FEUILLETON
BRANDING
ZENDING.
neutrale zone aan te wijzen, waarin enkel en al
leen zakelijke overwegingen gelden, overwegin
gen, die geheel en al onafhankelijk zijn van onze
levens- en wereldbeschouwing
Is het mogelijk, dat we bij onze handel, tering
en nering, alle principia op zij zetten en enkel
en alleen maar rekenen met onze stoffelijke be
langen, of, als ge wilt, de belangen van de maat
schappij.
Indien dit werkelijk mogelijk is, wel dan is het
dwaas om artikelen te schrijven over onze roe
ping ons christelijk te organiseeren, dan is na
tuurlijk de neutrale vakorganisatie het normale
en de christelijke de abnormale.
Zoo toch is de redeneering van tal van men-
schen, nietwaar Wat heeft mijn zakenleven,
wat heeft mijn bedrijf, wat heeft mijn kantoor
met CHRISTUS te maken.
Kan ik den Heere dienen als ik aan het han
delen ben
Kan ik den Heere dienen als ik land bewerk
Kan ik den Heere dienen als ik aan het vis-
schen ben
Neen, hebben tal van menschen gezegd in den
nareformatorischen tijd, toen het zout uit het
Calvinistische eten verdwenen was. Neen, heb
ben de Dooperschen gezegd, toen ze natuur en
genade als twee aparte terreinen gingen voor
stellen.
Neen, zeggen nog velen in onze dagen, die niet
van hun roeping willen weten en die het dualisme
in levens- en wereldbeschouwing indringen.
Neen, zeggen al diegenen, die niet willen we
ten van een christelijke wetenschap, christelijke
kunst en christelijke politiek.
Ik weet heel goed, dat er tal van menschen de
scherpte van deze consequenties niet willen.
Dat er velen zijn, die het ,,zoo goed" vinden
in hun huidige organisatie en ach dat verhuizen,
dat is zoo lastig.
Verhuizen brengt altijd mee, dat men bespro
ken wordt in de plaats, waar men vandaan gaat
en ook, waar men naar toe gaat. M.a.w. als we
onze lieve zoete rust zoeken, ach dan moeten
we maar rustig blijven plakken, waar we nu een
maal zijn.
Maar als we ons stellen voor de vraag wat
vraagt mijn HEERE van mij (en dat woord
HEERE heeft werkelijk deze inhoud mijn Ver
bondsgod), dan wordt het zoo geheel anders.
Die Verbondsgod in Israël wilde te maken
hebben metlandverdeeling, met stootige os-
schen, met reiniging van 't lichaammet alle
dingen die het gewone leven betroffen. (Zie hier
over het mooie werk van A. Janse Leven in
het Verbond.)
Die Verbondsgod wilde niet, dat ze op een
apart terreintje eens in de week „aan godsdienst
zouden doen".
Neen, het dienen-van-God moest zoowel het
werk op den akker zijn, als het optrekken door
de woestijn, zoowel het eten van het manna, als
het uitroeien van de vijanden.
Heel het leven stond in het teeken van den
Naam des HEEREN.
Nergens lezen we dan ook maar iets van twee
terreinen bij het bondsvolk.
Nergens wordt ook maar eenig stuk van het
leven afgezonderd als neutrale zone, neen heel
het leven met heel den mensch stond onder Gods
souvereiniteit.
Het is dus niet zóó, dat we onze handel, ons
bedrijf, ons kantoor kunnen sluiten voor den le
venden Christus. Hem, die alle macht gegeven
is, in hemel en op aarde, d.w.z. die de bevoegd
heid heeft om over deze aarde te beschikken,
moeten we niet op eenig terrein willen uitsluiten.
Als de christelijke beginselen een theorie zou
den zijn zooals er zoovele theoriën zijn, dan, ja
dan zouden we als christenen kunnen weigeren,
zulk een abstracte beschouwing toe te passen op
het terrein van ons dagelijksch leven. Maar nu
het geen grauwe theorie is, maar levende gees
telijke kracht, nu moet die kracht als een zuur
deeg werken niet alleen maar des Zondags in
de kerk, maar ook in de week in ons gezin, op
onze werkplaats en kantoor en waar we ook zijn.
