FEUILLETON
BRANDING
ZENDING*
KERKNIEUWS*
van die dagen door gekregen. En met een koude
woede deed hij een hevige aanval op de voor
naamste misbruiken, die zijn ziel in beroering
brachten. Bewerende, dat dergelijke misbruiken
een beleediging voor God waren. Omdat het ge
hoor zulk een uitgelezen gezelschap was en de
aanval zoo hevig was, was de uitwerking gewel
dig. Het Parlement nam de zaak met tegenzin in
handen. Calvijn en Cop moesten vluchten. De
werkelijke schuldige (Calvijn) moest een touw
maken van beddelakens en zich zoo uit zijn raam
laten zakken om te kunnen ontvluchten.
A. H. OUSSOREN.
MöTTLINGEN (VU).
Bezwaren tegen Möttlingen.
Ons onderzoek, of deze geest uit God is, mag
dus niet in het minst door genezingen worden
beïnvloed door de goede dingen, die er in Mött
lingen zijn.
Wie zal er wat op tegen hebben, dat er een
gelijkheid van standen voor God gepredikt wordt
en dat de broeders bij hun behandeling den per
soon des menschen niet aanzien en dat ook ver
der het onderscheid tusschen de standen wegvalt?
Geschiedt niet hetzelfde in de kerk Is het al
thans niet een eisch van de gemeenschap der
heiligen En zitten niet aan den Avondmaals-
disch de rijke en arme broeders en zusters dwars
door elkaar Hoevele geleerde menschen ont
vangen geen eenvoudige ouderlingen in den naam
van den Heere Jezus Christus en stellen zich
onder hun opzicht en tucht en luisteren begeerig
naar de woorden van troost en vermaan, die die
broeders spreken Ik weet wel, dat het meer
gebeuren moest, en dat er vaak in onze kerken
gespot wordt, inzonderheid met het ambt van
ouderling, maar men behoeft toch voor deze din
gen niet naar Möttlingen te reizen.
Wie zal er wat op tegen hebben, dat de broe
ders hun bezoekers op hun fouten en gebreken
wijzen en hen oproepen tegen hun ouden mensch
te strijden Alleen, moet men er voor naar Mött
lingen gaan Helpt het niet, als de prediking het
doet Helpt het niet, als het op huisbezoek ge
schiedt
Wie zal er wat op tegen hebben, dat een be
zoeker zijn hart eens uitstort bij een broeder
Maar, wederom, moet men daarvoor naar Mött
lingen gaan
Wie zal er wat op tegen hebben, dat huiselijke
godsdienstoefeningen worden gehouden Maar
moet men naar Möttlingen gaan om de kracht
en rijkdom van het Woord Gods te zien Zit
ér niet in dat gaan naar Möttlingen het onge
wone, dat trekt Natuurlijk, het is de kracht van
dat ongewone. Heel mooi vinden we dat bij Wil-
ma. De z.g.n. genezen broeder Geiger houdt in
tegenwoordigheid van Wilma een bijbelbespre
king over Daniël 9. Daniël staat daar voor het
volk en bidt voor zijn volk en besluit zichzelf
mede onder dat zondige volk „wij hebben ge
zondigd, wij en onze vadereno Heere, ver
geef". In de bespreking van dat hoofdstuk zegt
Broeder Geiger dan aan het slot, dat het pas
heelemaal goed staat met ons, als wij ook leer
den zoo priesterlijk te staan voor degenen, die
God aan onze zorgen heeft toevertrouwd, de
menschen, met wie God ons in aanraking brengt.
Wilma vindt die opmerking ontzaglijk rijk en
liefdevol. Waarom dat zoo ontzaglijk rijk en
liefdevol is Zouden dergelijke opmerkingen niet
in talrijke preeken gemaakt worden, al worden
die preeken dan niet gehouden in Möttlingen
door een „genezen" broeder
Ons oordeel kan dus niet bepaald worden door
de geloofsgenezingen en door het goede, dat er
in Möttlingen is, het moet bepaald worden door
het Woord van God. Dit is de vraag wat zegt
hiervan het Woord Gods Ik geloof, dat het
Woord Gods enkele zware dingen tegen Mött
lingen heeft.
Ik noem als eerste bezwaar tegen Möttlingen,
dat men in Möttlingen de handen oplegt als mid
del om aan anderen de krachten des Geestes
mede te deelen. Die handoplegging neemt in
Möttlingen een zeer groote plaats in, is wel een
der meest-kenmerkende dingen van Möttlingen.
