UIT DE HISTORIE.
FEUILLETON
BRANDING
ZENDING.
Integendeellid worden van de afdeeling der
C.B.T.B. beteekent aanvankelijk geld uitgeven
zonder daarvoor direct stoffelijk voordeel terug
te ontvangen.
Wie lid van de Christelijke sociale organisaties
wil worden, enkel en alleen om zijn eigen belang,
enkel en alleen om de vraag wat heb ik er aan,
wat schiet ik er mee op, die heeft al heel weinig
begrepen van zijn roeping om op alle terrein van
het leven den Naam des HEEREN te willen
uitdragen.
Tot eer van die broeders daar moet gezegd
worden, dat bijna allen - en er waren weinig
edelen en rijken beslotenwe treden
toe als lid, want de Koning der kerk roept ons.
Roept ons, om tegenover de neutrale organisatie
ons te mobiliseeren. Roept ons, want er is geen
duimbreed gronds of Christus zegtMijn. Roept
ons, want we hebben niet in de eerste plaats te
vragen wat baat het, maar in de eerste plaats
wat wil mijn HEERE.
Zoo hebben velen hun lidmaatschap opgezegd
van de neutrale organisatie en ondanks het feit,
dat er velen een oogenblik in moeilijkheid kwa
men door het optreden van die neutrale organi
satie, zijn ze niet afgeschrikt, maar hebben ze
doorgezet.
Voor de drogredenen, dat 't gewone dagelijk-
sche leven, het leven op het land, en bedrijf, niets
te maken heeft met de HEERE, zijn ze niet af
geschrikt, maar hebben dit beweren als leugen
gequalificeerd.
Een gevolg van de oprichting van de plaatse
lijke afdeeling was dat na enkele maanden toen
aan de Christelijke school een hoofd moest be
noemd worden, deze een man moest zijn met
land- en tuinbouwacte.
Inderdaad werd zoo iemand gevonden en de
jongens van Christelijke huize plukten direct de
eerste vruchten van de cursussen, die toen wer
den opgericht.
De Heere zegende kennelijk de kinderen nadat
de ouders gehoorzaam waren geweest. Waar
hier in Zeeland m.i. het actieve element t.o.v. de
roeping om zich Christelijk te organiseeren nog
niet de volle 100% bedraagt, daar meen ik wel
te doen om U voor Uw roeping te plaatsen. Het
is niet de vraag of het U goed bevalt in Uw
huidige organisatie, niet de vraag of het U baten
oplevert, niet de vraag of U iets gevoelt voor
Christelijke organisatie, het is enkel en alleen
maar deze vraag Wat eischt Uw HEERE
D.V. daarover volgende week meer.
A. H. OUSSOREN.
Doleantie herdenking.
In het nummer van de Z. Kerkbode van 8
October 1887 staat het volgende o.m. Te Se-
rooskerke ging de Zondag rustig voorbij. Dit
is vooral te wijten aan de verstandige maatrege
len van de Kerkvoogdij. Het was de eerste Zon
dag na het vertrek van den Heer Ds. Peter, en
nu vreesden sommigen voor rustverstoring.
Hadden nu de doleerenden zich in hun bezit
gehandhaafd op een wijze als de voorstanders
van het Genootschap gewoon zijn zich in het
feitelijke bezit te stellen, dan zou waarschijnlijk
de dag ook niet zoo rustig zijn voorbijgegaan.
Des morgens trad op den Heer Werner van
A'dam, des middags Ds. Dommisse. Vroeger toen
de kerk van Serooskerke nog in verband leefde
met het genootschap, was zijn Eerwaarde daar
consulent. Zijn optreden was niet met toestem
ming noch volgens besluit van den Kerkeraad,
welke dezen Predikant ook niet als consulent er
kent. Geen Kerkeraad eener Gereformeerde Kerk
kan tot de bediening des Woords toelaten een
Dienaar die in bediening van Woord en Sacra
menten en Tucht zich verkiest te gedragen naar
de reglementen van het Genootschap, stellende
deze wel niet met woorden, maar metterdaad
boven Gods Woord.
Dit stuk handelt verder over de kwestie van
wie nu eigenlijk de kerkgebouwen zijn ;een kwes
tie die tot op den huidigen dag nog van actueel
belang is.
