No. 16
Vrijdag 16 April 1937
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A, C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERSD.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
VADER EN KIND.
En indien gij tot een Vader aanroept
dengene die zonder aanneming des per-
soons oordeelt naar eens iegelijks werk,
zoo wandelt in vreeze den tijd uwer
inwoning.
1 Petri 1 17.
Wat is dat ontzaggelijk, dat wij den almach-
tigen Schepper van de hemelen en de aarde als
Vader mogen aanspreken.
Hij zoo onvoorstelbaar groot en heilig, zoo
diep in 't grondelooze licht. En wij, kleine, nie
tige menschjes, stofjes. Wat zijn wij onbeteeken-
de stipjes vergeleken met den omtrek van ons
vaderland. Hoe weinig beteekent een van ons
onder de acht millioen Nederlanders. En wat is
ons vaderland vergeleken bij den omvang van
Europa Wat is heel Europa bij de aardbol ge
meten Hoe klein, hoe nietig wordt de aarde
met haar millioenen, vergeleken bij de zon De
zon heeft een middellijn die bijna honderd en
tienmaal zoo groot is als die van de aarde, het
geen beteekent, dat in den zonnebol plaats zou
zijn voor ongeveer één en een kwart millioen
bollen zoo groot als onze aarde is. En wat is
de zon onder de ontelbare hemellichamen De
geleerden zeggen, dat zij de grootte heeft van
een middelmatige ster.
Hoe heerlijk is de Majesteit van Hem, die al
die zonnen en sterren bij name roepten aan
elk wijst spoor en loop en baan, en er wordt
er niet één gemist, vanwege de grootheid zijner
sterkte.
Het is een geweldig, aanbiddelijk wonder, dat
die groote en heerlijke God tot zulke nietige
schepseltjes zich zóó diep neerbuigt, dat Hij ons
tot Zijn kinderen aanneemt.
Nog ondoorgrondelijker is dat wonder, omdat
tusschen Hem en ons een onoverbrugbare verwij
dering was gekomen, door de zonde, die Hij ver
foeit. Van ons uit, was er geen schijn van kans,
dat die kloof kon worden overbrugd.
Hoe zouden wij aan Zijn gerechtigheid ooit
betalen Wij kunnen geen penning van onze
schuld zelf betalen; maken integendeel, die schuld
dagelijks grooter. Nu heeft God zelf het Offer
gegeven Zijn eigen Zoon heeft tot den troon,
den weg ons weer ontsloten. Hij heeft met zijn
Offer, in eeuwigheid volmaakt, al degenen, die
geheiligd worden. De hoogste prijs van hemel en
aarde is voor ons betaald. Niet door verganke
lijke dingen, zilver of goud verlost, maar door het
kostbare bloed van Christus. Alle edele metalen
van de aarde wegen in de verste verte niet op
tegen dezen prijs. Geen schepsel, slechts de Schep
per kon dit Offer brengen, dezen prijs betalen.
Wij mogen God aanspreken als onze Vader.
Zoo heeft Jezus ons leeren bidden in het vol
maakte gebed. En de eerste keer, toen Hij na
Zijn opstanding verscheen aan Maria Magdalena
sprak Hij Ik ga heen tot mijn Vader en Uw
Vader.
Maar laten wij, Hem zoo noemend, bedenken
wie Hij is.
En nooit vergeten dat daarvoor zulk een prijs
is betaald. Dan blijft de herinnering aan Goede
Vrijdag en Paschen een bron van diepe ootmoed
en kinderlijk geloof.
Hij is ondoorgrondelijk in Zijn goddelijke,
eeuwige, nooit af te meten liefde en barmhartig
heid, maar Hij is en blijft ook God vol Majesteit
en heerlijkheid en heiligheid. Hij heeft zijn heilig
heid niet afgelegd voor de gemeente. Het is niet
zoo, dat wij bij God een streepje voor hebben
boven anderen. Hij oordeelt zonder aanneming
des persoons naar eens iegelijks werk. Onpartij
dig. Hij wordt in zijn oordeel niet beïnvloed door
iemands persoonlijke verschijning, of vriendelijke
woorden. De Heere is niet met ons te vergelijken.
Wij oordeelen heel gemakkelijk naar den uit-
wendigen schijn, naar de manier, waarop de men-
schen zich aan ons voordoen. Wij gaan af op
den indruk dien wij van iemand krijgen. Een in
druk, die ons persoonlijk aanstaat, ons min of
meer streelt, noemen wij gemeenlijk een beste
indruk. O, wij zijn vaak zoo wereldsch en zondig
in ons oordeel omtrent andere menschen. Tot in
de heiligste dingen toe gaan wij vaak af op de
mooie schijn, de ons streelende woorden.
