VAN VERRE EN NABIJ. KERKNIEUWS. Het bestaansrecht onzer Theol. Hoogeschool ontkend. Prof. H. H. Kuyper, die op de Synode het pleit opnam voor de rust in de kerken, draagt zelf niet veel bij tot die begeerde rust door te ontkennen het bestaansrecht der Theol. Hooge school. Dat Prof. H. H. Kuyper niet de besluiten van een wettige Synode erkent, dat is zijn recht. Maar laat hij dan ook op wettige wijze hierte gen ageeren. Niet echter de besluiten, die na veel wikken en wegen genomen zijn, ja, die als beginsel zijn uitgesproken, eenvoudig op zij zet ten. Dat is heel wat meer onrust verwekken dan een meeningsverschil hebben over academische vraagstukken. En dat Prof. H. H. Kuyper tal van broeders en zusters wondt en de kerken op deze wijze niet dient, blijke uit hetgeen Ds. Rietberg hierover schrijft in De Wachter Hij schrijft letterlijk ,,Dat men wanneer zulk een Christelijke, zulk een Gereformeerde Univer siteit door Gods genade aan een volk weer ge geven wordt, daarnaast om historische banden een reeds bestaande kerkelijke Theologische School nog in stand wil houden, moge te dragen zijn en kan zelfs practisch zeker voordeel afwer pen, maar om dat doel te bereiken had men nooit als beginsel mogen stellen, dat de theologische opleiding van de Kerk moet uitgaan." Voor ieder, die dit nuchter leest en exegeti- seert, staat hier dit, dat sinds de Vrije Univer siteit geopend werd, de Theologische School ge heel overbodig is geworden. Dat de Theologi sche School er nog altijd is, komt voort uit de „historische banden". Terwille van die histori sche banden (aan de kerken der Afscheiding na tuurlijk), is de Theologische School blijven be staan. Dit is Prof. Kuyper niet gemakkelijk ge vallen. Hij schrijft immers dit „moge te dragen zijn". En zóó zegt iemand het niet, wanneer iets hem aangenaam is, maar wanneer hij zich nood gedwongen schikt in iets, dat hij toch niet ver anderen kan. Het voortbestaan van de Theologische School heeft dus niets te maken met eenig beginsel, al leen historische banden houden haar nog in le ven. Dit is wel iets anders, dan onze kerken in 1892 en '93 hebben uitgesproken en sindsdien doorloopend hebben bevestigd, n.l. „dat zij oor- deelen te moeten handhaven het beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben." Historische banden zijn kostelijk, maar niet onverslijtbaar. Met een beginsel staat dit anders Prof. Kuyper wil ook nog wel toegeven, dat h^t in stand houden van „een reeds bestaande kerkelijke Theologische School practisch zelfs zéker voordeel kan afwerpen." Dat kan. Of het zoo is, laat Prof. Kuyper in het midden. Hij acht het niet onmogelijk, dat er practisch voor deel kan zijn. Maar dan is het toch altijd maar een „practisch voordeel". Een principieelen on dergrond heeft zulk een School dan echter niet. Ten sterkste keurt Prof. Kuyper het af, dat men als een „beginsel gesteld heeft, dat de theo logische opleiding van de Kerk moet uitgaan." Hij keurt hier af, wat onze kerken gedaan hebben, die wel terdege dit beginsel hebben uit gesproken en gehandhaafd. De Gereformeerde Kerken spraken als een „beginsel uit, dat de kerk geroepen is eene eigen inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de Godgeleerde vorming betreft." Neen, zegt Prof. Kuyper, dit beginsel had men nooit mogen stellen. Als Prof. Kuyper gelijk heeft, hadden onze kerken dit nooit mogen uitspreken, en moeten zij haastig tot schuldbelijdenis komen, dat zij iets als een beginsel hebben geponeerd, dat heelemaal geen beginsel is, maar