No* 17 Vrijdag 23 April 1937 51e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND* UIT HET WOORD* DADERS DES WOORDS* VAN VERRE EN NABIJ. REDACTIEDs. A. C. HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 NIET LEVEND, TENZIJ GESTORVEN! Hoe zullen de dooden opgewekt worden Gij dwaas hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is. 1 Cor. 15:35, 36. Nóg klinkt de nagalm ons in d' ooren van den blijden jubel,,De Heer is waarlijk opge staan Op de waarachtigheid van de lichame lijke opstanding des Heeren legt de Schrift groo- ten nadruk. Daarom heeft de Kerk aller eeuwen, velerlei spot ten spijt, vastgehouden aan de be lijdenis, dat onze Heere Jezus Christus lichame lijk is opgestaan en dat Zijn opstanding een zeker pand is onzer zalige opstanding. ,,Ik leef en gij zult leven Aan de waarheid van de opstanding des vleesches wordt echter door velen getwijfeld. Reeds in de gemeente van Corinthe waren men- schen, die daarvan niet wilden weten. Dat was de nawerking van den heidenschen invloed der Grieksche wereld, waaruit men was opgekomen en te midden waarvan men nog leefde. Een groot Grieksch dichter had eens gezegd ,,Wie gestor ven is, staat niet weder op En met dit woord waren vele Corinthische Christenen het eigenlijk eens. Openlijk of in hun hart. Men verlangde juist van het stoffelijk lichaam te worden bevrijd, omdat men in de stof de oorsprong der zonde zocht. Zij, die deze meening waren toegedaan, had den om hun gevoelen te verdedigen geen moei lijke taak. Dat een dood lichaam, eenmaal neer gelegd in het graf, daaruit wederom zou verrij zen, was toch wel zeer onwaarschijnlijk. Want zulk een lichaam wordt spoedig verteerd en gaat al ras in letterlijken zin ,,den weg van alle vleesch". Bovendien zijn er ook menschen, die door de zee worden verzwolgen of door vuur verbrand of door wilde dieren worden ver scheurd en opgegeten. Hoe is het nu mogelijk, dat hun lichamen, waarvan zelfs de povere resten niet meer te vinden zijn, wederom tot leven zullen komen Zoo iets kan toch niet gebeuren. Wat moet dat dan voor een lichaam zijn, waarmee de dooden eenmaal te voorschijn zullen komen Dat kan immers hetzelfde lichaam niet zijn, waar mee ze onder de levenden hebben verkeerd. Van daar, dat de vraag werd gehoord „Hoe, hoe zullen dan de dooden opgewekt worden En ja, wanneer wij van de wederopstanding des vleesches grofzinnelijk moesten denken, alsof de kracht Gods de verteerde deelen van al die vergane lichamen weer zou bijeentrekken en op bouwen tot precies hetzelfde lichaam, dat de mensch tijdens zijn aardsch bestaan gedragen heeft, dan zou het inderdaad gemakkelijk vallen die opstanding in twijfel te trekken of zelfs be lachelijk te maken. Maar zoo is het niet. De naam dwaas is niet te sterk gekleurd voor die zulke gedachten koes teren. „Gij dwaas hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is." De geheele Schepping verkondigt op aangrij pende wijze de waarheid, dat het leven uit den dood ontkiemt en dat er geen opstanding is dan juist in den weg van dood en versterving. Het graf is de kiemplaats der glorie. En daarom is het ongeloof zoo onredelijk, wanneer het op hoo- gen toon sommige werkingen Gods voor on mogelijk verklaart, terwijl toch in de natuur da gelijks soortgelijke werkingen kunnen worden ge zien, die even goed het menschelijk verstand zeer verre te boven gaan. Maar in de dingen, die wij telkens zien gebeuren, merken wij al spoedig het wonder niet meer op. Dit wonder is er echter wel. En het is goed, dat de Apostel ons herin nert aan die wondere werkelijkheid, die elk voor jaar ons te aanschouwen geeft. „Hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is God de Heere heeft de opstanding uit den dood op heerlijke wijze in de natuur afgespiegeld. Wanneer men zaait, gaat de zaadkorrel als zaadkorrel te gronde en sterft af en dit moet gebeuren, zal de levende plant kunnen ontspruiten en in heerlijke schoonheid opgroeien. Het is alsof de Apostel wil zeggen„Gij dwaas, die meent, dat het sterven en de ontbin ding, die er op volgt, de opstanding onmogelijk maakt, uw gedachte is geheel averechts en ver keerd, want