf „De Schelde" met haar gi gantische kranen, die mijlen ver in den omtrek zichtbaar waren. Het tweetal, druk pratende, want de mond van Van Oosten stond nooit stil, hij had een zeld zaam levendige natuur, dwaalde meer af naar den zeekant, om een bank op den boulevard vlakbij het strand op te zoeken en zich te koes teren in de stralen van de ondergaande zon. Het was een zeldzame zomer, die steeds aanhield. Sinds den middag was de wind van het Oosten door het Zuid-Oosten naar het Zuiden geloopen. zelfs bij de ambtsdragers komt deze ceremonie niet als noodzakelijke verplichting voor. En nog veel minder grond is er om de handoplegging te beschouwen als een middel om de krachten des Geestes mede te deelen. Dat blijkt reeds hieruit, dat de oplegging der handen in de H. Schrift in de meest verschillende gevallen voorkomtbij zegening (Gen. 48 13, Matth. 1915, Lucas 24 50), of vloek (Lev. 24 14), bij instelling van ambtsdragers (Deut. 34 9, Hand. 6:6, 1 Tim. 5 22, bij genezing van zieken (Matth. 8 15, Hand. 9: 12), bij offeranden als zinnebeeld van overdracht der zonden (Lev. 4:4, 15; 16:21), en in één geval om den Heiligen Geest mede te deelen (Hand. 8:17). Maar wat veel sterker spreekt, nergens leert de H. Schrift, dat de op legging der handen een middel is om de krachten des H. Geestes mede te deelen. In Hand. 8 17 zijn het de apostelen door wier handoplegging de H. Geest gegeven wordt, maar wij missen het recht, daaruit af te leiden dat dit ook aan ieder willekeurig geloovige zou toekomen. Wanneer men dus in Möttlingen de handoplegging toepast ten einde daardoor de krachten des H. Geestes mede te deelen, beweegt men zich daarmede in een richting, die in de H. Schrift hoegenaamd geen steun vindtja, die met de voorstelling der H. Schrift volkomen in strijd is. Want in ieder geval is de H. Schrift verre van de gedachte, alsof door eenige uitwendige plechtigheid gees telijke krachten zouden kunnen worden meege deeld. Dat is wat onze Catechismus zou noemen superstitie of bijgeloof. En het was juist om alle superstitie of bijgeloof te mijden, dat de Refor matie in tegenstelling met Rome van de hand oplegging zelfs bij ambtsdragers liever niet wilde wetenzoodat bij ons deze ceremonie (maar zonder dat men daaraan eenige wezenlijke be- teekenis hecht) alleen is bewaard gebleven bij de eerste bevestiging van een dienaar des Woords in het ambt. Tot zoover Prof. Aalders, met wien wij vol komen kunnen meegaan de handoplegging in Möttlingen achten wij totaal onschriftuurlijk en is een vergrijp tegen het eerste gebod des Heeren. Ik noem als tweede bezwaar het leven bij in gevingen en visioenen, in plaats dat men leeft bij het Woord Gods. Ik sprak reeds over de won derlijke manier, waarop Vader Stanger den Bij bel uitlegde hij zou op die wijze donkere plaat sen onder de leiding des Geestes ophelderen. Maar ook verder leeft men bij ingevingen, vi sioenen en wat dies meer zij. In visioenen wordt aan Stanger getoond, waar hij in Möttlingen moet gaan wonen en waar hij zijn ark moet bou wen. Driemaal heeft de Heere de hand op zijn hoofd gelegd en hem zoo direct gezalfd. Zoo zijn toch zijn eigen woorden Mij heeft de Heer Zelf verwaardigd de handen op te leggen en te zalven. Driemaal heeft de Heer mij de handen op het hoofd gelegd en mij alzoo direct gezalfd. Zijn bekeeringsweg is vol stemmen en visioenen. Altijd weer is er bij