dat „ontstaan is bij de Roomsche kerk, vooral door den invloed der Jezuïeten." En onze kerken hebben dit beginsel niet onna denkend uitgesproken, maar zij wisten terdege goed wat zij bedoelden. In al de jaren van de onderhandelingen tusschen de Chr. Gereformeer de Kerk en de Kerken uit de Doleantie is vooral over dit punt breed gehandeld, zoowel door de „Afgescheidenen" als door de „Doleerenden". Over de ineensmelting is het eerst gehandeld op de Synode van de Chr. Geref. Kerk in 1888 te Assen gehouden. Daar kwam in behandeling een schrijven van de Voorloopige Synode van de Kerken uit de Doleantie. De Synode van As sen was" hartelijk bereid over ineensmelting te handelen, maar begon reeds aanstonds met uit te spreken „De Synode oordeelt, dat in geen geval het beginsel worde prijsgegeven, dat de Kerk hare eigene inrichting tot opleiding harer leeraren hebbe." Na samenspreking -tusschen deputaten van beide kerken, kwam een Concept-acte tot stand, waarin de Theologische School verlaagd werd tot een aanhangsel van de Theologische Facul teit van de V. U., uitsluitend bestemd voor prac- tische vorming het wetenschappelijke zou dan aan de Faculteit zijn. Deze Concept-acte werd door de kerken uit de Doleantie op de Voor loopige Synode van Utrecht met algemeene stem men aanvaard (1889). Op de Synode van de Chr. Geref. Kerk is dat punt over de opleiding in de Concept-acte verworpen (Synode van Kampen 1889). Deze Synode was niet bereid het punt van de opleiding los te laten, hoezeer ook niemand minder dan Dr. A. Kuyper, met Dr. v. d. Bergh, als afgevaardigde van de Synode van de kerken uit de Doleantie zijn best gedaan heeft om de Synode tot die loslating te bewegen. De Synode van de Chr. Geref. Kerk te Leeu warden gehouden in 1891 sprak onomwonden uit„De Synode handhaaft het beginsel, dat de Kerk geroepen is eene eigene inrichting te heb ben tot opleiding harer Leeraren, tenminste wat de Godgeleerde vorming van dezen betreft". Deze verklaring is toen aangenomen door de Voorloopige Synode van de kerken uit de Do leantie, gehouden te 's-Gravenhage in 1891. Hierdoor was het laatste struikelblok wegge nomen en kon in 1892 de ineensmelting een feit worden. Over dat beginsel is dus genoeg gehandeld en de vereenigde Gereformeerde Kerken wisten heel goed wat zij deden, toen zij dit beginsel hebben uitgesproken. Zij wisten het zóó goed, dat zij op de Synode van Dordrecht in 1893 het nog eens met algemeene stemmen hebben uitge sproken, en Dr. A. Kuyper in de Acta van die Synode zijn verklaring heeft laten opnemen „Vloeien twee groepen van Kerken ineen, beide met de betuiging, dat de Kerken eene eigene in richting voor de opleiding van Dienaren des Woords moeten hebben, dan zou het alleen bij stuitend bedrog of opzettelijke oneerlijke onder handelingen denkbaar zijn, dat men hetgeen het beding inhield, als dan niet terugvond als welge- fundeerde overtuiging van alle Kerken samen." Onze kerken hebben dus niet in haast van een beginsel gesproken, maar zij hebben zich goed rekenschap gegeven van hetgeen zij uitspra ken. En zij waren zich goed ervan bewust, dat zij dit beginsel moesten handhaven. Zij hebben ook geen woorden gebruikt, zonder dat zij zich rekenschap gegeven hebben van de beteekenis van die woorden. Zij wisten heel goed wat een beginsel is, en wat het zegt een beginsel te moe ten handhaven. Den inhoud van het beginsel be grepen zij ook. Zij hebben maar niet ins Blaue hinein dat woord beginsel gebruikt, maar zij hebben den inhoud van dat beginsel