het sterven en vergaan is juist de voorwaarde voor die opstanding, het is integen deel juist de weg, waarin Gods Almacht nieuw leven te voorschijn roept. Zie slechts naar den akker. Van het in de opgeploegde akker uitge strooide zaad komt niets terecht, tenzij het eerst sterft. Op de vraag „Hoe zullen de dooden op gewekt worden geeft de natuur het antwoord. Want het gaat door den dood heen naar het leven." Troostrijke gedachte is het te weten, dat de lichamen onzer dierbaren, die wij in het stof dei- aarde hebben te ruste gelegd, eenmaal weer zul len verrijzen tot nieuw leven. Onze geliefde doo den zullen niet als onlichamelijke zielen blijven voortbestaan. Het zou ook slechts een halve troost zijn, indien ons niet meer beloofd was, dan dat wij hun ziel in den hemel weer zullen vinden. De volle, rijke troost ligt hierin, dat wij ze in Christus eenmaal naar ziel èn lichaam beide zul len mogen ontmoeten. Want Jezus Christus is door Zijn opstanding de eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn. Geen eenling, maar de eersteling. Zoo is dan Christus' lichamelijke opstanding ons een zekere waarborg van de li chamelijke opstanding aller geloovigen tot zalig heid en heerlijkheid. En óók ons vleesch zal jui chen tot Gods eer. Serooskerke (W.). W. F. M. LINDEBOOM. GOUDEN JUBILEUM. Het zeldzaam voorrecht van een gouden jubi leum te mogen vieren valt te beurt aan den em. predikant van Goes, Ds. R. J. van der Veen, op Zaterdag 24 April a.s., daar hij 24 April 1887 zijn ambt mocht aanvaarden te Hindeloopen. Een gelukwensch met dat groote voorrecht mag in onze Kerkbode niet ontbreken. En dan niet alleen omdat hij nog als mede werker aan de Kerkbode verbonden is en om dat hij gedurende een groot aantal jaren als voor zitter van de Persvereeniging de belangen van dit Blad behartigde. Ook daarom. Maar veel meer omdat bij zeer velen nog de herinnering voortleeft aan zijn ar beid in het midden van de Zeeuwsche kerken. Van die' vijftig jaren heeft de jubilaris er drie- en-veertig mogen staan in actieven dienst en daarvan niet minder dan vier-en-dertig in Goes. En zijn arbeid strekte zich toen uit over breeder terrein dan de kerk van Goes. Wie kende in Zeeland niet Ds. van der Veen van Goes We willen niet herhalen wat we schreven bij zijn afscheid van Goes en Zeeland, maar alleen dit memoreeren, dat de Zeeuwsche kerken van zijn gaven en arbeid zeer gewaardeerde vruchten mochten genieten en daardoor heeft hij in veler hart nog een plaats. Daarom is het ons een vreugde, namens die kerken hem hartelijk te mogen gelukwenschen met zijn feestdag. Die draagt wel een bijzonder karakter, als hij ondanks z'n 74-jarigen leeftijd, zich mag opma ken a.s. Zondag te Goes voor te gaan in den dienst des Woords. En staat hij dan nu in den avond des levens, moge die levensavond bestraald blijven met het licht van het Woord Gods, dat hij ontvouwde na veertigjarigen dienst, het troostvolle woord uit 2 Tim. 1 911, die ons heeft zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping. DAT GEDAAN WORDEN SMEEKINGEN, GEBEDEN. Dinsdag j.l. werden de candidatenlijsten inge diend voor de verkiezing van leden der Tweede Kamer, die op Woensdag 26 Mei a.s. gehouden zal worden. Het waren er niet zooveel als vóór vier jaar. Toen niet minder dan 54, nu 20 toch nog altijd een bedroevend groot aantal. Tegelijk werd op dien dag de stembusactie in gezet, die dan duren zal tot 26 Mei. Die verkiezing gaat ook onze kerken aan. Wat een kwade gevolgen zou het voor onze kerken hebben als de partijen, die leven uit de revolu tionaire beginselen, eens de meerderheid in de Tweede Kamer zouden behalen, de vrijheid dei- kerken zou worden ingeperkt, misschien wegge nomen. De vrije verkondiging van het Evangelie zou op allerlei manier worden belemmerd. Daarom gaat ons ook de stembusactie aan en verheugen we ons, dat die van de zijde der a. r. partij werd ingezet met de principieele rede van den leider dier partij, Dr. H. Colijn en dat zoo- velen met hem reeds bezig zijn om op moeizame tochten ons volk van voorlichting te dienen en het te bewegen een goede keuze te doen. Aan die stembusactie