Godsdienst is nu eenmaal niet een jasje, dat
we des Zondags eens kunnen aantrekken en in
de week keurig verborgen kunnen houden in een
donkere kast-motvrij.
■Neen, onze godsdienst heeft dan eerst waarde,
als hij aangevallen kan worden. Als hij slagen op
moet vangen. Als hij becritiseerd wordt. Als de
menschen er op reageeren. Het is met onze gods-
DOOR
K. H. M ARINUSSEN
VIII.
Het vervoer van militairen was wel niet geheel
opgehouden, maar het was lang zoo intens niet
meer, zoodat, al was de treinenloop beperkt, er
weer burgers werden vervoerd.
Lucie was het komen zeggen, daar de heer
Hilderink er naar geïnformeerd had.
Dus waren zij naar Laarwoud gegaan, om
Lena gezelschap te houden. Althans den eersten
tijd. Later kon verder gezien worden. De toe
komst was nog zoo ongewis en dreigend, al was
een zucht van verlichting alom geslaakt, toen
bekend werd, dat het Duitsche leger want 2
Augustus was de Fransch-Duitsche oorlog ver
klaard en was ook Rusland in vijandelijkheden
tegen Duitschland begonnen de Nederland-
sche grenzen niet had overschreden, maar even
bezuiden Maastricht, bij het dorp Visé, de Maas
was overgestoken en in België was gevallen,
schendend de neutraliteit van dat land, dat zoo
doende, tegen wil en dank, in den gruwel be
trokken werd.
Vaststond nu, dat het onmiddellijke oorlogs
gevaar voor ons land voorbij was, al was het
niet te zeggen, wat de lage landen aan de zee
nog boven het hoofd hing.
„Van Frits vroeg Lena.
dienst als een stuk ijzer in de smidse. Hoe harder
er op geslagen wordt des te meer vonken spat
ten er af, naar alle zijden. Zoo moet ons dienen-
van-God slagen op kunnen vangen en moeten de
vonken van liefde er af spatten in de smidse van
het leven door de slagen van de wereld.
Waardeloos en zonder practisch nut is het
dienen van God, indien het alleen maar een
schoone studeerkamerttheorie is en het niet bloot
gesteld kan worden aan de mokerslagen der
wereld.
Maar behalve onze principieele roeping om ons
dienen-van-God niet te beperken tot ons apart
terreintje van hart of Dag, is er nog een andere
factor, die ons noopt om onze roeping te ver
staan om ons christelijk te organiseeren. Het is
deze factor, dat de levenseischen practische le-
venseischen zijn. Ze hebben te maken met het
prattein, d.w.z. met ons doen en ons doen wordt
beheerscht door Gods wet.
Het is onwaar wat Barth Brunner en voor
eeuwen de Dooperschen reeds beweerden, dat
er een absolute kloof ligt tusschen het tijdelijke
leven en de gansch andere wereld, die tot het
eeuwige bovennatuurlijke behoort.
Men wil het dan zóó voorstellen, alsof de ge-
loovigen met alle ongeloovigen onderworpen zijn
aan dezelfde ordeningen wat het tijdelijk wereld
leven betreft. Dat zou dan het terrein zijn, be
heerscht door algemeene zakelijke eischen. Dat
is het terrein, waarmee de naam van Christus
niet verbonden kan worden. Dat terrein kan ook
nooit door Christus' rijk worden opgeëischt.
Daarom geen christelijke organisaties, geen chris
telijke politieke school enz.
Óp dit terrein kan men den Naam van Chris
tus slechts beleedigen, zoo men hem er mee in
verbinding stelt.
Niet God de Verlosser staat boven dit terrein,
maar alleen maar God als Schepper, die deze
wereld dan nog in stand houdt.
(Wordt vervolgd)
Giften zesde Professor,
Woensdagmorgen vond ik in mijn brievenbus
het volgende schrijven
„WelEerwaarde Ds. A. H. Oussoren
Niet uit Oost, West, Zuid of Noord, maar
uit Middelburg voor den 6en. U weet het
wel. Gift 2.50."