Maar die plaats is veel te groot, veel te groot
naar de uitspraken der H. S. De H. S. leert ons
wel, dat er in verschillende gevallen van hand
opleggingen sprake is, maar van een regel om
deze cejemonie toe te passen weet de H. Schrift
niet.
Nergens aldus Prof. Aalders in het Ouder
lingenblad van Juni 1936 wordt het opleggen
van de handen voorgeschreven of aanbevolen
DOOR
K. H. MARINUSSEN
48)
Een verfrisschende zeewind woei hun langs
het gelaat. Het wemelde op den boulevard van
soldaten en matrozen, die aan het passagieren
waren, wat ook het geval was op den Nieuwen-
dijk, waar de café's vol zaten en lichtzinnige
meisjes toenadering tot de militairen zochten.
Zij passeeren de bomvrije kazerne en Dolf
was blij, dat hij in het Arsenaal was beland.
Want al beteekende die noodkazerne niet veel,
de bomvrije leek hem een bedompte, duffe ge
vangenis toe. En geheel ten onrechte was zijn
meening niet.
De binnenstad van Vlissingen viel hem niet
mede, al had hij respect voor de werkplaatsen
van de scheepswerf „De Schelde" met haar gi
gantische kranen, die mijlen ver in den omtrek
zichtbaar waren.
Het tweetal, druk pratende, want de mond van
Van Oosten stond nooit stil, hij had een zeld
zaam levendige natuur, dwaalde meer af naar
den zeekant, om een bank op den boulevard
vlakbij het strand op te zoeken en zich te koes
teren in de stralen van de ondergaande zon. Het
was een zeldzame zomer, die steeds aanhield.
Sinds den middag was de wind van het Oosten
door het Zuid-Oosten naar het Zuiden geloopen.
zelfs bij de ambtsdragers komt deze ceremonie
niet als noodzakelijke verplichting voor. En nog
veel minder grond is er om de handoplegging te
beschouwen als een middel om de krachten des
Geestes mede te deelen. Dat blijkt reeds hieruit,
dat de oplegging der handen in de H. Schrift in
de meest verschillende gevallen voorkomtbij
zegening (Gen. 48 13, Matth. 1915, Lucas
24 50), of vloek (Lev. 24 14), bij instelling van
ambtsdragers (Deut. 34 9, Hand. 6:6, 1 Tim.
5 22, bij genezing van zieken (Matth. 8 15,
Hand. 9: 12), bij offeranden als zinnebeeld van
overdracht der zonden (Lev. 4:4, 15; 16:21),
en in één geval om den Heiligen Geest mede te
deelen (Hand. 8:17). Maar wat veel sterker
spreekt, nergens leert de H. Schrift, dat de op
legging der handen een middel is om de krachten
des H. Geestes mede te deelen. In Hand. 8 17
zijn het de apostelen door wier handoplegging
de H. Geest gegeven wordt, maar wij missen het
recht, daaruit af te leiden dat dit ook aan ieder
willekeurig geloovige zou toekomen. Wanneer
men dus in Möttlingen de handoplegging toepast
ten einde daardoor de krachten des H. Geestes
mede te deelen, beweegt men zich daarmede in
een richting, die in de H. Schrift hoegenaamd
geen steun vindtja, die met de voorstelling der
H. Schrift volkomen in strijd is. Want in ieder
geval is de H. Schrift verre van de gedachte,
alsof door eenige uitwendige plechtigheid gees
telijke krachten zouden kunnen worden meege
deeld. Dat is wat onze Catechismus zou noemen
superstitie of bijgeloof. En het was juist om alle
superstitie of bijgeloof te mijden, dat de Refor
matie in tegenstelling met Rome van de hand
oplegging zelfs bij ambtsdragers liever niet wilde
wetenzoodat bij ons deze ceremonie (maar
zonder dat men daaraan eenige wezenlijke be-
teekenis hecht) alleen is bewaard gebleven bij de
eerste bevestiging van een dienaar des Woords
in het ambt.
Tot zoover Prof. Aalders, met wien wij vol
komen kunnen meegaan de handoplegging in
Möttlingen achten wij totaal onschriftuurlijk en
is een vergrijp tegen het eerste gebod des Heeren.
