No. 14
Vrijdag 2 April 1937
51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HET EEUWIGE LEVEN.
En dit is het eeuwige leven, dat zij
U kennen, den eenigen en waarachtigen
God, en Jezus Christus, dien Gij gezon
den hebt.
Joh. 17:3.
In den laatsten nacht zijns levens, staande
vóór den lijdensweg, bidt Jezus den Vader dat
Deze Hem verheerlijken zal, opdat Hij de zijnen
het eeuwige leven zal kunnen geven.
Die verheerlijking moet dan loopen door zijn
kruislijden heen en beginnen bij zijn opstanding
uit de dooden. Dies houdt Jezus' gebed allereerst
in de bede om zijne verrijzenis uit het graf, die
noodig is om te komen tot het doel van zijn ver
lossingswerk, het eeuwige leven te geven aan
dengenen, die de Vader Hem gegeven heeft.
Het eeuwige leven der Kerk is de vrucht van
Jezus' verrijzenis uit den dood. Daarom vraagt
ze wat dat eeuwige leven is. En in zijn hooge-
priesterlijk gebed heeft Jezus het antwoord op
die vraag gegeven.
Dit is het eeuwige leven
Op de vraag wat het eeuwige leven is, zouden
wij waarschijnlijk een ander antwoord geven.
Wij zouden met die vraag zelfs wel wat verlegen
zitten. Wij zouden ons gaan inspannen om alles
samen te lezen wat de Schrift ons aan gegevens
biedt over het leven der geloovigen hiernamaals.
Verkeerd zou dit niet zijn, alleen, zeer onvolle
dig. En het leven in het tegenwoordige, van van
daag en morgen, zouden we geheel overslaan.
En immers, het eeuwige leven heeft aan deze
zijde van het graf zijn aanvangen in het weder
geboren hart. Het komt niet straks, bij het schei
den uit dit leven, maar is nu reeds werkende in
ieder mensch die God vreest. De Catechismus
spreekt er van, dat de geloovigen nu reeds het
beginsel der eeuwige vreugde in hun hart ge
voelen. En eeuwig leven is eeuwige vreugde.
En Jezus zelf verzekert ons „die in den Zoon
gelooft, die heeft het eeuwige leven".
Het woord nu uit Jezus' hoogepriesterlijk ge
bed maakt het eeuwige leven aanstonds tot een
concrete zaak. Tot een werkelijkheid waaruit de
geloovige op aarde leeft. Die Hij dagelijks in
zich gevoelt en waaruit hij zijn kracht en troost
put. Immers het kennen van God is nu reeds zijn
deel. Niemand dan ook die den Heere vreest,
hoe klein hij zij of groot, of hij bezit het eeuwige
leven. Temeer is het ons van belang om ernstig
te luisteren naar wat de Heiland ons van het
eeuwige leven zegt.
Dat zij U kennen
Dit woord van den Heiland is diep en schoon
Klaar wordt het ons nu, dat God zelf de hemel
en de zaligheid, ons leven en onze vreugde is.
Want met „kennen" wordt hier niet bedoeld
een bloot verstandelijke kennis. Zeker, wij ken
nen God uit zijn Woord waarin Hij zichzelf aan
ons openbaart. En die kennis moet ons tot het
eeuwige leven leiden. Daarom dat het diepe hart
in de kennis van des Heeren Woord hoe langer
hoe dieper zoekt in te dringen. Daarin aan
schouwt het de liefelijkheid des Heeren en zijn
schoonen dienst en daarin „weidt de ziel met een
verwonderend oog". Maar in de kennis der open
baring vindt het kennen van God zijn einde niet.
Neen, hier wordt bedoeld een diepere, geeste
lijke kennis, waar het verstand niet buiten staat,
maar die toch ten diepste zetelt in het hart. Een
kennen door persoonlijke aanraking en ontmoe
ting. Een liefde-kennis gelijk het kind zijn moe
der en een vrouw haar man kent. Het kennen
van God als onzen Vader in de hemelen uit
Wien we geboren zijn. In Wien we vinden een
heid van leven en bestaan. Bij Wien we vinden
een Goddelijk hart dat dag en nacht voor ons
openstaat. Dat altijd toegang geeft in vreugde
en smart, in blijde en droeve dagen. En doet het
eeuwige leven in zijn diepste verlangen ons rei
ken naar wat, als een verborgen schat, ligt aan
de overzijde van het graf, dan moeten we er ons
rekenschap van geven, dat de hemel, de hemel
zal zijn omdat we er onzen God zullen vinden
en dat het Vaderhuis, het Vaderhuis zal zijn om
dat we er onzen Vader zullen ontmoeten. En al
wat we daar aan levensweelde en levensvolheid
zullen genieten, dat is uit God, en door God en
tot God.