U weet het welja, dit b.v., dat indien
ieder eens meewerkte aan de kapitaalvorming
voor de mogelijkheid van de komst van een zes
den Professor, er heel spoedig een zou zijn. We
zijn nu de 17000 gepasseerd, wat een schitterend
resultaat is. Zeventienduizend gulden uit vrijwil
lige bijdragen bijeen in dezen tijd, omdat velen
overtuigd zijn van de noodzakelijkheid onze stu
denten te wapenen, met steeds scherper wapenen,
dat is prachtig.
Zeventienduizenddat geeft al een aardige
rente per jaar en als dan de Synode nog eens wat
doetdan zijn we zeker al een eind op weg
naar de vervanging van den lector naar een ech
ten, heuschen Professor, die onze studenten ver
rijken zal met zijn kennis en wapenen in deze
dagen nu er zooveel gevraagd wordt van de
voorgangers.
U weet het welja, maar ook dikwijls niet.
Ik weet, dat als Gods Geest in de harten werkt,
we tot groote liefdeoffers geneigd zijn, en we in
de vermeerdering der Professoren zien een ver
rijking onzer kerken.
Maar indien die Geest niet werkt, wij liever
arm willen blijven aan voorgangers, iets wat op
den duur zich wreken zal.
Blijve onze bede voor de komst van zijn Ko
ninkrijk ons aller bede en laten we daartoe ook
meewerken.
A. H. OUSSOREN.
MöTTLINGEN. (IV)
Friedrich Stanger wordt door den Heere Jezus
naar Möttlingen geleid.
Blumhardt bezocht elk jaar Möttlingen. Bij een
dier bezoeken stond hij op straat met iemand in
gesprek, waarbij een klein kereltje met groote
oogen naar hem bleef zien, omdat hij nog nooit
zoo'n dikken mijnheer gezien had. Blumhardt
merkte hem op, vroeg, waar hij thuis hoorde en
zei „Geef mij nu maar een stevigen klap op
mijn hand". Het kleine kereltje sloeg uit alle
macht, Blumhardt ving het handje in de zijne,
ende kleine jongen herinnerde zich op later
Na zijn vertrek had hij een kaart gezonden
vervolgens een langen brief met allerlei indruk
ken. Den vorigen dag had Lena geschreven en
nu zag zij reeds weer verlangend naar een ant
woord uit, wat dwaasheid was, want haar brief
was nauwelijks op de plaats van bestemming.
„Een briefkaart van Frits", deelde Annie mede,
meteen die overreikend en een brief aan haar
moeder„Van Dolf", terwijl ze een couvert
openscheurde ,,'n Brief van Lucie".
Dien morgen had ze er een van Fred ontvan
gen, die met zijn compagnie geniesoldaten naar
Brabant was gezonden en daar zwierf van de
eene plaats naar de andere.
Lena was onmiddellijk klaar met lezen„In
grooten haast. Ik sta op het punt te vertrekken.
Wegens overcompleet bij mijn regiment word ik
overgeplaatst naar het 14e regiment infanterie,
dat in het Zuiden ligt, per brief vertel ik wel
precies, waar ik belanden zal. Mijn adres is
voortaan: 2e bataljon, 3e compagnie, 14e R. I.
Veldleger. Zijn moeder en Annie er al Gode
bevolen."
„Maar dan krijgt hij mijn brief niet", riep
Lena.
„Wat is er met Frits vroeg Annie.
„Overgeplaatst. Lees maar."
„Je brief wordt wel nagezonden, kind. In 't
Zuiden van het land. Dat is Brabant of Zeeland.
Misschien ontmoet hij Fred wel. Dat zou aardig
zijn
„Wat wordt er toch met die soldaten gesold",
verzuchtte Lena. „Zóó komt Frits nooit tot rust."
„Nu voorloopig zal hij daar wel blijven. Je
leest het immers hij was overcompleet. Als ze
leeftijd nog, hoe er een wonderlijke kracht door
hem heen stroomde. Hij werd zoo blij, dat hij
driemaal om Blumhardt heensprong.
Dat kereltje was Friedrich Stanger, dat kerel
tje was bestemd de man te worden, in wien op
nieuw naar veler gedachten de eerste gaven van
den Heiligen Geest krachtig zouden werken en
die er velen genezen zou naar lichaam en ziel.
