UIT DE HISTORIE. FEUILLETON BRANDING ZENDING. Integendeellid worden van de afdeeling der C.B.T.B. beteekent aanvankelijk geld uitgeven zonder daarvoor direct stoffelijk voordeel terug te ontvangen. Wie lid van de Christelijke sociale organisaties wil worden, enkel en alleen om zijn eigen belang, enkel en alleen om de vraag wat heb ik er aan, wat schiet ik er mee op, die heeft al heel weinig begrepen van zijn roeping om op alle terrein van het leven den Naam des HEEREN te willen uitdragen. Tot eer van die broeders daar moet gezegd worden, dat bijna allen - en er waren weinig edelen en rijken beslotenwe treden toe als lid, want de Koning der kerk roept ons. Roept ons, om tegenover de neutrale organisatie ons te mobiliseeren. Roept ons, want er is geen duimbreed gronds of Christus zegtMijn. Roept ons, want we hebben niet in de eerste plaats te vragen wat baat het, maar in de eerste plaats wat wil mijn HEERE. Zoo hebben velen hun lidmaatschap opgezegd van de neutrale organisatie en ondanks het feit, dat er velen een oogenblik in moeilijkheid kwa men door het optreden van die neutrale organi satie, zijn ze niet afgeschrikt, maar hebben ze doorgezet. Voor de drogredenen, dat 't gewone dagelijk- sche leven, het leven op het land, en bedrijf, niets te maken heeft met de HEERE, zijn ze niet af geschrikt, maar hebben dit beweren als leugen gequalificeerd. Een gevolg van de oprichting van de plaatse lijke afdeeling was dat na enkele maanden toen aan de Christelijke school een hoofd moest be noemd worden, deze een man moest zijn met land- en tuinbouwacte. Inderdaad werd zoo iemand gevonden en de jongens van Christelijke huize plukten direct de eerste vruchten van de cursussen, die toen wer den opgericht. De Heere zegende kennelijk de kinderen nadat de ouders gehoorzaam waren geweest. Waar hier in Zeeland m.i. het actieve element t.o.v. de roeping om zich Christelijk te organiseeren nog niet de volle 100% bedraagt, daar meen ik wel te doen om U voor Uw roeping te plaatsen. Het is niet de vraag of het U goed bevalt in Uw huidige organisatie, niet de vraag of het U baten oplevert, niet de vraag of U iets gevoelt voor Christelijke organisatie, het is enkel en alleen maar deze vraag Wat eischt Uw HEERE D.V. daarover volgende week meer. A. H. OUSSOREN. Doleantie herdenking. In het nummer van de Z. Kerkbode van 8 October 1887 staat het volgende o.m. Te Se- rooskerke ging de Zondag rustig voorbij. Dit is vooral te wijten aan de verstandige maatrege len van de Kerkvoogdij. Het was de eerste Zon dag na het vertrek van den Heer Ds. Peter, en nu vreesden sommigen voor rustverstoring. Hadden nu de doleerenden zich in hun bezit gehandhaafd op een wijze als de voorstanders van het Genootschap gewoon zijn zich in het feitelijke bezit te stellen, dan zou waarschijnlijk de dag ook niet zoo rustig zijn voorbijgegaan. Des morgens trad op den Heer Werner van A'dam, des middags Ds. Dommisse. Vroeger toen de kerk van Serooskerke nog in verband leefde met het genootschap, was zijn Eerwaarde daar consulent. Zijn optreden was niet met toestem ming noch volgens besluit van den Kerkeraad, welke dezen Predikant ook niet als consulent er kent. Geen Kerkeraad eener Gereformeerde Kerk kan tot de bediening des Woords toelaten een Dienaar die in bediening van Woord en Sacra menten en Tucht zich verkiest te gedragen naar de reglementen van het Genootschap, stellende deze wel niet met woorden, maar metterdaad boven Gods Woord. Dit stuk handelt verder over de kwestie van wie nu eigenlijk de kerkgebouwen zijn ;een kwes tie die tot op den