En Jezus Christus dien gij gevonden hebt.
In hetzelfde uur waarin Jezus dit woord sprak
heeft Hij ook betuigd „Ik ben de weg, de waar
heid en het leven. Niemand komt tot den Vader
dan door Mij".
Jezus is de weg tot God. En Hij is het leven
zelf. Hij geeft zijn schapen het eeuwige leven.
En om de zijnen het eeuwige leven te geven,
daartoe heeft de Vader Hem gezonden in deze
wereld.
Dat leven heeft Hij moeten verwerven langs
een bangen, diepen, stijlen weg. Immers wij lagen
gekneld in banden des doods. Die banden moest
Hij verbreken. Zelf moest Hij nu den dood in
gaan en de deuren van dien kerker openen om
zijne gebondenen de vrijheid te kunnen uitroepen.
Maar dan moest Hij sterker zijn dan de dood.
En ingaande in den dood, door eigen kracht uit
den dood verrijzen. En het is de jubel van Pa-
schen, dat Christus den dood overwonnen heeft.
Dat het graf Hem niet heeft kunnen houden. Dat
Hij het leven en de onverderfelijkheid aan het
licht heeft gebracht.
Nu kan Hij de zijnen het eeuwige leven geven.
Dit is de verhooring van zijn gebed, als Hij bad
„Vader verheerlijk Uw Zoon". Nu komt God
met zijn Gezondene tot zijn doel en wordt daarin
zelf verheerlijkt. En in die heerlijkheid deelen de
gegevenen des Vaders, want Christus schenkt
hen, door 't geloof in Hem, dat eeuwige leven,
dat uit God is. En Hij roept hen toe „Ik ben
de opstanding en het leven die in Mij gelooft,
zal leven, al ware hij ook gestorven en een iege
lijk die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven
in der eeuwigheid".
Hem nu te kennen die voor U gestorven is,
Die den weg naar Gods hart en huis voor U vrij
maakte, Die de poorten des levens voor U open
de, Die uw Redder in den nood werd, ja, Hem
te kennen, die in allesomvattende liefde U alles
wierd, dat moet het eeuwige leven zijn.
Het eeuwige leven wordt hier in beginsel ge
kend en genoten, rijker en voller in den hemel,
maar eerst volkomen en naar den vollen mensch
in het rijk der heerlijkheid. Dan, wanneer iedere
verloste ziel met haar verheerlijkt lichaam is ver
bonden. Wanneer de voeten dergenen, die Chris
tus toebehooren, zullen gaan over de straten van
goud en door de paarlen poorten van het nieuwe
Jeruzalem, waarbinnen God en het Lam de tem
pel van alle verlosten zal zijn.
Dan, wanneer God zal zijn alles en in allen.
En die toekomst wordt ons gepredikt en ver
zekerd door het verlaten graf in den hof van
Jozef.
Wolphaartsdijk. VAN HEININGEN.
GEWEST ZEELAND VAN PATRIMONIUM
Donderdag 8 April a.s. hoopt de Gewestelijke
organisatie Zeeland van Patrimonium haar jaar
vergadering te houden in het Militair Tehuis te
Middelburg 's avonds om 8 uur.
Gaarne schrijven we een woord van hartelijke
opwekking om die jaarvergadering bij te wonen.
Deze afdeeling van Patrimonium heeft nog een
belangrijke taak te verrichten omdat in onze pro
vincie de Christelijk sociale beginselen nog bij
lange na niet die erkenning gevonden hebben,
welke hier mocht verwacht worden. Reeds uit
dien hoofde kan worden gevraagd dien arbeid
te steunen en zoo mogelijk die vergadering,
waar alle belangstellende geestverwanten wel
kom zijn, te begroeten.
Bovendien wordt dat bezoeken aanlokkelijk
gemaakt door de aankondiging, dat Ds. M.
Vreugdenhil van Meliskerke hoopt te spreken
over „Nationaal-Socialistische „godsdienst"
Het Nationaal-Socialisme is wel niet zóó be
langrijk als het in eigen oogen is, wanneer het
de tegenstelling maakt: Mussert of Moskou, alsof
tusschen één van deze beide zou moeten gekozen
worden, en alsof er geen andere mogelijkheden
zouden zijn, toch is het goed, dat gewaarschuwd
wordt tegen de dwalingen van deze beweging.
En van den referent mag worden verwacht, dat
hij die dwalingen helder zal in 't licht stellen.
HET HEILIG JERUZALEM.
Openb. 21 9—23 (II)
(Haar vreugden en haar burgers.)
In overeenstemming met den bouw en de fun
damenten zijn de genietingen in het heilig Je
ruzalem.