Het leek er aanvankelijk in zijn leven niet veel
op, dat hij een Geestesmensch zou worden. Ten
minste, hij moet in zijn eigen levensbeschrijving,
die hij gegeven heeft onder den veelzeggenden
ondertitel„Is deze niet een vuurbrand uit het
vuur gerukt?" (Zach. 3:2), van zichzelf veel
kwaad vertellen.
Hij is in 1855 geboren in een zeer arm en ha
veloos gezin te Möttlingen. Zijn stiefvader was
in schrikkelijke mate verslaafd aan den drank en
bracht den kleinen Friedrich al spoedig aan het
drinken. Als kind had hij een moeilijk leven, dat
slechts weinig vreugde kende. Een dier weinige
vreugden ondervond hij op een bijeenkomst van
een der gezelpen, die zich onder invloed van
Blumhardt in Möttlingen gevormd hadden en die
ook na zijn vertrek in stand gebleven waren. Hij
kwam daar eens zoo onder den indruk van het
geen hij hoorde, dat hij verheugd naar huis toe
snelde in de vaste overtuiging, dat hij nu ook
bekeerd was.
Maar al gauw werd die indruk evenals andere
dergelijke indrukken, die hij ontving, overwoe
kerd door de zonde Stanger begon bekend te
staan als een slechte jongen en bij het opgroeien
werd het steeds minder met hem en werd hij op
den duur een echte drinker.
Ook na zijn huwelijk in 1881 bleef hij de zonde
dienen en verstrikte hij zich hoe langer hoe meer
in de netten van Satan. Wel was er telkens een
stem in hem, die hem opriep op te houden met
zulke groote ongerechtigheden en te breken met
een zoo-verderfelijken weg, maar hij luisterde
niet en als hij wilde luisteren, dan werd het hem
bijgebracht, dat er voor hem toch geen vergeving
was, en zoo ging hij zelfs met plannen van zelf
moord rondloopen.
Een keer komt er in zijn leven door het sterven
van zijn dochtertje en door de ziekte van zijn
vrouw en door zijn eigen-ziek worden, een ge
volg van zijn zondig leven. Overal gaat hij nu
zoeken naar God hij leest veel in den Bijbel
en gaat ook naar allerlei samenkomsten, waarin
het Woord Gods wordt gebracht. En dan komt
de bekeering. Hij maakt een nacht mee van vree-
selijken, innerlijken strijd, maar in dien nacht
wordt het pleit beslechtJezus wordt de Over
winnaar in zijn leven. Een nieuw leven wordt
in hem geboren, en als hij 's morgens opstaat,
staat hij op als een ander mensch.
Nu wil hij alleen voor den Heiland leven en
vraagt hij, of zijn Heiland hem den weg wijzen
wil, waarin hij Hem dienen mag. De Heiland
geeft ook antwoord op die vraag. Meer en meer
wordt het hem bijv. duidelijk, dat hij naar Mött
lingen moet gaan om daar van den Heiland te
getuigen. Maar hij wil niet. Wat moet hij in
Möttlingen gaan doen Hoe zal men hem, het
onechte kind, daar ontvangen Echter, de Hei
land blijft bij Zijn eisch, dat hij naar Möttlingen
moet gaan. Telkens weer opnieuw wordt hem
de weg gewezen de Heiland spreekt tot Hem
door allerlei visioenen en geeft hem zelfs op een
keer de gave der gezondmaking. Hij was al gaan
gelooven, dat op het gebed genezing gewrocht
werd en was zelf op zijn gebed genezen van
ernstige ziekte jicht en hartzwakte maar
hij werd eens gedreven 1 Cor. 12 te lezen en
onder dat lezen kwam de vraag bij hem op, wat
voor hem wel de beste gave zou zijn, en zoo
kwam hij er toe om de gave der gezondmaking
van zijn Heiland af te smeeken. En werkelijk,
de Heiland wil hem verhooren. In een driemaal-
herhaald gezicht werd hem de belofte gegeven,
dat hem deze genade zou te beurt vallen en hij
zag zelfs de menschen, die door hem genezen
zouden worden en later herkende hij verschil
lende menschen, die door hem genezen werden
als menschen uit zijn visioenen
Hij wordt dus naar Möttlingen geleid en zelfs
het huis wordt hem getoond waarin hij wonen
moet en later wordt hem zelfs de plaats aange
wezen, waar hij een groot huis moet bouwen om
aan den grooten toeloop van menschen naar hem
te kunnen voldoen. 14 November 1909 wordt
dat huis ingewijd. Het moest ook dat was
hem voor den geest gekomen Rettungsarche,
Reddingsark heeten. Hij had in den Bijbel het
verhaal van de zondvloed gelezen en van de red
ding, die de ark van Noach bood als Noach
moest hij een ark Gods hebben om menschen te
redden een ark Gods, want het zou geen men-
dan in een andere regiment te weinig officieren
hebben, wordt dat tekort weer aangevuld."