huidigen dag nog van actueel belang is. In ditzelfde nummer staan de volgende adver tenties Ned. Geref. Kerk (Doleerende) te Koudekerke. Zondag 9 Oct. D.V. des voormiddags om 9 uur lezing en des namiddags om 2 uur Ds. Klaarhamer doopbediening in de schuur van K. Wielemaker. DOOR K. H. MARINÜSSEN 43) Stonden de anderen dan niet veel sterker Zij hielden rekening met het zondige hart van den mensch. Beefden voor de gevolgen der zonde. Was oorlog per saldo ook niet een gevolg van de zonde Maar zij waren tóch sterk in hun ge loof, in hun Godsbetrouwen. Godsbetrouwen Maar was er een God Wat bezielde hem Smeet hij nu bij éénen tegen slag zijn socialisme overboord Had hij het wel bezeten Was dat beginsel merg en bloed Waarom keek hij dan in de richting van die anderen Wat had hem aangetrokken in dien luitenant Van der Pol In dien sergeant, wiens naam hij nog niet eens wist Dat waren lieden, als vader was geweest. En als moeder nog was. En als Frits en Annie en Fred en Lucie. Lucie Wat had hij den vorigen dag dwaas met haar gesproken. Hij had haar met opzet pijn gedaan. Want zij leed er onder, dat hij zóó was. Vreemd, dat hij van haar hield. En zij van hem. Zij pasten toch niet bij elkaar Voelden zij zelf niet, dat er een kloof was Natuurlijk Hij had haar ontweken. Er mocht geen toenadering ko men, want die zou haar in moeilijkheden brengen, wat tot eiken prijs moest worden voorkomen. Daar zat nu eenmaal dat dogma tusschen, dat Biggekerke. A.s. Zondag des voormiddags te 9 uur en te 6 uur zal D.V. optreden de Heer Veldhuizen van Hansweert. Vlissingen. De gewone vergadering in het lokaal Bier kade zal niet Maandag, maar Dinsdag 11 Oct. ten half acht ure plaats hebben. Op 29 October 1887 plaats Vlissingen het vol gende bericht in de Kerkbode ,,Dc Kerkeraad zal gaarne en liefst schriftelijk ontvangen de be zwaren, die er bij de leden dezer kerk mochten bestaan tegen de aangevangen reformatie onzer kerk, opdat hij trachten moge dezelve op te los sen en uit den weg te ruimen. De Kerkeraad voornoemd J. P. Swennen, G. v. d. Putte." Worstelend maar met geloofsovertuiging heeft men gewerkt, gebouwd en thans mogen wij als dankbaren de vruchten plukken. A. H. OUSSOREN. ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN. Zaamslag, Maart 1937. Naar aanleiding van mijn bespreking van Gun ning's boek over William Booth en het Leger des Heils ontving ik een zeer sympathiek schrij ven van dezen ouden broeder, wiens hart dorst naar de eenheid van allen, die Jezus Christus liefhebben. In 't begin van mijn brief had 'k het boek wat rommelig en „ikkerig" genoemd, maar voorts had 'k allen lof voor zijn werk. Dr. Gunning spreekt van ,,een bespreking die, ondanks het voor mij verootmoedigend begin, nog al goed afliep. Trouwens,,ik kan wel tegen een stootje". Als hij eens een maandlang niet ergens wordt uitgefoeterd (daar hoop ik me voor te wach ten, K.) vraagt hij zichzelf afis het wèl met u, o jongeling Het Leger des Heils kent geen sacramenten noch Doop noch Avondmaal. Met opzet heeft het Leger aan de sacramenten geen plaats inge ruimd. Waarom niet Omdat de opvattingen over Doop en Avond maal zeer verschillend zijn en in de kerk juist over de sacramenten heel veel getwist en gestre den is. Door de sacramenten af te schaffen kan daarover nooit strijd of verwijdering ontstaan. Nu schrijft echter Dr. Gunning ,,Ik ben een door en door kerkelijk mensch en kan de Sacra menten niet missen". Wij zijn 't met hem hierin eens. Onze Heiland heeft de sacramenten inge steld en ze voor ons noodig geacht. We verarmen het geestelijk