In ditzelfde nummer staan de volgende adver
tenties
Ned. Geref. Kerk (Doleerende) te
Koudekerke.
Zondag 9 Oct. D.V. des voormiddags om
9 uur lezing en des namiddags om 2 uur Ds.
Klaarhamer doopbediening in de schuur van
K. Wielemaker.
DOOR
K. H. MARINÜSSEN
43)
Stonden de anderen dan niet veel sterker Zij
hielden rekening met het zondige hart van den
mensch. Beefden voor de gevolgen der zonde.
Was oorlog per saldo ook niet een gevolg van
de zonde Maar zij waren tóch sterk in hun ge
loof, in hun Godsbetrouwen.
Godsbetrouwen Maar was er een God
Wat bezielde hem Smeet hij nu bij éénen tegen
slag zijn socialisme overboord Had hij het wel
bezeten Was dat beginsel merg en bloed
Waarom keek hij dan in de richting van die
anderen Wat had hem aangetrokken in dien
luitenant Van der Pol In dien sergeant, wiens
naam hij nog niet eens wist Dat waren lieden,
als vader was geweest. En als moeder nog was.
En als Frits en Annie en Fred en Lucie.
Lucie Wat had hij den vorigen dag dwaas
met haar gesproken. Hij had haar met opzet pijn
gedaan. Want zij leed er onder, dat hij zóó was.
Vreemd, dat hij van haar hield. En zij van hem.
Zij pasten toch niet bij elkaar Voelden zij zelf
niet, dat er een kloof was Natuurlijk Hij had
haar ontweken. Er mocht geen toenadering ko
men, want die zou haar in moeilijkheden brengen,
wat tot eiken prijs moest worden voorkomen.
Daar zat nu eenmaal dat dogma tusschen, dat
Biggekerke.
A.s. Zondag des voormiddags te 9 uur en te
6 uur zal D.V. optreden de Heer Veldhuizen
van Hansweert.
Vlissingen.
De gewone vergadering in het lokaal Bier
kade zal niet Maandag, maar Dinsdag 11
Oct. ten half acht ure plaats hebben.
Op 29 October 1887 plaats Vlissingen het vol
gende bericht in de Kerkbode ,,Dc Kerkeraad
zal gaarne en liefst schriftelijk ontvangen de be
zwaren, die er bij de leden dezer kerk mochten
bestaan tegen de aangevangen reformatie onzer
kerk, opdat hij trachten moge dezelve op te los
sen en uit den weg te ruimen. De Kerkeraad
voornoemd J. P. Swennen, G. v. d. Putte."
Worstelend maar met geloofsovertuiging heeft
men gewerkt, gebouwd en thans mogen wij als
dankbaren de vruchten plukken.
A. H. OUSSOREN.
ZEEUWSCH-VLAAMSCHE BRIEVEN.
Zaamslag, Maart 1937.
Naar aanleiding van mijn bespreking van Gun
ning's boek over William Booth en het Leger
des Heils ontving ik een zeer sympathiek schrij
ven van dezen ouden broeder, wiens hart dorst
naar de eenheid van allen, die Jezus Christus
liefhebben.
In 't begin van mijn brief had 'k het boek wat
rommelig en „ikkerig" genoemd, maar voorts had
'k allen lof voor zijn werk. Dr. Gunning spreekt
van ,,een bespreking die, ondanks het voor mij
verootmoedigend begin, nog al goed afliep.
Trouwens,,ik kan wel tegen een stootje".
Als hij eens een maandlang niet ergens wordt
uitgefoeterd (daar hoop ik me voor te wach
ten, K.) vraagt hij zichzelf afis het wèl met u,
o jongeling
Het Leger des Heils kent geen sacramenten
noch Doop noch Avondmaal. Met opzet heeft
het Leger aan de sacramenten geen plaats inge
ruimd. Waarom niet
Omdat de opvattingen over Doop en Avond
maal zeer verschillend zijn en in de kerk juist
over de sacramenten heel veel getwist en gestre
den is. Door de sacramenten af te schaffen kan
daarover nooit strijd of verwijdering ontstaan.
Nu schrijft echter Dr. Gunning ,,Ik ben een
door en door kerkelijk mensch en kan de Sacra
menten niet missen". Wij zijn 't met hem hierin
eens. Onze Heiland heeft de sacramenten inge
steld en ze voor ons noodig geacht. We verarmen
het geestelijk leven, wanneer we de middelen, tot
versterking van het geloofsleven ons geschon
ken, eigenwillig terzijde stellen.