„Ja, dat zal wel."
Het interesseerde Lena matig, hoe het in el
kaar zat. Zij was alleen vervuld met zorg voor
Frits zij wist het van Fred steeds verze
kerde hij, dat hij als officier, steeds een goed on
derdak had.
Mevrouw Woldinga veegde een paar opgeko
men tranen weg.
„Wat schrijft Dolf, moeder?"
„Jullie moeten maar eens lezen. Een grooten
brief. Natuurlijk, zooals Dolf is. En tóch is het
Dolf weer niet. 'k Weet niet, in wat stemming
hij verkeert."
Annie ontving het lijvig epistel.
„Lees hardop, Annie", zei haar moeder.
„Na enkele korte mededeeling van den plot
seling soldaat geworden jongsten zoon, neem ik
thans de pen op, om uitvoeriger mijn weder
waardigheden te boek te stellen. Wat schrijf ik
deftigen onzin, hé moeder U denkt misschien
wel, dat ik erg vroolijk ben, maar er is niets van
waar. Tot nu toe heb ik niet geweten, dat wij
in zulk een ellendige wereld leefden.
Maar basta. Al dat geklaag helpt toch ook
niet. We zitten met z'n allen nu eenmaal in de
misère.
Zet U dus, om het lange relaas te lezen.
't Wordt een dikke brief, maar dat geeft niet.
Dubbel port behoeft er niet op. De regeering is
heel goed voor ons. We mogen onze brieven
portvrij verzenden. Op brieven aan mij behoeft
U ook geen postzegel te plakken. Is dat niet
aardig en voordeelig Och, wij hebben het nog
schenwerk zijn, het zou Gods werk zijn en hij,
de groote, begenadigde zondaar, zou maar Gods
werktuig zijn.
De Reddingsark kreeg ontzaglijken toeloop.
Duizenden en duizenden menschen begaven zich
naar Vader Stanger om hulp en heil te zoeken
in lichaams- en zielenood, en duizenden maal
duizenden luisterden naar zijn woord en naar het
woord zijner helpers en lieten zich door hem de
handen opleggen en zeer velen vonden in de ark
vrede naar de ziel en welstand naar het lichaam.
En steeds grooter werd de toeloop. Möttlingen
werd de verzamelnaam voor de menschen, die
geloofden in het werk van Vader Stanger en dat
Möttlingen groeide steeds door. Óveral in
Duitschland kwamen groepen menschen bij el
kander om in zekeren zin samen te doen, wat in
de ark geschiedt, en zulke groepen vormden zich
ook in Zwitserland en zulke groepen kwamen
ook in Nederland tot stand.
Möttlingen-samenkomsten worden in ons land
gehouden in Amsterdam, Rotterdam, Haarlem,
Zeist, Arnhem, Hilversum, Amersfoort en Apel
doorn. Er is ook een leider voor Nederland, de
Heer A. Begeer, die daartoe door de leiding in
Möttlingen werd aangewezen en die zelf door
Möttlingen tot algeheele verandering is gekomen.
En nog steeds gaat het werk voort.
Ook in het nieuwe Duitschland kan het zich
ontwikkelen en zonder veel moeite past het zich
aan bij de gelijkschakeling der nationaal-socialis-
ten, en al is dan Vader Stanger gestorven, zijn
opvolgers zetten zijn werk voort en brengen
steeds meer menschen onder den invloed van
Möttlingen. En ook in Holland gaat Möttlingen
voort de bekende schrijfster Wilma werd bijv.
voor Möttlingen gewonnen. Zij gelooft daar ge
nezing gevonden te hebben voor haar groote lij
den en propageert nu op haar beurt met kracht
voor Möttlingen.
Enkele kenmerkende woorden van Stanger.