De Heere ziet wat iemands werken beteeke-
nen. Hij ziet het hart aan de wortel waaruit ons
denken en begeeren en handelen voortkomt. Hij
doorgrondt ons. Hij komt tot op den bodem.
Daarom zullen wij wandelen in vreeze den tijd
dien wij hier op aarde vertoeven. Dat wil niet
zeggen, dat wij in onophoudelijke angst voor
dood en gericht moeten leven. Wij behoeven
voor God niet angstig te wezen. Een rechtgeaard
kind siddert voor Vader toch niet doorloopend
in blinde angst. Het kan wel eens gebeuren. Als
het kind het er naar heeft gemaakt. Dan is er
angst voor de uitbarsting van Vaders toorn. Zoo
zullen wij ook bang zijn als wij Gods goedheden
verzondigden.
Toen David de afschuwelijkheid van zijn zonde
met Bath-Seba zag, werd hij bang voor de toorn
des Heeren. Toen schreeuwde hij Tegen U, U
alleen heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad
is in Uwe oogenVerwerp mij niet van Uw
aangezicht en neem Uw heiligen Geest niet van
mij. Toen smeekte hij in verbrijzeling van zijn
hart om vergeving. De Heere vertoornt zich
schrikkelijk over onze zonden. Hij kan er niet
over heenstappen.
Maar die angst mag niet onophoudelijk bij ons
wezen. Wij mogen vertrouwend op de beloften
des Heeren het oog richten naar het Kruis. Als
wij maar als een arm zondaar voor den Heere
knielen is er bij Hem veel vergeving.
Wij willen haast altijd meer zijn, dan een arm
nietig zondaar. Wij staan telkens en telkens weer
naar ons zelf te kijken of wij ook iets meer zijn.
Als wij eens een heilbegeerig hart hadden
Als ons hart eens brandend mocht wezen
dan.
Als wij eens vrij waren van die zondige aard...
dan zou die groote en heerlijke God misschien
naar ons omzien. Wij moeten van onszelf afzien
Wij mogen den Heere als Vader aanroepen al
leen om het lijden en sterven van Christus.
Maar dan ook in kinderlijke eerbied en vreeze
wandelen voor dien heerlijken en grooten God.
Met voorzichtigheid en schroom onzen weg gaan.
ons geld besteden, onze roeping zoeken. (Wat
komen wij daarin schrikkelijk te kortOnze
broeders beoordeelen met voorzichtigheid en
schroomDe apostel schrijft, dat wij elkaar
vuriglijk moeten liefhebben uit een rein hart.
Het is een ontzaggelijk voorrecht, dat wij den
almachtige Oordeelaar van de gedachten en over
leggingen des harten als Vader mogen aanspre
ken. De armste christen is de rijke mensch van
de wereld.
Geve de Heere, dat wij het niet verbeuren.
Brouwershaven. J. MEESTER.
DE ZALIGHEID IN HET HEILIG
JERUZALEM.
Openb. 21 24 22:5 (U).
(Hoe die zaligheid hier wordt geteekend).
Van de zaligheid in het nieuwe Jeruzalem
spreekt voorts het begin van Openb. 22.
,,En hij" de Engel „toonde mij een zui
vere rivier van het water des levens, klaar als
kristal, voortkomende uit den troon Gods en des
Lams.
In 't midden van hare straat en op de ééne
en de andere zijde der rivier was de boom des
levens, voortbrengende twaalf vruchten van
maand tot maand gevende zijn vrucht en de bla
deren des booms waren tot genezing der heide
nen."
Door de heilige stad loopt een rivier met kristal
helder water. Een rivier, die zijn oorsprong neemt
in den troon van God en van het Lam. Aan beide
zijden van die rivier loopt de straat wij zou
den in ons taaleigen zeggen een gracht van
goud. En aan beide zijden van dat water ge
boomte, de boom des levens. Geboomte, dat
frisch en groen gehouden wordt door het zuivere
water der rivier. Het zijn boomen, geplant aan
waterbeken, die hun vrucht geven op hun tijd
(Ps. 1). En hun tijd is er aldoor, van maand tot
maand dragen ze vrucht. En zelfs van de blade
ren van dezen boom gaat heilzame kracht uit
ze dienen tot genezing der heidenen.