leven, wanneer we de middelen, tot versterking van het geloofsleven ons geschon ken, eigenwillig terzijde stellen. Hoewel Dr. Gunning dus bezwaren heeft tegen het Heilsleger voelt hij toch ook geestelijke ver wantschap. Hij schrijft mij (en daarin proeven we weer echt „Gunning"): „Maar in onzen ont redderden, chaotischen toestand eer en waardeer 'k alles (voor zoover Gods Woord het toelaat!) dat naar Jezus heen wil en uit de vrucht van Zijn offer leven wil". Dit hartstochtelijk zoeken van gemeenschap doet, dunkt ons, Gunning te veel het oog sluiten voor de beteekenis van de geïnstitueerde kerk. Wij mogen de verschillende kerken niet als ge- lijkwaardigen naast elkander stellen, doch we hebben ons ernstig af te vragenis de kerk, waartoe ik behoor, de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus Wanneer Dr. Gunning schrijft „Wees in uw kerk een lid van Christus' Kerk" (het eerste „kerk" met een kleine, het tweede „Kerk" met een groote letter), dan wordt hier een verkeerde tegenstelling gemaakt. Laat ons echter niet het oog sluiten voor het goede, dat God ook in andere kerkelijke insti tuten schenkt door de Gereformeerde Kerk als de alleen-ware te beschouwen. Rome duldt al leen secten naast zich en er is een richting aan het opkomen, die in dit opzicht op de Roomsche lijn komt. Maar 'k wilde 't in dezen brief nog over iets anders hebben. Met zeldzaam genoegen heb 'k de lezing vol bracht van de prachtige trilogie van den Noor- schen schrijver Trygoe Gulbransen, waarin de geschiedenis van het geslacht Bj0rndal wordt beschreven. Volkomen stem ik in met het oordeei van Q. A. de Ridder in „Timotheüs Na de vaak zoutelooze, onbeduidende boeken van onzen tijd, die men soms gedoemd is te lezen, is deze lectuur voor mij een ware verkwikking geweest, die eeuwigheidsgedachten in mij heeft gewekt. Hier komt een tot voor korten tijd onbekend man, een Noorsch zakenman, en hij geeft ons een geloovige zich niet mocht verbinden aan een ongeloovige. Hadden zij feitelijk geen gelijk Nu was daar de chaos. En wat kon hij voor hou vast aanbieden Waar was zijn stuur Hij had niet eens bemerkt, dat de trein zich weer in beweging had gezet. De zon neigde steeds verder ter kimme. Wat een onmogelijk lange reis werd dat. Als het zóó doorging, waren ze eerst om negen, tien uur in Den Haag. Zijn buurman begon een gesprek met hem. Hij bleek varensgezel te zijn, die juist uit Amerika was binnengevallen, om onmiddellijk gemobili seerd te worden. Hij was derde stuurman, sprak ruw, maar had toch een goed hart. Zijn toestand nam hij kalm op niets aan te doen. Over een paar maanden was dat krankzinnige relletje na tuurlijk afgeloopen. Anders zou Amerika zich er eens mee bemoeien. Hij had in de Amerikaansche bladen iets dergelijks gelezen. Het kwam best in orde. 't Was eens een verzetje. En zij hadden er heel geen last van. Gingen naar Den Haag om afgericht te worden. Eer zij recruut af wa ren, was de oorlog afgeloopen. Stomme men- schen toch, om oorlog te gaan voeren 't Was bij de beesten af Dolf liet hem praten, al luisterde hij schijn baar belangstellend. Het oppervlakkige gezwets interesseerde hem niet. Zulke lui hadden, naar hun meening, de heele wereld in hun vestzakje. Alsof de problemen zoo eenvoudig waren Zij waren integendeel beangstigend ingewikkeld. Zij brachten hem in de war. Eerst om half tien denderde de lange trein het station Den Haag binnen, waar, stijf van het zitten, de militairen weer gelederen formeerden, daar opeens dit prachtige, kerngezonde en diep godsdienstige boek met zijn grootsche karakters, met