De Heere Jezus heeft de ark laten bouwen, op
dat ieder, die oprecht in de ark komt, vroolijk
en vreugdig naar huis kan gaan met lof en dank.
Boete doen is beslist worden, uittreden uit
den verkeerden toestand en erkennen, dat men
verloren gaat, als men niet omkeert. Als ik
's nachts wakker word, is mijn eerste, dat ik met
den Heiland verbonden ben. Dan ben ik altijd
vroolijk. Niemand kan zeggen, dat ik het hoofd
laat hangen. Ik ben eiken dag moedig en vroolijk
van hart. Als iemand een beetje weet en er
varen heeft, dan wil hij direct preeken en boeken
uitgeven. Het beste boek is, wat de Heere aan
iemand gedaan heeft.
Meliskerke. M. VREUGDENHIL.
ZENDING VAN ZEELAND,
NOORD-BRABANT EN LIMBURG.
(Residentie Kedoe, af deelingen Magelang
en Temanggoeng) door C. van Nes.
VIII.
TJANDIROTO.
Nog Noordelijker ligt de dessa Tjandiroto.
Ook daar had Ds. Merkelijn al eerder trachten
ingang te vinden, maar eerst toen in 1935 er een
goeroe geplaatst werd breidde de arbeid snel uit.
Van de 18 leden, die de kleine gemeente in 1935
telde, waren er 13 in dat jaar toegedaan.
PINGIT.
Behalve Tjandiroto en Ngadiredjo en de drie
geïnstitueerde kerken te Djoema, Parakan en
Temanggoeng, ligt in het regentschap Temang
goeng nog een plaats, waar reeds sinds een aan
tal jaren wordt gearbeid, n.l. Pingit, een dessa
in de uiterste Z. O. hoek van Temanggoeng, juist
op de grens tusschen de regentschappen Mage
lang en Temanggoeng, daar waar de residentie
Kedoe grenst aan Salatiga en Djocjakarta.
Pingit wordt verzorgd vanuit Magelang door
den goeroe uit het Hospitaal in Magelang. Zeer
heeft men daar behoefte aan een eigen goeroe,
die eiken dag aan den opbouw der gemeente kan
werken. Er zijn daar reeds 53 Christenen en nog
steeds is er geen goeroe. Niettemin konden er
in 1935 nog 18 menschen, waarvan 10 volwas
senen, gedoopt worden.
SETJANG.
Op de grens tusschen Magelang en Temang
goeng ligt Setjang nog in het Magelangsche. In
deze gemeente werkte Ds. Merkelijn al bijna
zoo slecht niet. Slapen in stroo, wat heel gezond
is. Goed eten (ik lust nu bruine boonen en
drinken. En dan nog een salaris van 23 cent
per dag
Annie kon niet verder lezen. Zij brulde het uit.
„Ik kan het niet helpen, moeder. Maar zulk
schrijven werkt op mijn lachspieren. Wat is die
Dolf toch een komiek."
„Lees maar verder. Ik denk er anders over
dan jij."
„Maar terzake, moeder. Ik schrijf deze brief...
ja, dat kunt U nooit raden, maar heusch 't is
waar, in het Militair Tehuis in de Mallakka-
straat. Op het orgel in den hoek zit een soldaat
met een heel vroom gezicht psalmen te spelen.
Och, ik geloof wel, dat hij het meent, hoor. Maar
het doet mij wat komisch aan. Zeker, omdat ik
er aan ontwend ben.
Ik zie in gedachte, dat U Uw lieve hoofd
schudt. Ja, moeder, ik kan dat wel verklaren.
Vergeef Uw jongen zijn ontboezemingen maar.
Ze zijn niet bedoeld als spot. Ik ben tegenwoor
dig mijzelf niet. Ik ben volkomen gedésillusio-
neerd. Waarop ik bouwde, is in elkaar gezakt.
En nu moet ik weer opnieuw beginnen. Dat valt
niet mee.
Hoe ik in deze voor mij vreemde omgeving
kom Och, ik moest een brief schrijven en dan
moet je toch papier, pen en inkt hebben, hé
Voor enkele centen krijg je, wat je wilt. En nog
een kopje koffie toe. Öok voor die centen be
doel ik.
(Wordt vervolgd)