Ik noem als tweede bezwaar het leven bij in
gevingen en visioenen, in plaats dat men leeft bij
het Woord Gods. Ik sprak reeds over de won
derlijke manier, waarop Vader Stanger den Bij
bel uitlegde hij zou op die wijze donkere plaat
sen onder de leiding des Geestes ophelderen.
Maar ook verder leeft men bij ingevingen, vi
sioenen en wat dies meer zij. In visioenen wordt
aan Stanger getoond, waar hij in Möttlingen
moet gaan wonen en waar hij zijn ark moet bou
wen. Driemaal heeft de Heere de hand op zijn
hoofd gelegd en hem zoo direct gezalfd. Zoo
zijn toch zijn eigen woorden Mij heeft de Heer
Zelf verwaardigd de handen op te leggen en te
zalven. Driemaal heeft de Heer mij de handen
op het hoofd gelegd en mij alzoo direct gezalfd.
Zijn bekeeringsweg is vol stemmen en visioenen.
Altijd weer is er bij hem het leven bij andere
dingen dan Gods Woord en we zullen toch bij
dat Woord alleen leven.
Erger wordt het nog, dat ook vragen van be
lijdenis enz. door gezichten en visioenen opge
lost moeten worden. Möttlingen wil niet gaarne
voor een secte gehouden worden, wil ook niet
tegenover de kerk staan. Wij waardeeren dat,
omdat wij gelooven, dat krachtens Gods Woord
de geloovige geroepen is zich bij de ware kerk
te voegen, maar de grond, waarop Möttlingen
dat doet, kunnen we alles behalve waardeeren.
Die grond is n.l. deze Vader Stanger stelde ook
eenmaal in zijn vragen aan den Heere Jezus de
vraag naar de kerk en toen heeft de Heere per
soonlijk tot hem gezegdhet zou de grootste
ongerechtigheid zijn, wanneer hij uit de kerk zou
treden.
Möttlingen aanvaardt ook den kinderdoop, en
wij juichen dat toe, maar wederom, het geschiedt
op zulk een wonderlijken grond Vader Stanger
stelde ook de vraag naar den kinderdoop, en
toen kreeg hij weer rechtstreeksch antwoord de
kinderdoop is goed. Men vindt dat in de bewe
ging van Möttlingen zeer eenvoudig en het is
ook erg eenvoudig, maar is het ook naar de
Schrift Hebben wij ter openbaring van de waar
heden omtrent God en Zijn werken dat noodig
Heeft God Zich niet geopenbaard in Zijn Zoon
En als nu eens een ander een andere openbaring
zou verkrijgen Möttlingen verlaat hiermee den
vasten basis van Gods Woord en gaat zich hier
door overgeven aan allerlei oncontroleerbare
leeringen en feiten, en bedroeft hierin God, Die
Zijn laatste Woord gesproken heeft en daaraan
Zijn kinderen heeft gebonden.
Meliskerke. M. VREUGDENHIL.
Daardoor kwam het, dat zoo nu en dan een dof
geluid werd vernomen kanongebulder in België,
waar de oorlog in vollen gang was.
Uit de bladen, die hij getrouw las, was Dolf
gewaar geworden, dat het den Duitschers in
België niet was meegevallen. Vermoedelijk had
den zij gedacht, spoedig in het Noorden van
Frankrijk te zitten, maar het kleine Belgische le
ger hield hen lang op en trok terug op Antwer
pen, dat wel belegerd en ingenomen zou moeten
worden, daar een vijand in den rug niet te dul
den was. Zij vermoedden dan ook, dat het doffe,
tot hen doordringende gebulder een gevolg was
van de beschieting van Antwerpen, al waren de
Duitschers er nog uren van verwijderd. Maar
Dolf had gelezen, dat Duitschland in het veld
was gekomen met geweldige kanonnen van 42
c.M., dikke Bertha's genoemd, die op kilometers
afstand doel troffen. Daardoor waren ook de
forten van Luik beschoten en gevallen.
Het stond vast, dat het Belgische leger het
Duitsche niet keeren kon, maar wel lang ophou
den, zoodat Frankrijk gelegenheid kreeg, zich
gereed te maken. Dolf gunde het Duitschland,
want in tegenstelling met zeer vele Nederlanders
was hij anti-Duitsch, al was het alleen maar om
het schandstuk, dat met België was uitgehaald.