zijn eeuwigheidsglans, met zijn heerlijke na tuurbeschrijvingen en we leggen dit boek niet uit handen dan met een gevoel innerlijk versterkt en verfrischt te zijn. De rijke en trotsche oude Dag wordt eerst van zijn geldzucht losgemaakt en gaat barmhar tigheid oefenen tegenover de menschen die door dén nood der tijden van hem afhankelijk zijn ge worden. Daarna wordt de trots van zijn geslacht in hem en in den jongen Dag, zijn zoon, vol kómen gebroken. Aan 't eind (het derde deel draagt tot titel De Weg tot Elkander) offert de jonge Dag zijn leven om dat van een kind te redden. Zeker in dit boek wordt meer nadruk ge legd op de zedelijke eischen van het Evangelie dan op het verzoenend werk van Jezus Christus. Het geestelijk leven van de hoofdfiguren blijft vaag en is niet in alles bijbelsch. Maar dit neemt niet weg, dat dit driedeelig werk torenhoog uit steekt boven vele boeken van onzen tijd, die wèl schoon van taal zijn, maar het leege leven van slappe egoïsten teekenen. Nu we toch over boeken bezig zijn wil 'k ook de aandacht vestigen op het eenvoudige, maar ontroerende verhaal van W. Laatsman, die in „Sloeberke Slob" een treffende Evangelisatie- geschiedenis geeft. Het verhaal speelt in het Roomsche, Belgische Vlaanderen en heeft blijkens het woord vooraf een evangeliseerend doel. Hij schrijft daar „mis schien kende gij Vlaanderen met zijn torens en beiaarden, met zijn onbezorgde leute, zijn markt plaatsen, vol gekanteelde huizekens. Misschien kende gij ook Vlaanderen in zijn duisternis, zijn bijgeloof en onwetendheid, zijn zonde. Dan zal ook oe herte brandende zijn in oe, om te lezen hoe het Kruis van den Heiland als een levend geboomte zijn wortelkens in de geburchten dei- steden slaot In dit pretentielooze boek geeft W. Laatsman een voortreffelijke uitbeelding van een stuk Vlaamsch volksleven. Wie eenigszins bekend is met het Vlaamsche leven weet hoe weinig van het ware Evangelie in de Roomsche streken nog bekend is en hoe diep de geestelijke onkunde is. Het kerkelijk le ven staat geheel buiten het „leutige" dagelijksche leven met z'n kermissen en z'n pottekens-bier- drinken. Onze Evangelisatie-arbeid in België heeft een zware taak. Het terrein is groot en de valsche gerustheid ontstellend. Maar God doet ook in België groote dingen. Sterke Hij de mannen, die in de donkerheid het Licht van Gods Woord doen stralen. A. B. W. M. KOK. ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE SCHRIFT. 57. Houd dan uw tong in toom Kleine en eenvoudige middelen kunnen soms zulke zegenrijke gevolgen hebben. Bij ongemak ken en ziekteverschijnselen, maar ook in het ge wone leven van alle dag. Ook in ons huisgezin en bij de opvoeding onzer kinderen. Niet alleen van de kleine kinderen, maar ook van de groo- tere. Sterker nog niet zelden kunnen kleine midde len heel verrassende uitwerking hebben meer en beter nog dan geweldige en sterk opvallende middelen. De Heilige Schrift weet daar ook van Als ge de Spreuken van Salomo leest, dan staat ge vaak verrast van de wonderlijk fijne opmerkingen en raadgevingen heel eenvoudig, maar van het allerhoogste belang. Zullen we er ééntje voor ditmaal in ons oor knoopen En in ernstige overweging nemen Wees er van overtuigd, dat het ons buitenge woon nuttig kan zijn. Waard ter toepassing in ons eigen leven en in dat van ons huisgezin. „Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden", zoo lezen we in Spreuken 21 vers 23. Ja, dat geldt natuurlijk allereerst ons persoon lijk. Als gij en ik altijd maar onze mond en onze tong bewaarden, dan zouden we onze