hem het leven bij andere dingen dan Gods Woord en we zullen toch bij dat Woord alleen leven. Erger wordt het nog, dat ook vragen van be lijdenis enz. door gezichten en visioenen opge lost moeten worden. Möttlingen wil niet gaarne voor een secte gehouden worden, wil ook niet tegenover de kerk staan. Wij waardeeren dat, omdat wij gelooven, dat krachtens Gods Woord de geloovige geroepen is zich bij de ware kerk te voegen, maar de grond, waarop Möttlingen dat doet, kunnen we alles behalve waardeeren. Die grond is n.l. deze Vader Stanger stelde ook eenmaal in zijn vragen aan den Heere Jezus de vraag naar de kerk en toen heeft de Heere per soonlijk tot hem gezegdhet zou de grootste ongerechtigheid zijn, wanneer hij uit de kerk zou treden. Möttlingen aanvaardt ook den kinderdoop, en wij juichen dat toe, maar wederom, het geschiedt op zulk een wonderlijken grond Vader Stanger stelde ook de vraag naar den kinderdoop, en toen kreeg hij weer rechtstreeksch antwoord de kinderdoop is goed. Men vindt dat in de bewe ging van Möttlingen zeer eenvoudig en het is ook erg eenvoudig, maar is het ook naar de Schrift Hebben wij ter openbaring van de waar heden omtrent God en Zijn werken dat noodig Heeft God Zich niet geopenbaard in Zijn Zoon En als nu eens een ander een andere openbaring zou verkrijgen Möttlingen verlaat hiermee den vasten basis van Gods Woord en gaat zich hier door overgeven aan allerlei oncontroleerbare leeringen en feiten, en bedroeft hierin God, Die Zijn laatste Woord gesproken heeft en daaraan Zijn kinderen heeft gebonden. Meliskerke. M. VREUGDENHIL. Daardoor kwam het, dat zoo nu en dan een dof geluid werd vernomen kanongebulder in België, waar de oorlog in vollen gang was. Uit de bladen, die hij getrouw las, was Dolf gewaar geworden, dat het den Duitschers in België niet was meegevallen. Vermoedelijk had den zij gedacht, spoedig in het Noorden van Frankrijk te zitten, maar het kleine Belgische le ger hield hen lang op en trok terug op Antwer pen, dat wel belegerd en ingenomen zou moeten worden, daar een vijand in den rug niet te dul den was. Zij vermoedden dan ook, dat het doffe, tot hen doordringende gebulder een gevolg was van de beschieting van Antwerpen, al waren de Duitschers er nog uren van verwijderd. Maar Dolf had gelezen, dat Duitschland in het veld was gekomen met geweldige kanonnen van 42 c.M., dikke Bertha's genoemd, die op kilometers afstand doel troffen. Daardoor waren ook de forten van Luik beschoten en gevallen. Het stond vast, dat het Belgische leger het Duitsche niet keeren kon, maar wel lang ophou den, zoodat Frankrijk gelegenheid kreeg, zich gereed te maken. Dolf gunde het Duitschland, want in tegenstelling met zeer vele Nederlanders was hij anti-Duitsch, al was het alleen maar om het schandstuk, dat met België was uitgehaald. Opeens sprong Van Oosten op en salueerde, welk voorbeeld door den peinzenden Dolf werd gevolgd rakelings passeerde een luitenant. Zijn gelaat kwam Dolf verbazend bekend voor, maar hij kon den officier toch niet thuis brengen. Het merkwaardige was evenwel, dat de luitenant ook hem aanstaarde en hem dan in eenen aansprak. „Ik heb je meer ontmoet", zeide hij. „Hoe ZENDING VAN ZEELAND, NOORD-BRABANT EN LIMBURG, (Residentie Kedoe, af deelingen Magelang en Temanggoeng) door C. van Nes. (Slot) ARBEID ONDER DE INHEEMSCHE VROUWEN EN MEISJES. Voor het werk onder de