Opeens sprong Van Oosten op en salueerde,
welk voorbeeld door den peinzenden Dolf werd
gevolgd rakelings passeerde een luitenant. Zijn
gelaat kwam Dolf verbazend bekend voor, maar
hij kon den officier toch niet thuis brengen. Het
merkwaardige was evenwel, dat de luitenant ook
hem aanstaarde en hem dan in eenen aansprak.
„Ik heb je meer ontmoet", zeide hij. „Hoe
ZENDING VAN ZEELAND,
NOORD-BRABANT EN LIMBURG,
(Residentie Kedoe, af deelingen Magelang
en Temanggoeng) door C. van Nes.
(Slot)
ARBEID ONDER DE INHEEMSCHE
VROUWEN EN MEISJES.
Voor het werk onder de Javaansche vrouwen
was een bekwame vrouwelijke kracht zeer noo
dig. Op ongedachte wijze kregen de Kerken der
3 Zuidelijke provincies in 1935 de beschikking
over een toegewijde arbeidskracht in Mej. C.
Baarbé, die reeds gedurende 14 jaren eerst 8
jaar als onderwijzeres in Solo, daarna als hoofd
van de Chr. Huishoudschool en van de Chr.
Schakelschool te Magelang - het Christelijk on
derwijs en de Zending in Indië en vooral in het
Magelangsche had gediend.
In 1935 werd zij door de Kerk van Middelburg
uitgezonden met tweeërlei taak.
Ten eerste om de krachten die onder de Ja
vaansche en Chineesche vrouwen en meisjes aan
wezig zijn mobiel te maken en ten tweede om te
arbeiden onder hen die, vooral op de lagere en
middelbare scholen, reeds in aanraking met het
Evangelie kwamen.
Ds. Merkelijn schrijft over haar, dat zij veel
ingang heeft. Opmerkelijk is daarbij de zuig
kracht die van de Chineezen uitgaat.
Bij Mej. Baarbé wonen de twee vrouwelijke
goeroes indjil, terwijl zij ook een abituriënt van
de huishoudschool aanstelde voor de naaicursus
sen, welke zij in een viertal dessa's oprichtte en
waar tevens door haar Bijbelsche Geschiedenis
verteld wordt.
NOG GEEN TWEEDEN MISSIONAIREN
DIENAAR DES WOORDS.
Reeds in 1924 was men tot de overtuiging ge
komen, dat binnen niet al te langen tijd beslist
zou moeten worden over de uitzending van een
tweeden missionairen predikant. Er ging geen
jaar voorbij waarin niet de mogelijkheid daarvan
werd overwogen. Het werk van Ds. Merkelijn
breidde zóó uit, dat het scheen, dat niet één maar
drie missionairen predikanten noodig zouden zijn.
Niettemin bleek het tot dusver onmogelijk wegen
te vinden om tot uitzending van een tweeden
missionairen Dienaar des Woords te komen en
de kansen, dat het binnenkort zal kunnen gebeu
ren lijken op het oogenblik niet groot te zijn.
Omdat Ds. Merkelijn echter binnen afzienba-
ren tijd hoopt te repatrieeren heeft de Zendende
Kerk van Middelburg op 23 Mei 1935 als mis
sionair predikant beroepen Cand. C. van Nes,
die gedurende 2 jaar zich in Holland voorbereidt
voor den missionairen arbeid en daarna nog ten
minste 1 jaar onder leiding van Ds. Merkelijn
zich in diens omvangrijken arbeid hoopt in te
werken.
SAMENVATTING.
Gedurende de bijna 25 jaar, dat Ds. Merkelijn
in Magelang heeft gewerkt is daar ontstaan een
Zendingsvrucht bestaande uit 6 geïnstitueerde
Javaansche Gereformeerde Kerken (Magelang,
Djoema, Blondo, Tempel, Temanggoeng en Pa
rakan) die samen vormen de classis Kedoe.