Hoewel Dr. Gunning dus bezwaren heeft tegen
het Heilsleger voelt hij toch ook geestelijke ver
wantschap. Hij schrijft mij (en daarin proeven
we weer echt „Gunning"): „Maar in onzen ont
redderden, chaotischen toestand eer en waardeer
'k alles (voor zoover Gods Woord het toelaat!)
dat naar Jezus heen wil en uit de vrucht van
Zijn offer leven wil".
Dit hartstochtelijk zoeken van gemeenschap
doet, dunkt ons, Gunning te veel het oog sluiten
voor de beteekenis van de geïnstitueerde kerk.
Wij mogen de verschillende kerken niet als ge-
lijkwaardigen naast elkander stellen, doch we
hebben ons ernstig af te vragenis de kerk,
waartoe ik behoor, de meest zuivere openbaring
van het lichaam van Christus
Wanneer Dr. Gunning schrijft „Wees in uw
kerk een lid van Christus' Kerk" (het eerste
„kerk" met een kleine, het tweede „Kerk" met
een groote letter), dan wordt hier een verkeerde
tegenstelling gemaakt.
Laat ons echter niet het oog sluiten voor het
goede, dat God ook in andere kerkelijke insti
tuten schenkt door de Gereformeerde Kerk als
de alleen-ware te beschouwen. Rome duldt al
leen secten naast zich en er is een richting aan
het opkomen, die in dit opzicht op de Roomsche
lijn komt.
Maar 'k wilde 't in dezen brief nog over iets
anders hebben.
Met zeldzaam genoegen heb 'k de lezing vol
bracht van de prachtige trilogie van den Noor-
schen schrijver Trygoe Gulbransen, waarin de
geschiedenis van het geslacht Bj0rndal wordt
beschreven. Volkomen stem ik in met het oordeei
van Q. A. de Ridder in „Timotheüs Na de vaak
zoutelooze, onbeduidende boeken van onzen tijd,
die men soms gedoemd is te lezen, is deze lectuur
voor mij een ware verkwikking geweest, die
eeuwigheidsgedachten in mij heeft gewekt.
Hier komt een tot voor korten tijd onbekend
man, een Noorsch zakenman, en hij geeft ons
een geloovige zich niet mocht verbinden aan een
ongeloovige. Hadden zij feitelijk geen gelijk Nu
was daar de chaos. En wat kon hij voor hou
vast aanbieden Waar was zijn stuur
Hij had niet eens bemerkt, dat de trein zich
weer in beweging had gezet. De zon neigde
steeds verder ter kimme. Wat een onmogelijk
lange reis werd dat. Als het zóó doorging, waren
ze eerst om negen, tien uur in Den Haag.
Zijn buurman begon een gesprek met hem. Hij
bleek varensgezel te zijn, die juist uit Amerika
was binnengevallen, om onmiddellijk gemobili
seerd te worden. Hij was derde stuurman, sprak
ruw, maar had toch een goed hart. Zijn toestand
nam hij kalm op niets aan te doen. Over een
paar maanden was dat krankzinnige relletje na
tuurlijk afgeloopen. Anders zou Amerika zich er
eens mee bemoeien. Hij had in de Amerikaansche
bladen iets dergelijks gelezen. Het kwam best in
orde. 't Was eens een verzetje. En zij hadden
er heel geen last van. Gingen naar Den Haag
om afgericht te worden. Eer zij recruut af wa
ren, was de oorlog afgeloopen. Stomme men-
schen toch, om oorlog te gaan voeren 't Was
bij de beesten af
Dolf liet hem praten, al luisterde hij schijn
baar belangstellend. Het oppervlakkige gezwets
interesseerde hem niet. Zulke lui hadden, naar
hun meening, de heele wereld in hun vestzakje.
Alsof de problemen zoo eenvoudig waren Zij
waren integendeel beangstigend ingewikkeld. Zij
brachten hem in de war.
Eerst om half tien denderde de lange trein het
station Den Haag binnen, waar, stijf van het
zitten, de militairen weer gelederen formeerden,
daar opeens dit prachtige, kerngezonde en diep
godsdienstige boek met zijn grootsche karakters,
met zijn eeuwigheidsglans, met zijn heerlijke na
tuurbeschrijvingen en we leggen dit boek niet uit
handen dan met een gevoel innerlijk versterkt
en verfrischt te zijn.