Javaansche vrouwen was een bekwame vrouwelijke kracht zeer noo dig. Op ongedachte wijze kregen de Kerken der 3 Zuidelijke provincies in 1935 de beschikking over een toegewijde arbeidskracht in Mej. C. Baarbé, die reeds gedurende 14 jaren eerst 8 jaar als onderwijzeres in Solo, daarna als hoofd van de Chr. Huishoudschool en van de Chr. Schakelschool te Magelang - het Christelijk on derwijs en de Zending in Indië en vooral in het Magelangsche had gediend. In 1935 werd zij door de Kerk van Middelburg uitgezonden met tweeërlei taak. Ten eerste om de krachten die onder de Ja vaansche en Chineesche vrouwen en meisjes aan wezig zijn mobiel te maken en ten tweede om te arbeiden onder hen die, vooral op de lagere en middelbare scholen, reeds in aanraking met het Evangelie kwamen. Ds. Merkelijn schrijft over haar, dat zij veel ingang heeft. Opmerkelijk is daarbij de zuig kracht die van de Chineezen uitgaat. Bij Mej. Baarbé wonen de twee vrouwelijke goeroes indjil, terwijl zij ook een abituriënt van de huishoudschool aanstelde voor de naaicursus sen, welke zij in een viertal dessa's oprichtte en waar tevens door haar Bijbelsche Geschiedenis verteld wordt. NOG GEEN TWEEDEN MISSIONAIREN DIENAAR DES WOORDS. Reeds in 1924 was men tot de overtuiging ge komen, dat binnen niet al te langen tijd beslist zou moeten worden over de uitzending van een tweeden missionairen predikant. Er ging geen jaar voorbij waarin niet de mogelijkheid daarvan werd overwogen. Het werk van Ds. Merkelijn breidde zóó uit, dat het scheen, dat niet één maar drie missionairen predikanten noodig zouden zijn. Niettemin bleek het tot dusver onmogelijk wegen te vinden om tot uitzending van een tweeden missionairen Dienaar des Woords te komen en de kansen, dat het binnenkort zal kunnen gebeu ren lijken op het oogenblik niet groot te zijn. Omdat Ds. Merkelijn echter binnen afzienba- ren tijd hoopt te repatrieeren heeft de Zendende Kerk van Middelburg op 23 Mei 1935 als mis sionair predikant beroepen Cand. C. van Nes, die gedurende 2 jaar zich in Holland voorbereidt voor den missionairen arbeid en daarna nog ten minste 1 jaar onder leiding van Ds. Merkelijn zich in diens omvangrijken arbeid hoopt in te werken. SAMENVATTING. Gedurende de bijna 25 jaar, dat Ds. Merkelijn in Magelang heeft gewerkt is daar ontstaan een Zendingsvrucht bestaande uit 6 geïnstitueerde Javaansche Gereformeerde Kerken (Magelang, Djoema, Blondo, Tempel, Temanggoeng en Pa rakan) die samen vormen de classis Kedoe. Voorts 1 geïnstitueerde Chineesche Kerk te Ma gelang, behoorend bij de classis Djocja. 5 plaat sen waar onder de Chineezen regelmatig wordt gearbeid (Parakan, Temanggoeng, Moentilan, Grabag en Salaman), 6 plaatsen waar reeds een kleine gemeente werd verzameld, die nog niet ge- institueerd werden (Setjang, Pingit, Djamblan- gan, Ngadiredjo, Bono en Tjandiroto), talrijke plaatsen waar men voorts tracht ingang te vin den door scholen en evangelieprediking. Verder één hoofdhospitaal te Magelang (geheel onge subsidieerd) met een kleine honderd bedden, en één gesubsidieerd hulphospitaal te Parakan met 50 bedden, een uitgebreide colportagedienst met onderscheidene colporteurs, 10 Zendingsscholen met Javaansch of Maleisch als voertaal en een 10-tal Scholen met den Bijbel met Hollandsch als voertaal. De kerken van Zeeland, Noord-Brabant en Limburg vormen verreweg de kleinste en