zelf nemen de kerken geen deeldat ligt niet op haar weg. Maar be hoort het niet tot haar taak, verkiezingsvergade ringen te organiseeren, en de kiezers te bewer ken, ze heeft t.o.z. van die stembusactie wel een taak en dan een zeer bijzondere en beteekenis- volle. De kerk heeft ook een priesterlijk werk op aarde te verrichten, dat van de voorbede 1 Tim. 2: 13). Een taak, die haar illustratie vindt in wat Mozes en Aaron en Hur deden op den berg, als Mozes, terwijl het volk onder leiding van Jozua den strijd voert tegen Amalek, de handen biddend uitbreidt naar den hemel en Aaron en Hur die biddende handen ondersteunen. Ex. 17. Dat in de kerk dan de voorbede gehoord wor de. De voorbede voor allen, die den strijd te voeren hebben voor de eere des Heeren ook op het staatkundig terrein, en voornamelijk voor hen, op wier schouders zulk een zware taak rust. Maar dan ook de bede, dat de Heere het ge bed van Zijn volk genadig moge verhooren, op dat bij den voortduur, mocht het zijn bij toene ming, ons volk geregeerd worden naar de begin selen van het Woord Gods, Zijn Naam tot eer en ons volk tot een waarachtigen zegen. DE ZALIGHEID IN HET HEILIG JERUZALEM. Openb. 21 24 22:5 (III). (Hoe wat hier gezegd wordt is te verstaan.) Tot recht verstand van dit Schriftdeel is noo- dig zagen we de vorige week te bedenken, dat het heilig Jeruzalem van God reeds nu af dalende is en nu reeds de beginselen van de vreugde der heiligen mag genoten worden. De openstaande poorten zijn er in het nu reeds afdalende Jeruzalem. En die openstaande poorten zeggen dat er nu altijd, dag en nacht, toegang is tot God ze nooden ons binnen te gaan eer het te laat zal zijn. De rivier spreekt ons van de genade Gods, in dezen tijd vloeiende uit den troon Gods en van het Lam. Die rivier is het beeld der genade, die in het Evangelie verkondigd wordt. Omdat er die rivier is van dit levend water, daarom kan de noodiging uitgaan o alle gij dorstigen, komt tot de wateren (Jes. 55). Daarvan geldt Jezus' woord Zoo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwig heid niet dorsten (Joh. 4). En van die genade Gods in dezen tijd spreekt ook het geboomte des levens, dat altijd door vrucht draagt en bladeren heeft tot genezing der heidenen. Ook voor de heidenen is er genezing in dezen tijd door de genade Gods, die daar is door Chris tus Jezus. Tot degenen, die God mogen kennen, komt de roepstem nu moet uw tong de heid'nen nooden, meldt allen volken Zijn geboden (Ps. 96). Ook de heidenen worden genoodigd, opdat maar niet één volk, maar de volkeren in het licht zouden wandelen. Maar spreekt dit Schriftdeel zoo van het Jeru zalem, dat nu reeds afdaalt van God uit den he mel, toch blijft ook waar, dat het heilig Jeruzalem nog afdalen moet in z'n volle openbaring. Is er hier al licht en in dat licht de vreugde, dat licht schijnt niet altijd en die vreugde is er niet altijd, en als ze er is, is ze nog niet de vol komen vreugde. Is er hier al het verheerlijken Gods om de groote werken, het is hier nog onvolkomen. Is er hier al de vreugde in 't licht van Gods vrien delijk aangezicht, het zien van Gods aangezicht is niet weggelegd voor deze bedeeling. Zelfs Mozes werd afgewezen als hij bad, dat hij Gods aangezicht mocht zien. Maar die volkomenheid der zaligheid komt, want eenmaal zal het heilig Jeruzalem met volle openbaring van z'n heerlijkheid afdalen van God uit den hemel en dan zal ten volle waar zijn, dat God bij Zijn volk zal zijn, dat Hij zelf hun ten licht zal zijn, dat ze Zijn aangezicht zullen zien en Hem zullen dienen als priesters vóór Zijn troon. Te letten is ook op wat er staat in vs 27 „En in haar zal niet inkomen iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams". Jeruzalem, dat hier reeds afdaalt van God uit den hemel, heeft open poorten, die dag en nacht open staan. Maar daaruit mag niet worden afge leid, dat nu ook een ieder, zoo maar, door die open poorten zou kunnen ingaan. Daar is geen toegang voor iets dat ontreinigt en gruwelijkheid doet en leugen spreekt. Deze woorden geven een korte omschrijving van al wat ingaat tegen Gods Woord en wet, en ze waarschuwen den mensch, die aan de zonde zou willen vasthouden, dat hij niet zal kunnen ingaan tot die heerlijkheid en zaligheid. 