De rijke en trotsche oude Dag wordt eerst
van zijn geldzucht losgemaakt en gaat barmhar
tigheid oefenen tegenover de menschen die door
dén nood der tijden van hem afhankelijk zijn ge
worden. Daarna wordt de trots van zijn geslacht
in hem en in den jongen Dag, zijn zoon, vol
kómen gebroken.
Aan 't eind (het derde deel draagt tot titel
De Weg tot Elkander) offert de jonge Dag zijn
leven om dat van een kind te redden.
Zeker in dit boek wordt meer nadruk ge
legd op de zedelijke eischen van het Evangelie
dan op het verzoenend werk van Jezus Christus.
Het geestelijk leven van de hoofdfiguren blijft
vaag en is niet in alles bijbelsch. Maar dit neemt
niet weg, dat dit driedeelig werk torenhoog uit
steekt boven vele boeken van onzen tijd, die wèl
schoon van taal zijn, maar het leege leven van
slappe egoïsten teekenen.
Nu we toch over boeken bezig zijn wil 'k ook
de aandacht vestigen op het eenvoudige, maar
ontroerende verhaal van W. Laatsman, die in
„Sloeberke Slob" een treffende Evangelisatie-
geschiedenis geeft.
Het verhaal speelt in het Roomsche, Belgische
Vlaanderen en heeft blijkens het woord vooraf
een evangeliseerend doel. Hij schrijft daar „mis
schien kende gij Vlaanderen met zijn torens en
beiaarden, met zijn onbezorgde leute, zijn markt
plaatsen, vol gekanteelde huizekens. Misschien
kende gij ook Vlaanderen in zijn duisternis, zijn
bijgeloof en onwetendheid, zijn zonde. Dan zal
ook oe herte brandende zijn in oe, om te lezen
hoe het Kruis van den Heiland als een levend
geboomte zijn wortelkens in de geburchten dei-
steden slaot
In dit pretentielooze boek geeft W. Laatsman
een voortreffelijke uitbeelding van een stuk
Vlaamsch volksleven.
Wie eenigszins bekend is met het Vlaamsche
leven weet hoe weinig van het ware Evangelie
in de Roomsche streken nog bekend is en hoe
diep de geestelijke onkunde is. Het kerkelijk le
ven staat geheel buiten het „leutige" dagelijksche
leven met z'n kermissen en z'n pottekens-bier-
drinken.
Onze Evangelisatie-arbeid in België heeft een
zware taak. Het terrein is groot en de valsche
gerustheid ontstellend.
Maar God doet ook in België groote dingen.
Sterke Hij de mannen, die in de donkerheid
het Licht van Gods Woord doen stralen.
A. B. W. M. KOK.
ONS GEZINSLEVEN EN DE HEILIGE
SCHRIFT.
57. Houd dan uw tong in toom
Kleine en eenvoudige middelen kunnen soms
zulke zegenrijke gevolgen hebben. Bij ongemak
ken en ziekteverschijnselen, maar ook in het ge
wone leven van alle dag. Ook in ons huisgezin
en bij de opvoeding onzer kinderen. Niet alleen
van de kleine kinderen, maar ook van de groo-
tere.
Sterker nog niet zelden kunnen kleine midde
len heel verrassende uitwerking hebben meer en
beter nog dan geweldige en sterk opvallende
middelen.
De Heilige Schrift weet daar ook van Als
ge de Spreuken van Salomo leest, dan staat ge
vaak verrast van de wonderlijk fijne opmerkingen
en raadgevingen heel eenvoudig, maar van het
allerhoogste belang.
Zullen we er ééntje voor ditmaal in ons oor
knoopen En in ernstige overweging nemen
Wees er van overtuigd, dat het ons buitenge
woon nuttig kan zijn. Waard ter toepassing in
ons eigen leven en in dat van ons huisgezin.
„Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart
zijn ziel van benauwdheden", zoo lezen we in
Spreuken 21 vers 23.