Daarvan spreken de verzen 22 en 23. „En ik
zag geen Tempel in dezelve, want de Heere de
almachtige God is haar Tempel, en het Lam.
En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat
zij in dezelve zouden schijnen want de heer
lijkheid Gods heeft ze verlicht, en het Lam is
haar kaars".
Even kan treffen de meedeeling, dat in dit
heilig Jeruzalem geen tempel gezien wordt. Je
ruzalem op aarde ontleende juist haar beteekenis
aan den tempel. Hoe kan het dan zijn, dat in dit
Jeruzalem geen tempel gevonden wordt
Toch spreekt het ook eigenlijk vanzelf, dat in
het hemelsch Jeruzalem geen tempel gevonden
wordt. De tempel op Sion was maar symbool.
Die tempel heette de woning Gods en was dat
ook in zekeren zin. En daarom had die tempel
zoo groote beteekenis. Niet als schoon gebouw
van hout en steen, maar als teeken van de te
genwoordigheid Gods. Dat teeken was evenwel
niet meer noodig, wanneer de volle werkelijkheid
was gekomen van het wonen Gods bij Zijn volk
en van het wonen van Zijn volk bij Hem.
En die volle werkelijkheid is er in het nieuwe
heilige Jeruzalem. Daar is de heerlijkheid Gods
vs 11). Was de tempel in 't aardsche Jeruzalem
de plaats, waar God en Zijn volk saam woon
den, in het nieuwe Jeruzalem is God zelf de
tempel, waarin Zijn volk wonen mag.
De Heere, de almachtige God is haar tempel
en het Lam is haar tempel. Van Zichzelf en van
Zijn lichaam sprak Jezus als van een tempel,
toen Hij zeide „breek dezen tempel af en in
drie dagen zal Ik denzelve weder opbouwen.
Zoo kon Jezus Zichzelven noemen. In Hem
woont al de volheid der Godheid lichamelijk
(Col. 2:9). Hij is dus wel waarlijk de Tempel
Gods.
En dat is Hij dan in Zijn menschelijke natuur.
In Hem woont God bij den mensch en de mensch
bij God.
Zoo is er dan in het heilig Jeruzalem, dat van
God afdaalt geen plaats meer voor een Tempel.
Daar is dan ook geen behoefte meer aan het
creatuurlijk licht, dat we op aarde behoeven.
Zon en maan zijn hier, met de sterren, de licht
dragers. Waren die er niet, het zou donker zijn.
Alzoo is het niet in het nieuwe Jeruzalem. Die
stad behoeft zon noch maan. Haar licht ontvangt
ze van het schijnen der heerlijkheid Gods. De
Schepper is meer dan het schepsel. God, die aan
de zon haar licht geeft en ze zoo doet schijnen,
behoeft die zon niet om Zijn stad te verlichten.
Hij zelf verlicht ze.
En het Lam is haar kaars. Ook die uitstraling
der heerlijkheid Gods, waardoor de stad wordt
verlicht, gaat niet om buiten den Middelaar.
Zelfs in de Schepping was de Zoon Middelaar.
Nog te meer is Hij dat in de herschepping, waar
in gevonden wordt de vrucht van de verzoening
der zonde. De heerlijkheid Gods verlicht het
nieuwe Jeruzalem door den Middelaar. Het Lam
is haar kaars.
En in het licht is de vreugde. Voor de vijan
den Gods is de duisternis, maar voor Gods volk
is het licht en in het licht is de vreugde de
vreugde van het aanschouwen der schoonheid
van het heilig Jeruzalem en het genieten van de
volle gemeenschap met God en Zijnen Christus.
Zoo wordt ook al iets gezegd van de stedelin
gen, die daar zullen wonen en deze zaligheid
genieten.
Dat zullen zijn, die haar genietingen leerden
zoeken.
Onder de menschen, die gelegenheid hebben
tot reizen, is het niet zóó, dat allen dezelfde stad
bezoeken. Welke stad die menschen zullen be
zoeken hangt af van de vraag, wat zij zoeken.
Parijs is weer anders dan Londen Den Haag
anders dan Amsterdam. Zoo zouden de menschen
te onderscheiden zijn naar de stad, die ze bij
voorkeur bezoeken, om wat ze daar vinden tot
bevrediging van hun behoeften.
Maar dan is ook duidelijk, wie zullen genieten
de zaligheden van het heilig Jeruzalem. Dat zijn
degenen, die in dit leven begeerten leerden ken
nen, die naar die zaligheid uitgingen, naar de
gemeenschap met God en het wandelen in Zijn
Hcht.
Dezen gaan binnen door de twaalf poorten.
Van alle zijden is er toegang tot de stad. Van
het Noorden zoowel als van het Oosten, van
het Westen zoowel als van het Zuiden. Daarmee
wordt aangeduid de volheid van Gods Evangelie
en de ruimte van Zijn genade.