't Is niet genoeg, dat we lezen en hooren van de zaligheid, die genoten zal worden in de stad met paarlen poorten en gouden straten en tot de slotsom komen, dat het wel heerlijk zal zijn daar te wonen. De vraag moet ons dan bezig houden, of ook wij mogen hopen, daar eenmaal te zullen wandelen. En dan leert ons de Schrift hier wie daar niet zullen wandelen. Daar zal niet zijn de mensch, die nog onrein is, die nog de ongerechtigheid doet, die niet in de waarheid wil wandelen. Zoo dan iemand nog een onreine zou zijn en de zonde dienen en de leugen liefhebben, hij late zich waarschuwen en bekeere zich. In het oorspronkelijke wordt hier een werk woordvorm gebruikt, die wijst op het blijvend vasthouden aan de zonde. Dat zegt ons dus, dat de mensch, die blijft vasthouden aan de zonde, niet kan deelen in de weldaden, niet kan drinken van het levend water noch eten van de vrucht van den boom des levens. Alzoo zal wel in die weldaden deelen de mensch, die niet blijft vast houden aan de zonde, die de zonde loslaat en zich bekeert. Bevat die waarschuwing een oproep tot be keering, in wat gezegd wordt van die open poor ten ligt een liefelijke noodiging tot bekeering. Dag en nacht staan die poorten open. Als een zondaar de zonde wil loslaten en zoekt binnen te gaan, behoeft hij niet te wachten totdat ein delijk eens de poort zal opengaan. Hij kan zoo dadelijk binnen gaan die poort is altijd open. En de Heere roept nog den zondaar, dat hij zich zou bekeeren en ingaan, dat hij zou drinken van het water des levens, dat door Christus af vloeit van God, dat hij zich zou laten reinigen Dat de zondaar dan nog hoore naar die stem, zich niet verharde maar zich late leiden. Is het heden voor hem nog de dag der zaligheid, mor gen kan die poort onherroepelijk voor hem ge sloten zijn. Zegt iemand daarop hoop te hebben, dat hij ook in de zaligheid van het nieuwe Jeruzalem zal mogen deelen, hij beproeve zichzelf of er bij hem is het beginsel van de dingen, die daar in volheid gevonden worden. Heeft hij lust God den Heere te dienen en te verheerlijken door Christus Is het hem een voorrecht Gods Naam te mogen dragen aan zijn voorhoofd, als één, die Hem toebehoort om Hem te dienen Is dat dienen hem een vreugde Om maar iets te noemen, in verband met dit Schriftdeel is het hem een voorrecht den Heere te dienen in het werk der Zending De tong der gemeente moet de heidenen noodigen is het hem een voorrecht, dat mee mogelijk te maken of gaat hij, zonder dat het beslist noo- dig is, zijn bijdrage voor de Zending vermin deren Is er in 't algemeen een verstaan en vol gen van de roeping om te bevorderen wat strek ken kan tot Gods eere Wel dien mensch, bij wien het alzoo mag zijn. Want, zalig is hij, die hier reeds begint God te dienen, als één, die Hem toebehoort door Chris tus wien het een voorrecht is God te mogen dienen met wat hij van God ontving. Die mensch mag hier al genieten de beginselen der eeuwige vreugde, en die zijn een bewijs, dat ook zijn naam geschreven is in het boek des Levens des Lams. Dan zal hij mogen wandelen in het eeuwig licht, drinken van het water des levens en eten van den boom des levens. HEIJ. Wakker-zijn. Er is alle reden voor een Christen om in deze dagen wakker te zijn. Wie alleen maar zijn oog richt op het groote gebeuren in onze onmiddellijke omgeving Frankrijk, België, Duitschland, die zal erkennen, dat we groote tijden beleven. Het is niet maar zóó, dat het op politiek ter rein in die landen wat minder fortuinlijk gaat dan voor enkele jaren terug niet zóó, dat daar eenige deining is gekomen in het rustige leven van alle dag neeen, wat we daar zien is de consequentie van de gedachte nu Dieu ni maitre, geen God en geen Meester. Helsche satanische machten, die zich eerst aandienden als engelen des lichts, maken zich op tot den strijd tegen de Kerk des Heeren, om zoo mogelijk haar te vernietigen. Dat dit geen frase is, kan een ieder zien. Zoowel het heidensche Nationaal Socialisme,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 1