Ja, dat geldt natuurlijk allereerst ons persoon
lijk. Als gij en ik altijd maar onze mond en onze
tong bewaarden, dan zouden we onze ziel tege
lijk voor veel benauwdheden bewaren Ga maar
eens na in uw leven, in uw spreken, in uw be-
oordeelen, in uw bestraffen, in uw zelfrecht
vaardiging, in uw eigenwijsheid, in uw dwaze
hoovaardij hoe vele woorden, van uw eigen
mond, hebben uw ziel niet benauwdheid ge
bracht En gelukkig nog maar, als ge het er
moeilijk onder hebt en als het u pijn doetdat
is een bewijs, dat ge uw verkeerdheden als zonde
om dan weg te marcheeren. Dolf kende Den
Haag eenigszins, maar wist spoedig niet meer,
waar hij belandde. Ook bleek hem, dat de troep
uitéénging. Telkens zwenkte een deel af. Ook
hier was de organisatie perfect. Hij moest het
eerlijk bekennen, al had hij vroeger op voorbeeld
van „Het Volk" den spot gedreven met de Ne-
derlandsche weermacht.
Opeens kwam hij op bekend terrein de groote
kazerne van de grenadiers en jagers. Zij mar
cheerden er langs, zwenkten links af, gingen een
hek door. Voor hen rees een groot gebouw hel
der verlicht. Een pracht van een school.
Van een indeeling was nog geen sprake. In
de met stroo gevulde lokalen zocht elk een
plaatsje, om de vermoeide ledematen neer te
strekken.
„Slaap lekker, kameraad."
De bekende stem verkwikte Dolfde sergeant
uit den trein.
„We blijven hier voorloopig", vertelde hij.
„Je behoort tot de tweede compagnie. Ik ook.
We ontmoeten elkaar dus nog wel. Alleen zijn
jullie apart, om afgericht te worden. Ik ben zoo
moe als wat. Wat een reis, niet Maar je kunt
morgen uitrusten, 't Is late reveille en er is geen
dienst. Slaap wel."
„Ik zou toch graag uw naam weten", zei Dolf.
„Heb ik dien nog niet gezegd Everaards.
Oorspronkelijk een Zeeuw, maar nu een manusje
van alles. Woon in Rotterdam. We spreken el
kaar nog wel nader, Woldinga."
„Hoe weet U mijn naam vroeg Dolf ver
baasd.
„Stond in je zakboekje. Heb je gisteren gezien.
gevoelt en dat ge er vergeving voor noodig acht!
Maar in het gezinsleven, in die enge kring,
komt het ook zoo dikwijls voor, dat het niet be
waren van de mond en de tong heel wat ziels-
benauwdheden tengevolge heeft. Die telkens weer
ons komen herinneren aan dat wijze van Salomo:
bewaar dan toch uw mond en uw tong
Misschien denkt ge weldat zeg ik ook zoo
vaakj tegen dien jongen van me en tegen dat
groote meisje Ze zeggen soms veel te veelZe
durven wat, tegenwoordig
Het is goed, dat ge ze waarschuwt. Natuur
lijk Het is noodzakelijk en naar Gods gebod.
En het wordt er niet minder noodig, als uw
kinderen grooter worden Al moeten we vooral
niet vergeten, dat er in de prille jeugd al moet
begonnen worden daarop te wijzen
Wat al kleine en groote twisten en wat al
ongenoegen wordt er vaak veroorzaakt door het
niet bewaren van de poorten der lippen. De
Schrift waarschuwt er niet zonder groote oor
zaak voor Biddend moeten we er tegen waken
en biddend moeten we er tegen strijden
Maar zuilen wij als ouders niet vergeten, dat
we ook in dit geval zelf een voorbeeld moeten
zijn Zou het ook niet voorkomen, dat vader
en moeder zich maar van alles laten ontvallen
Heel onvoorzichtig soms en heel leelijk tegenover
anderen, die er niet bij zijn En zou dat licht
vaardig spreken over anderen niet erg gemakke
lijk door de kinderen worden nagevolgd Eerst
wat schoorvoetend misschien, maar later hoe lan
ger hoe gemakkelijker
Tong en mond bewaren het is zoo'n eenvou
dig middelZoo zonder veel opzien en zonder
geweldigheid te gebruiken Een eenvoudig en
klein middel En toch wat blijkt het dikwijls
moeilijk, buitengewoon moeilijk Ge hebt er
toch eigenlijk maar uw lippen voor gesloten te
houden Kan het eenvoudiger en kleiner?