zwak ste groep van kerken, die met elkander een Zen dingsterrein hebben te onderhouden. Alle andere groepen zijn ongeveer tweemaal zoo sterk en zoo groot. Het terrein der Zeeuwsche Kerken is groot en dicht bevolkt, terwijl het bovendien het eenig- kan dat Dolf wist hetde stem verried den officier. „U is luitenant Van der Poll", merkte hij op. „Die ben,' ik. Waar hebben wij elkaar ont moet „In de stoomtram naar Zwolle, luitenant." De ander, alle rang vergetend, er was trou wens veel verbroedering in het begin der mobili satie, stak gul de hand uit„Waarlijk. Ik weet het alOch, we waren toen beiden in burger en dan kom je in de war. Toch je gezicht kwam me zoo bekend voor. En geen wonder. Want we hadden toen een geanimeerd gesprek. Zoo, dus je bent onder de wapenen En zeker al afgericht In Den Haag De reserve eerste luitenant nam plaats naast de beide miliciens. „Laten we wat praten", zeide hij. ,,'k Was op weg naar het Militair Tehuis, maar kan daar wel een half uurtje later komen. Vertel me eens, hoe het met je gegaan is." Het viel Dolf op, dat de officier, die zoo ka meraadschappelijk naast hem zat, vertelde, dat hij op weg was naar het Militair Tehuis. Hij had, althans in het eene tehuis, in Den Haag nog nooit een officier ontmoet. Maar er waren in de residentie nog enkele tijdelijke tehuizen ingericht en sergeant Everaards had hem verzekerd, daar wel eens officieren te hebben gezien. Er waren in elk geval godsdienstige officieren. Trouwens, hij was er wel van overtuigd, dat Frits er op zijn tijd ook te vinden zou zijn. In korte woorden deed Dolf relaas van zijn eerste diensttijd. ,,'t Was wel een plotselinge, vreemde gewaar- ste terrein is waar het ziekenhuis geheel zonder subsidie wordt geëxploiteerd. De Kerken in Zee land hebben voor dit werk, dat zich steeds uit breidt, veel moeten offeren en zij geven ook veel meer dan de kerken van eenige andere Provincie. Maar deze bereidheid tot geven is dan ook door' God met een ongewoon overvloedigen zegen op den Zendingsarbeid beloond. V.U.-PLAN 1937. Opbrengst 14e lichting. Uit verschillende plaatsen ontvingen wij be richt, dat men door de ongunstige weersgesteld heid de 14e lichting voor het V.U.-plan niet had kunnen uitvoeren. De wegen waren onbegaan baar en de busjes daardoor niet te bereiken. Dit had tengevolge, dat de Januarilichting 1937 lager is dan die van het vorige jaar. Toch ver melden wij met dankbaarheid, dat de 14e lichting 17.000,heeft opgebracht. De twee lichtin gen, die vóór 29 October 1937 nog moeten wor den verricht, zullen ongetwijfeld hooger zijn, op dat in October een zoo groot mogelijk bedrag aan Directeuren zal worden aangeboden. Dezer dagen werden Hoofden en Spaarsters ingelicht over de nieuwe plannen ten opzichte van het V.U.-plan. Ongetwijfeld zal het besluit, dat het sparen voor de Medische- en de Wis- en Natuurkundige Faculteit wordt voortgezet, met dankbaarheid en blijdschap worden ontvangen. Onze Christenvrouwen zien, ook in den zegen, die in de afgeloopen jaren op dit werk mocht rusten, een aanwijzing, dat deze arbeid niet mag worden opgegeven. Zij durven biddend en werkend Gods zegen, ook op de nieuwe plannen, verwachten. BEROEPEN TE Stad aan 't HaringvlietK. Bokma te Waardhuizen. AANGENOMEN NAAR Zwartsluis Cand. A. Zwaan te Enkhuizen. BEDANKT VOOR Leiden W. H. v. d. Vegt te Goes. CANADA. Van Ds. P. Prins te Deventer ontving