Voorts 1 geïnstitueerde Chineesche Kerk te Ma
gelang, behoorend bij de classis Djocja. 5 plaat
sen waar onder de Chineezen regelmatig wordt
gearbeid (Parakan, Temanggoeng, Moentilan,
Grabag en Salaman), 6 plaatsen waar reeds een
kleine gemeente werd verzameld, die nog niet ge-
institueerd werden (Setjang, Pingit, Djamblan-
gan, Ngadiredjo, Bono en Tjandiroto), talrijke
plaatsen waar men voorts tracht ingang te vin
den door scholen en evangelieprediking. Verder
één hoofdhospitaal te Magelang (geheel onge
subsidieerd) met een kleine honderd bedden, en
één gesubsidieerd hulphospitaal te Parakan met
50 bedden, een uitgebreide colportagedienst met
onderscheidene colporteurs, 10 Zendingsscholen
met Javaansch of Maleisch als voertaal en een
10-tal Scholen met den Bijbel met Hollandsch
als voertaal.
De kerken van Zeeland, Noord-Brabant en
Limburg vormen verreweg de kleinste en zwak
ste groep van kerken, die met elkander een Zen
dingsterrein hebben te onderhouden. Alle andere
groepen zijn ongeveer tweemaal zoo sterk en zoo
groot. Het terrein der Zeeuwsche Kerken is groot
en dicht bevolkt, terwijl het bovendien het eenig-
kan dat
Dolf wist hetde stem verried den officier.
„U is luitenant Van der Poll", merkte hij op.
„Die ben,' ik. Waar hebben wij elkaar ont
moet
„In de stoomtram naar Zwolle, luitenant."
De ander, alle rang vergetend, er was trou
wens veel verbroedering in het begin der mobili
satie, stak gul de hand uit„Waarlijk. Ik weet
het alOch, we waren toen beiden in burger
en dan kom je in de war. Toch je gezicht
kwam me zoo bekend voor. En geen wonder.
Want we hadden toen een geanimeerd gesprek.
Zoo, dus je bent onder de wapenen En zeker
al afgericht In Den Haag
De reserve eerste luitenant nam plaats naast
de beide miliciens.
„Laten we wat praten", zeide hij. ,,'k Was
op weg naar het Militair Tehuis, maar kan daar
wel een half uurtje later komen. Vertel me eens,
hoe het met je gegaan is."
Het viel Dolf op, dat de officier, die zoo ka
meraadschappelijk naast hem zat, vertelde, dat
hij op weg was naar het Militair Tehuis. Hij
had, althans in het eene tehuis, in Den Haag nog
nooit een officier ontmoet. Maar er waren in de
residentie nog enkele tijdelijke tehuizen ingericht
en sergeant Everaards had hem verzekerd, daar
wel eens officieren te hebben gezien. Er waren
in elk geval godsdienstige officieren. Trouwens,
hij was er wel van overtuigd, dat Frits er op
zijn tijd ook te vinden zou zijn.
In korte woorden deed Dolf relaas van zijn
eerste diensttijd.
,,'t Was wel een plotselinge, vreemde gewaar-
ste terrein is waar het ziekenhuis geheel zonder
subsidie wordt geëxploiteerd. De Kerken in Zee
land hebben voor dit werk, dat zich steeds uit
breidt, veel moeten offeren en zij geven ook veel
meer dan de kerken van eenige andere Provincie.
Maar deze bereidheid tot geven is dan ook door'
God met een ongewoon overvloedigen zegen op
den Zendingsarbeid beloond.
V.U.-PLAN 1937. Opbrengst 14e lichting.
Uit verschillende plaatsen ontvingen wij be
richt, dat men door de ongunstige weersgesteld
heid de 14e lichting voor het V.U.-plan niet had
kunnen uitvoeren. De wegen waren onbegaan
baar en de busjes daardoor niet te bereiken.
Dit had tengevolge, dat de Januarilichting 1937
lager is dan die van het vorige jaar. Toch ver
melden wij met dankbaarheid, dat de 14e lichting
17.000,heeft opgebracht. De twee lichtin
gen, die vóór 29 October 1937 nog moeten wor
den verricht, zullen ongetwijfeld hooger zijn, op
dat in October een zoo groot mogelijk bedrag
aan Directeuren zal worden aangeboden.
Dezer dagen werden Hoofden en Spaarsters
ingelicht over de nieuwe plannen ten opzichte
van het V.U.-plan.
Ongetwijfeld zal het besluit, dat het sparen
voor de Medische- en de Wis- en Natuurkundige
Faculteit wordt voortgezet, met dankbaarheid
en blijdschap worden ontvangen.
Onze Christenvrouwen zien, ook in den zegen,
die in de afgeloopen jaren op dit werk mocht
rusten, een aanwijzing, dat deze arbeid niet mag
worden opgegeven.