Ja Maaruit het hart komen voort
Zóó is het
En toch blijft het waar bewaar uw mond en
uw tong, en ge zult uw ziel en de ziel van uw
huisgenooten voor veel zielsverdriet bewaren.
Probeer het eens Maar doe het biddend dat
is noodig
Van W. te W.
Magelang, 16 Februari 1937.
Amice
Laat ik U nu eens vertellen hoe het Zondags
toegaat met den arbeid, die een Zendeling ver
richt in de dessa. Ik noodig U uit om dezen Zon
dag mee te gaan. Het is een drukken dag, maar
daarom kunt U op zoo'n dag het best een indruk
krijgen van het Zendingswerk. De auto staat
voor de deur het is 7 uur in den morgen wij
zullen ongeveer een half uurtje rijden en dan,
als de auto niet verder kan, zullen we nog een
klein uurtje moeten stijgen. We gaan naar Bono.
Wonderlijk is het in dat Bono gegaan. Na mijn
terugkomst in 1935 ben ik er in de maand Augus
tus voor het eerst heengegaan en nu moet ge er
eens zien. Er staat al een kerkje door de-leden
der Kerk gebouwd en betaald. De één gaf hout,
de ander eten voor de arbeiders en zoo is er een
kerkje verrezen, erg éénvoudig, maar toch erg
gepast voor de dessa. En dan in het jaar 1936
alleen zijn er 47 groot en klein gedoopt in het
jaar 1935 ook zooveel ongeveer en binnen de
twee jaar is daar dus een flinke gemeente ont
staan, waar ook krachten genoeg aanwezig zijn
om aan institueering te kunnen denken. Wat kan
het toch verschillend gaan. Er zijn plaatsen, waar
ik reeds 20 jaar geleden begonnen ben en waar
de samenkomsten nog erg klein zijn waar ook
geen groei in zit en weinig hoopvol het werk
wordt verricht.
Ik heb achter mijn huis een djeroekboom staan,
vele jaren geleden geplant, maar er zit geen groei
in, een spichtig boompje, dat, wat er ook aan
gedaan wordt, maar niet wil groeien. En dat
boompje is een beeld van enkele gemeenten,
waar het niet wil. Maar andere en daaronder
behoort ook Bono, groeien met een snelheid,
waarover ik me telkens weer verbaas. Na een
half uur rijde-n stappen we uit en genieten we
van een stevige wandeling. De natuur is er prach
tig. Ge wandelt als door mooie tuinen. De weg
is vol passergangers, dat zijn de menschen, die
naar den passar (markt) gaan. Eens in de 5
dagen wordt hier zoo'n markt gehouden, deze
valt vandaag juist op Zondag, en nu ziet ge de
verschillende wegen vol menschen, op weg naar
den passar, alle beladen met artikelen, die ze
De naam trof mij. 'k Heb een onderwijzer Wol
dinga gekend. Hij was hoofd van de school in
Laarwoud, maar overleden. Mogelijk familie van
je? Neen, dat zal wel niet. Want
„Mijn vader was hoofd in Laarwoud."
Alsof hij het in Keulen hoorde onweeren,
staarde de sergeant hem aan.
Maar onmiddellijk kreeg hij zijn tegenwoordig
heid van geest terug.
„Neem me niet kwalijk. Dat had ik niet kun
nen denken."
„Natuurlijk niet", zei Dolf, die zich afwendde.
Het gesprek werd onopzettelijk pijnlijk. „Dat
had ik niet kunnen denken", had de ander ge
zegd. En hij had natuurlijk gedacht aan zijn be
weringen den vorigen dag in den trein, een be
wering, die niet a la Woldinga was.
Door en door vermoeid wierp Dolf zich op
het stroo neer, om als het rumoer in de lo
kalen wat bedaard was in slaap te vallen,
om eerst te ontwaken, toen buiten de reveille
geblazen werd. Het was toen zeven uur. Alweer
was een stralende dag aangebroken.
HOOFDSTUK XII.
Brieven.
„Van Frits?" vroeg Lena. En verlangend keek
zij Annie aan, die met de post in de kamer kwam:
een courant, een briefkaart, twee brieven.
Den vorigen dag waren mevrouw Woldinga
en Annie in Laarwoud gearriveerd na het huis
in Rotterdam gesloten te hebben voorloopig.
(Wordt vervolgd)