ziel tege lijk voor veel benauwdheden bewaren Ga maar eens na in uw leven, in uw spreken, in uw be- oordeelen, in uw bestraffen, in uw zelfrecht vaardiging, in uw eigenwijsheid, in uw dwaze hoovaardij hoe vele woorden, van uw eigen mond, hebben uw ziel niet benauwdheid ge bracht En gelukkig nog maar, als ge het er moeilijk onder hebt en als het u pijn doetdat is een bewijs, dat ge uw verkeerdheden als zonde om dan weg te marcheeren. Dolf kende Den Haag eenigszins, maar wist spoedig niet meer, waar hij belandde. Ook bleek hem, dat de troep uitéénging. Telkens zwenkte een deel af. Ook hier was de organisatie perfect. Hij moest het eerlijk bekennen, al had hij vroeger op voorbeeld van „Het Volk" den spot gedreven met de Ne- derlandsche weermacht. Opeens kwam hij op bekend terrein de groote kazerne van de grenadiers en jagers. Zij mar cheerden er langs, zwenkten links af, gingen een hek door. Voor hen rees een groot gebouw hel der verlicht. Een pracht van een school. Van een indeeling was nog geen sprake. In de met stroo gevulde lokalen zocht elk een plaatsje, om de vermoeide ledematen neer te strekken. „Slaap lekker, kameraad." De bekende stem verkwikte Dolfde sergeant uit den trein. „We blijven hier voorloopig", vertelde hij. „Je behoort tot de tweede compagnie. Ik ook. We ontmoeten elkaar dus nog wel. Alleen zijn jullie apart, om afgericht te worden. Ik ben zoo moe als wat. Wat een reis, niet Maar je kunt morgen uitrusten, 't Is late reveille en er is geen dienst. Slaap wel." „Ik zou toch graag uw naam weten", zei Dolf. „Heb ik dien nog niet gezegd Everaards. Oorspronkelijk een Zeeuw, maar nu een manusje van alles. Woon in Rotterdam. We spreken el kaar nog wel nader, Woldinga." „Hoe weet U mijn naam vroeg Dolf ver baasd. „Stond in je zakboekje. Heb je gisteren gezien. gevoelt en dat ge er vergeving voor noodig acht! Maar in het gezinsleven, in die enge kring, komt het ook zoo dikwijls voor, dat het niet be waren van de mond en de tong heel wat ziels- benauwdheden tengevolge heeft. Die telkens weer ons komen herinneren aan dat wijze van Salomo: bewaar dan toch uw mond en uw tong Misschien denkt ge weldat zeg ik ook zoo vaakj tegen dien jongen van me en tegen dat groote meisje Ze zeggen soms veel te veelZe durven wat, tegenwoordig Het is goed, dat ge ze waarschuwt. Natuur lijk Het is noodzakelijk en naar Gods gebod. En het wordt er niet minder noodig, als uw kinderen grooter worden Al moeten we vooral niet vergeten, dat er in de prille jeugd al moet begonnen worden daarop te wijzen Wat al kleine en groote twisten en wat al ongenoegen wordt er vaak veroorzaakt door het niet bewaren van de poorten der lippen. De Schrift waarschuwt er niet zonder groote oor zaak voor Biddend moeten we er tegen waken en biddend moeten we er tegen strijden Maar zuilen wij als ouders niet vergeten, dat we ook in dit geval zelf een voorbeeld moeten zijn Zou het ook niet voorkomen, dat vader en moeder zich maar van alles laten ontvallen Heel onvoorzichtig soms en heel leelijk tegenover anderen, die er niet bij zijn En zou dat licht vaardig spreken over anderen niet erg gemakke lijk door de kinderen worden nagevolgd Eerst wat schoorvoetend misschien, maar later hoe lan ger hoe gemakkelijker Tong en mond bewaren het is zoo'n eenvou dig middelZoo zonder veel opzien en zonder geweldigheid te gebruiken Een eenvoudig en klein middel En toch wat blijkt het dikwijls moeilijk, buitengewoon moeilijk Ge hebt er toch eigenlijk maar uw lippen voor gesloten te houden Kan het eenvoudiger en kleiner? Ja Maaruit het hart komen voort