Zij durven biddend en werkend Gods zegen,
ook op de nieuwe plannen, verwachten.
BEROEPEN TE
Stad aan 't HaringvlietK. Bokma
te Waardhuizen.
AANGENOMEN NAAR
Zwartsluis Cand. A. Zwaan te Enkhuizen.
BEDANKT VOOR
Leiden W. H. v. d. Vegt te Goes.
CANADA.
Van Ds. P. Prins te Deventer ontving ik een
schrijven, dat betrekking heeft op de vestiging
van Gereformeerde Nederlanders in Canada, met
verzoek dit te willen opnemen in ons Ouderlin
genblad. Ik voldoe aan dit verzoek zeer gaarne,
aangezien de zaak die in dat schrijven behandeld
wordt mij voorkomt van zeer groot belang te
zijn. En daar mij door de Generale Synode onzer
kerken is verzocht mij te willen belasten met de
ontvangst en de overmaking van gelden voor de
Gereformeerde Kerken in Canada, gevoel ik mij
gedrongen de bizondere aandacht op dit belang
te vestigen. Want het is goed, het is kostelijk,
dat wij de in Canada geformeerde kerken finan
cieel steunen maar het is ongetwijfeld van nog
meer beteekenis, dat wij, voor zoover wij daar
aan iets doen kunnen, de mogelijkheid van de
vestiging van meerdere Gereformeerde Kerken
helpen vergrooten. En daartoe lijkt ons de raad,
die vanuit Canada zelf gegeven wordt, zeer dien
stig zoodat wij er van ganscher harte toe mede
werken om daaraan bekendheid te geven en
daarvoor belangstelling te vragen.
Hieronder volgt dan wat Ds. Prins schrijft.
G. CH. AALDERS.
Een broer van mij, die zich tien jaar geleden
als farmer in Canada vestigde, en zoowel door
zijn ervaring als door zijn betrekkingen met of-
ficieele instanties een goeden kijk heeft gekregen
niet alleen op de levenskansen, die daar voor
Hollanders bestaan, maar ook op de gevaren,
die ze er kunnen loopen, schreef mij dezer dagen
o.a. het volgende
„De vraag houdt me den laatsten tijd meer en
meer bezig, wat er hier gedaan kan worden tot
uitbreiding van het Calvinistisch leven. Er zijn
in den loop der jaren al verscheidene Gerefor
meerde gezinnen in dit land gevestigd, doch een
groot deel daarvan is strijdensmoede afgezakt.
Zoovelen hebben bij hun vertrek uit Holland te
weinig gedacht aan het bewaren van geestelijke
gemeenschap. De een is hier en de ander daar
terecht gekomen sommigen waren in de waan,
wording voor je, zóó, zonder van toeten noch
blazen te weten, in den militairen dienst te wor
den gezet. Intusschen bemerk ik tot mijn voldoe
ning, dat je er niet onder lijdt. Je ziet er kern
gezond uit, daarbij Van Oosten aanziend en op
merkend „Ik had met dat jongmensch vlak naar
het lichaam tenminste", glimlachte hij vóór de
mobilisatie in een stoomtram, een heel twistge
sprek en
„Pardon, luitenant, van een twistgesprek was
geen sprake", viel Dolf hem in de rede.
„Nu verschil van meening dan. Sta je, gezien
de feiten, nog steeds op hetzelfde standpunt
„Dat is natuurlijk niet mogelijk", bekende Dolf
eerlijk. „De feiten spreken een al te duidelijke
taal."
Inderdaad was hij op dat punt volkomen ont
nuchterd. De voorspelling van luitenant Van der
Poll en anderen was uitgekomen de Internatio
nale, waarop zoo gesnoefd werd, was als een
zeepbel uit elkaar gespat. En eenige dagen later
was de leider der partij, dien hij zoo vereerde,
Mr. Troelstra, voor zijn besef van zijn hoog voet
stuk gevallen, want hij had in de Tweede Kamer
verklaard, dat alle partijgeschillen op zij moes
ten worden gezet en de nationale eenheid op den
voorgrond treden moest. En de S.D.A.P., die
steeds tegen de oorlogsbegrooting stemde, stemde
gereedelijk toe in de mobilisatie-credieten. Wat
bleef er nu over van het gesnoef van vóór den
oorlog Die houding was hem ontzettend tegen
gevallen en had hem tot nadenken gestemd.
(Wordt vervolgd)