ik een schrijven, dat betrekking heeft op de vestiging van Gereformeerde Nederlanders in Canada, met verzoek dit te willen opnemen in ons Ouderlin genblad. Ik voldoe aan dit verzoek zeer gaarne, aangezien de zaak die in dat schrijven behandeld wordt mij voorkomt van zeer groot belang te zijn. En daar mij door de Generale Synode onzer kerken is verzocht mij te willen belasten met de ontvangst en de overmaking van gelden voor de Gereformeerde Kerken in Canada, gevoel ik mij gedrongen de bizondere aandacht op dit belang te vestigen. Want het is goed, het is kostelijk, dat wij de in Canada geformeerde kerken finan cieel steunen maar het is ongetwijfeld van nog meer beteekenis, dat wij, voor zoover wij daar aan iets doen kunnen, de mogelijkheid van de vestiging van meerdere Gereformeerde Kerken helpen vergrooten. En daartoe lijkt ons de raad, die vanuit Canada zelf gegeven wordt, zeer dien stig zoodat wij er van ganscher harte toe mede werken om daaraan bekendheid te geven en daarvoor belangstelling te vragen. Hieronder volgt dan wat Ds. Prins schrijft. G. CH. AALDERS. Een broer van mij, die zich tien jaar geleden als farmer in Canada vestigde, en zoowel door zijn ervaring als door zijn betrekkingen met of- ficieele instanties een goeden kijk heeft gekregen niet alleen op de levenskansen, die daar voor Hollanders bestaan, maar ook op de gevaren, die ze er kunnen loopen, schreef mij dezer dagen o.a. het volgende „De vraag houdt me den laatsten tijd meer en meer bezig, wat er hier gedaan kan worden tot uitbreiding van het Calvinistisch leven. Er zijn in den loop der jaren al verscheidene Gerefor meerde gezinnen in dit land gevestigd, doch een groot deel daarvan is strijdensmoede afgezakt. Zoovelen hebben bij hun vertrek uit Holland te weinig gedacht aan het bewaren van geestelijke gemeenschap. De een is hier en de ander daar terecht gekomen sommigen waren in de waan, wording voor je, zóó, zonder van toeten noch blazen te weten, in den militairen dienst te wor den gezet. Intusschen bemerk ik tot mijn voldoe ning, dat je er niet onder lijdt. Je ziet er kern gezond uit, daarbij Van Oosten aanziend en op merkend „Ik had met dat jongmensch vlak naar het lichaam tenminste", glimlachte hij vóór de mobilisatie in een stoomtram, een heel twistge sprek en „Pardon, luitenant, van een twistgesprek was geen sprake", viel Dolf hem in de rede. „Nu verschil van meening dan. Sta je, gezien de feiten, nog steeds op hetzelfde standpunt „Dat is natuurlijk niet mogelijk", bekende Dolf eerlijk. „De feiten spreken een al te duidelijke taal." Inderdaad was hij op dat punt volkomen ont nuchterd. De voorspelling van luitenant Van der Poll en anderen was uitgekomen de Internatio nale, waarop zoo gesnoefd werd, was als een zeepbel uit elkaar gespat. En eenige dagen later was de leider der partij, dien hij zoo vereerde, Mr. Troelstra, voor zijn besef van zijn hoog voet stuk gevallen, want hij had in de Tweede Kamer verklaard, dat alle partijgeschillen op zij moes ten worden gezet en de nationale eenheid op den voorgrond treden moest. En de S.D.A.P., die steeds tegen de oorlogsbegrooting stemde, stemde gereedelijk toe in de mobilisatie-credieten. Wat bleef er nu over van het gesnoef van vóór den oorlog Die houding was hem ontzettend tegen gevallen en had hem tot nadenken gestemd. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2