Voor niemand waar ook is de toegang
onmogelijk, die door Gods genade wil behouden
worden.
Maar noodig is dan het woord der genade te
aanvaarden om door genade behouden te worden.
De stad heeft muren. Ze is een afgesloten ge
heel. Om er in te komen moet men door één der
poorten. Die poorten zijn er aan alle zijden. Maar
alleen door een poort kan men daarin komen.
En bij die poorten staan wachters. In de
twaalf poorten staan twaalf Engelen. Daar komt
niemand binnen dan die daar binnen hoort, die
tot Gods volk behoort.
Wie God zoekt behoort tot Zijn volk. Wie
Hem zoekt door den Middelaar, naar het Evan
gelie, zal Hem vinden.
Wie God zoekt zal Hem prijzen.
Mogen wij nu het deelen in de volkomen za
ligheid van die stad verwachten Zal het ook
ons beschoren zijn haar heerlijkheid te aanschou
wen en daarin te genieten Dat is de vraag, die
voor elk van het hoogste belang is.
Die zaligheid wordt genoten in een stad, die
een afgesloten geheel vormt, waarin alleen maar
toegang is door een poort, waar een Engel de
wacht houdt.
In die stad komen alleen, die zoeken het heil,
dat daar geboden wordt in de gemeenschap met
God en het wandelen in Zijn licht en die dit
dan zoeken in den rechten weg.
En die weg is Christus.
Symbolisch kan er gesproken worden van
twaalf poorten, die in de stad toegang geven.
Toch is er maar één deur, die deur is Jezus.
Hij alleen is de weg, die leidt naar den Vader.
Symbolisch kan gesproken worden van twaalf
poorten, want ruim is het aanbod van genade.
De genaderoep gaat uit „O, alle gij dorstigen
komt tot de wateren en gij, die geen geld hebt,
komt, koopt en eet, ja komt, koopt zonder geld en
zonder prijs wijn en melk, Jes. 55:1. Velen zullen
komen van Oosten en Westen, van Noorden en
Zuiden en met Abraham, Izak en Jacob aanzitten
in het Koninkrijk der hemelen" (Matt. 8:11,
Luk. 13:29).
Maar dan alleen door Christus door het ge
loof in Hem, die de hoop was der aartsvaders.
Alleen door Hem, die gekomen is om den Vader
te verheerlijken, opdat God door Hem zou wor
den gekend.
En dus alleen zij zullen daar binnengaan, die
zich door Christus tot den Vader laten leiden
in de verzoening van hun zonden. Alleen zij,
wien het om God te doen is en om de gemeen
schap met Hem.
Als Ps. 48 bezingt de schoonheid van Jeruza
lem, eindigt die psalm niet met den jubel„deze
stad in onze stad", maar „deze God" die in
die stad woont „is onze God eeuwig en al
toos."
Beproeve zich dan een ieder of hij dat ver
langen kent en of hij de bevrediging dier be
geerte zoekt door onzen Heere Jezus Christus.
Men zegt, dat er nu door de menschheid gaat
een groot Godsverlangen. En volgens sommigen
is dat genoeg en kan dit verlangen op allerlei
wijze bevredigd worden. Zoo leert ons de Schrift
niet. Dat Godsverlangen wordt alleen bevredigd
door Hem, in Wien God zichzelven te aanschou
wen geeft, die het uitgedrukte beeld Gods is,
door den Zoon, onzen Heere Jezus Christus.
Als dan nog iemand den Christus zou ver
werpen, hij bekeere zich van die zonde en zoeke
God door dezen Middelaar.
En weet dan, dat een ieder, wien het om God
te doen is en die Hem zoekt in den Heere Jezus
Christus, Hem zal vinden.
Reeds hier mag hij dan smaken de beginselen
der eeuwige vreugde. En die beginselen mogen
hem een waarborg zijn, dat ook hij zal mogen
ingaan door één van de paarlen poorten om te
genieten de zaligheid van het heilig Jeruzalem.
HEIJ.
Onze roeping ons Christelijk te organiseeren.
We eindigden het vorige artikel met dezen zin:
We moeten vragen op alle terrein van het leven:
wat eischt de HEERE van ons.
Nu is in den laatsten tijd juist dit probleem in
protestantsch christelijken kring naar voren ge
schoven.
Het blijkt steeds duidelijker, dat de grondvraag
welke ook onze roeping beheerscht, deze is
bezitten de tijdelijke wereldlijke ordeningen een
zekere eigenmachtigheid en zelfstandigheid te
genover het Koninkrijk Gods in Christus Jezus,
ja dan neen.
Met andere woorden is het mogelijk een zgn.