Ook hiermee wordt een groote zaligheid aan
gewezen. Water is al 't meest onontbeerlijk voor
het menschenleven. Hier is het water van een
levenden stroom, water dat het leven in zich
draagt en meedeelt en wekt. Ez. 47 1 vlg. In
dit water is niets onreins, het is tot op den bo
dem doorzichtig. Het vindt z'n oorsprong in den
troon Gods en van het Lam. Het is het water,
waarvan Jezus sprak tot de Samaritaansche
vrouw, het levend water, dat een beeld is van
de genade Gods, die door Christus verworven is
en die door Christus van God den geloovige toe
vloeit.
En de zegenende kracht van dit water is zóó
groot, dat de boomen, die aan dit water geplant
zijn altijd door vruchten kunnen dragen en de
bladeren van die boomen genezende kracht be
zitten.
Voor hen, die van de vrucht van dezen boom
mogen eten, is alle ellende verre. Hier is de vol
ste levensgenieting.
Met dit alles hoeveel ook is echter nog
niet alles gezegd is zelfs het voornaamste niet
genoemd.
Dat gaat Johannes noemen als hij in vs 3 en 4
schrijftEn de troon Gods en des Lams zal daar
in zijn en zijn dienstknechten zullen Hem dienen
en zullen Zijn aangezicht zien en Zijn Naam zal
op hun voorhoofden zijn.
Die daar in het nieuwe Jeruzalem mogen wan
delen in het licht, zullen Gods Naam op hun
voorhoofden dragen. Daarin zullen zij uitkomen
als die Hem toebehooren, die Zijn eigendom zijn.
De hoogepriester droeg op zijn voorhoofd
een gouden band met het opschriftde heerlijk
heid des Heeren. Zij, die Gods Naam op hun
voorhoofd dragen zijn Gods priesters, die mogen
ingaan in het heiligdom.
Zij staan dan ook vóór den troon Gods zij
mogen zich daar bevinden, waar God Zijn heer
lijkheid openbaart.
En zij mogen daar dan en dat is het heel
bijzondere Gods aangezicht zien.
Zoo was het in het Paradijs. Maar sinds den
zondeval keerde God zich van den mensch af
mocht de mensch Gods aangezicht niet meer zien;
kon hij dat niet meer zien én leven.
Maar hier is Gods aangezicht weer henen ge
wend naar hen, die in het licht mogen wandelen.
En dat aangezicht is dat van den barmhartigen
Vader, die Zich weer in ontferming tot hen
wendde. En daarin ligt het hoogste van hun
zaligheid.
Dat alles is daar, want daar is geene vervloe
king meer tegen iemand (vs 3a).
't Is wel duidelijk, dat we in deze beschrijving
ook weer beeldspraak hebben, die ons, in vor
men aan het aardsche leven ontleend, de hemel-
sche dingen wil openbaren. Niet anders toch
kunnen ons de hemelsche dingen worden gezegd
dan in beelden, die aan het ons bekende leven
op aarde zijn ontleend.
Maar die beelden spraken dan van een groote
zaligheid. Ze spreken van de blijdschap, die er
is in het licht van de genieting in de aanschou
wing van Gods werken en van de werken, waar
toe God den mensch bekwaamde van het die
nen van God in Zijn onmiddellijke genadige
tegenwoordigheid.
Wanneer we deze beschrijving volgden, lazen
we echter ook van dingen, die bepaalde vragen
deden oprijzen, immers als we lazen van poorten,
die altijd open staan en van bladeren die gene
zing brengen aan de heidenen.
Dan toch doen zich de vragen op of ook, wan
neer de eeuwigheid zal aangebroken zijn, de
poorten van het heilig Jeruzalem nog zullen open
staan, zoodat men daar vrij kan ingaan. Is de
bedoeling daarvan, dat er ook na den jongsten
dag nog gelegenheid zal zijn tot bëkeering en om
het heilig Jeruzalem in te gaan Is de bedoeling,
dat er voor de heidenen ook daar nog genezing
zal mogelijk zijn door de bladeren van den boom
des levens
Ongetwijfeld kan noch het één, noch het ander
hier bedoeld zijn. Na den oordeelsdag, die de
beslissing brengt, is geen bekeering meer moge
lijk. Die uitgesloten is uit het heilig Jeruzalem
blijft buitengesloten. Daar kunnen zelfs geen bla
deren van den boom des levens genezing brengen
van de krankheid der zonde.
Hoe we dit alles hebben te vatten is te ver
staan, wanneer we er op letten, dat wat hier ge
zegd wordt van de zaligheid, die in het heilig
Jeruzalem genoten wordt, ten deele ook al geldt
van de zaligheid, die hier op aarde door Gods
volk wordt genoten.