Zóó is het En toch blijft het waar bewaar uw mond en uw tong, en ge zult uw ziel en de ziel van uw huisgenooten voor veel zielsverdriet bewaren. Probeer het eens Maar doe het biddend dat is noodig Van W. te W. Magelang, 16 Februari 1937. Amice Laat ik U nu eens vertellen hoe het Zondags toegaat met den arbeid, die een Zendeling ver richt in de dessa. Ik noodig U uit om dezen Zon dag mee te gaan. Het is een drukken dag, maar daarom kunt U op zoo'n dag het best een indruk krijgen van het Zendingswerk. De auto staat voor de deur het is 7 uur in den morgen wij zullen ongeveer een half uurtje rijden en dan, als de auto niet verder kan, zullen we nog een klein uurtje moeten stijgen. We gaan naar Bono. Wonderlijk is het in dat Bono gegaan. Na mijn terugkomst in 1935 ben ik er in de maand Augus tus voor het eerst heengegaan en nu moet ge er eens zien. Er staat al een kerkje door de-leden der Kerk gebouwd en betaald. De één gaf hout, de ander eten voor de arbeiders en zoo is er een kerkje verrezen, erg éénvoudig, maar toch erg gepast voor de dessa. En dan in het jaar 1936 alleen zijn er 47 groot en klein gedoopt in het jaar 1935 ook zooveel ongeveer en binnen de twee jaar is daar dus een flinke gemeente ont staan, waar ook krachten genoeg aanwezig zijn om aan institueering te kunnen denken. Wat kan het toch verschillend gaan. Er zijn plaatsen, waar ik reeds 20 jaar geleden begonnen ben en waar de samenkomsten nog erg klein zijn waar ook geen groei in zit en weinig hoopvol het werk wordt verricht. Ik heb achter mijn huis een djeroekboom staan, vele jaren geleden geplant, maar er zit geen groei in, een spichtig boompje, dat, wat er ook aan gedaan wordt, maar niet wil groeien. En dat boompje is een beeld van enkele gemeenten, waar het niet wil. Maar andere en daaronder behoort ook Bono, groeien met een snelheid, waarover ik me telkens weer verbaas. Na een half uur rijde-n stappen we uit en genieten we van een stevige wandeling. De natuur is er prach tig. Ge wandelt als door mooie tuinen. De weg is vol passergangers, dat zijn de menschen, die naar den passar (markt) gaan. Eens in de 5 dagen wordt hier zoo'n markt gehouden, deze valt vandaag juist op Zondag, en nu ziet ge de verschillende wegen vol menschen, op weg naar den passar, alle beladen met artikelen, die ze De naam trof mij. 'k Heb een onderwijzer Wol dinga gekend. Hij was hoofd van de school in Laarwoud, maar overleden. Mogelijk familie van je? Neen, dat zal wel niet. Want „Mijn vader was hoofd in Laarwoud." Alsof hij het in Keulen hoorde onweeren, staarde de sergeant hem aan. Maar onmiddellijk kreeg hij zijn tegenwoordig heid van geest terug. „Neem me niet kwalijk. Dat had ik niet kun nen denken." „Natuurlijk niet", zei Dolf, die zich afwendde. Het gesprek werd onopzettelijk pijnlijk. „Dat had ik niet kunnen denken", had de ander ge zegd. En hij had natuurlijk gedacht aan zijn be weringen den vorigen dag in den trein, een be wering, die niet a la Woldinga was. Door en door vermoeid wierp Dolf zich op het stroo neer, om als het rumoer in de lo kalen wat bedaard was in slaap te vallen, om eerst te ontwaken, toen buiten de reveille geblazen werd. Het was toen zeven uur. Alweer was een stralende dag aangebroken. HOOFDSTUK XII. Brieven. „Van Frits?" vroeg Lena. En verlangend keek zij Annie aan, die met de post in de kamer kwam: een courant, een briefkaart, twee brieven. Den vorigen dag waren mevrouw Woldinga en Annie in Laarwoud gearriveerd na het huis in Rotterdam gesloten te hebben voorloopig. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2