Hier wordt gesproken van een wandelen in het
licht. Maar dat is er ook al op aarde voor de
geloovigen. Ze zijn kinderen des lichts. „Zij
wand'len Heer in 't licht van 't Goddelijk aan
schijn voort". En in dat licht is hun vreugde.
„Zij zullen in Uw Naam zich al den dag ver
blijden".
Hier wordt gesproken van de vreugde over de
heerlijkheid en eer, die de koningen in het nieuwe
Jeruzalem indragen. Die vreugde is er ook hier
op aarde al. Wie Gods eere zoekt en zich daarin
verblijdt, kent hier al blijdschap, wanneer open
baar wordt wat machtige gaven God aan den
mensch verleende en wanneer door den arbeid
van de koningen naar den Geest, openbaar wor
den de schatten en krachten, die God in de
schepping gelegd heeft.
Hier wordt gesproken van het dragen van
Gods Naam aan het voorhoofd van het dienen
van Hem als priester voor Zijn troon, van het
zien van Gods aangezicht.
Maar dat alles zal niet alleen genoten worden
later, in de eeuwigheid, in het nieuwe Jeruzalem,
dat alles wordt ten deele ook hier al ge
vonden.
Dragen de geloovigen, wanneer ze gedoopt
worden, niet de Naam Gods aan hun voorhoof
den, door het teeken van den doop
Is het niet zóó, dat ze toegang hebben tot Gods
troon, in den Naam van Jezus En is het ook
niet zóó, dat hier reeds kan worden gezongen
Gods vriendelijk aangezicht heeft vroolijkheid en
licht voor alle oprechte harten ten troost ver
spreid in smarten En geldt niet nu reeds van
de geloovigen, dat de vloek van hen is weg
genomen
Dit alles doet zien, dat het heilig Jeruzalem
van God reeds nu afdalende is en nu reeds de
beginselen van de vreugde der heiligen mag ge
noten worden.
En zoo is te verstaan wat hier gezegd wordt
van die altijd openstaande poorten en van de
rivier van levend water en van de bladeren, die
dienen tot genezing der heidenen.
Daarover dan de volgende week.
OUDERLINGEN-CONFERENTIE.
Woensdag 21 April a.s. is dan de datum van
de 18de Zeeuwsche Ouderlingen-conferentie, die
ditmaal gehouden wordt in Middelburg.
Een enkel woord van herinnering is voldoende
om op te wekken deze conferentie bij te wonen.
Twee referaten worden aangekondigd.
Voor de morgenvergadering een referaat van
ouderling P. J. de Jonge van Middelburg over
Het ambtelijk gebed vóór en na den dienst des
Woords en het ambtelijk gebed bij het huis
bezoek.
In de middagvergadering refereert Prof. Dr.
K. Dijk over Kerk en Buitenkerkelijke stroomin
gen.
Moge ook deze conferentie door velen worden
bezocht en rijke vrucht afwerpen.
HEIJ.
Onze roeping ons Christelijk te organiseeren.
We zagen in ons vorig artikel, hoe velen ge
neigd zijn in onze dagen om twee afzonderlijke
terreinen te prediken één waarop Christus ko
ning is en een ander waarmee men Christus niet
verbinden kan, waar men Hem slechts beleedi-
gen kan.
Ook zagen we, dat de Christen dit standpunt
moet verwerpen als ingaand tegen Gods Woord.
Hierbij komt nog ditdat wie waarlijk Chris
ten is niet maar op het eene oogenblik zijn Chris
tendom als een jas kan aantrekken en op het
volgende oogenblik kan uittrekken.
Met andere woorden een Christen, die zich
neutraal organiseert, weerspreekt zijn eigen naam,
en Hem, die hem dien naam gegeven heeft.
Wie ernst maakt met zijn naam als profeet,
die zal overal profeet willen zijn. En die zal het
niet kunnen dragen, dat de Naam van zijn Hei
land genegeerd wordt in neutrale vereenigingen,
hetzij die landbouw-, middenstand- of wat-voor
organisaties ook zijn.
En wie ernst maakt met deze profetische roe
ping, die maakt ook ernst met de lofverheffing
van het Onze Vader.
Daar staatVan U is het Koninkrijk, Van U
is de kracht en Van U is de heerlijkheid.
Wie nu zijn krachten geeft aan neutrale in
stanties, hoe die ook heeten mogen, die pleegt
diefstal van kracht.
Wie zich geeft aan neutrale organisaties, die
moet niet langer bidden Van U is het Konink
rijk.
Die is bezig het Koninkrijk van onzen Heere
te ontkennen, juist op dat neutrale terrein.
Die weerspreekt met daden het woord des Hei-