gepreciseerd door te zeggen, dat „de Kerk geroepen is eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben, tenminste wat de godgeleerde vorming betreft." De Theologische School bestaat krachtens dit beginsel, dat door onze kerken is uitgesproken en tot op den huidigen dag gehandhaafd. Zóó heeft het ook de Synode van 1893 uitgesproken. Neen, zegt Prof. Kuyper, dit had men nooit als beginsel mogen stellenDie Theologische School kan om historische banden in stand ge-^ houden worden, ook kan zij practisch voordeel afwerpen, maar nooit had het als beginsel ge steld mogen worden, dat de theologische oplei ding van de Kerk moet uitgaan. Zeg ik dan teveel, als ik beweer, dat Prof. Kuyper het bestaansrecht onzer Theol. Hooge school ontkent Volgens hem ligt aan haar be staan geen beginsel ten grondslag, dat haar draagt. Wat onze kerken tot den huidigen dag een beginsel noemen, wordt door Prof. Kuyper uit gemaakt voor een „seminaristisch idee, of wil men de idee, dat de kerk zelf door haar School voor de opleiding te zorgen had." Geen beginsel dus, alleen een idee, een seminaristisch idee, waarvan Prof. Kuyper dan zoo vriendelijk is te zeggen „niet opgekomen uit de Reformatie, maar ontstaan bij de Roomsche kerk, vooral door den invloed der Jezuïeten." Deze idee is niet naar den eisch van het Cal vinistisch beginsel, Prof. Kuyper verklaart het zóó „Eerst veel later, toen de Universiteiten, omdat het onderwijs daar gegeven steeds verder afweek van de belijdenis der kerk en daardoor het ergste gevaar voor de kerken dreigde, hebben ook de Protestantsche kerken noodgedrongen tot deze kerkelijke opleidingsscholen de toevlucht genomen." Of dit historisch juist is, laat ik thans in het midden. Maar wat hier staat doet toch niets af of toe aan de vraag of de kerkelijke op leiding een beginsel is De slechte toestand van de Universiteiten was aanleiding om te zien, dat de kerken niet van de Universiteiten moesten af hangen, maar voor zichzelf te zorgen hadden. De aanleiding tot de oprichting van de V.U. lag toch ook in het feit, dat de openbare Universi teiten voor onze jonge menschen ongeschikt waren Het noodgedrongen oprichten van zulke ker kelijke opleidingsscholen was zoo schrijft Prof. Kuyper verder „niet naar den eisch van het Calvinistisch beginsel." Want „dat beginsel eischt een Universiteit, waar heel de wetenschap naar de Christelijke beginselen beoefend wordt." Dit moge waar zijn, maar dan mag toch de vraag gesteld worden waaraan ontleent een vereeni- ging het recht om voor haar Universiteit uitslui tend op te eischen de wetenschappelijke beoefe ning der Theologie Calvijn heeft nooit over een vereeniging gedacht, maar liet de Universiteit stichten door de Overheid. En onze vaderen wa ren in dit opzicht goede Calvinisten, dat zij de oprichting van Universiteiten aan de Overheid overlieten. O zeker, Prof. Kuyper wil niet ontkennen „het recht der Kerk om wanneer de nood dit eischt, zulk een kerkelijke school te stichten". Dus als de nood het eischt, als noodtoestand en anders niet. Maar mag dan de nood er toe brengen om in strijd met een beginsel te handelen Maar die nood was voorbij, toen in 1892 de ineensmelting tot stand kwam, want toen bestond de V. U. reeds 12 jaar. Mochten toen dan de kerken wel spreken van een beginsel, gelijk zij dat gedaan hebben en gelijk zij dat beginsel van daag nog handhaven Een noodmaatregel heeft hoogstens recht van bestaan zoolang de nood er is maar als die nood is opgeheven, moet toch ten spoedigste aan dien noodmaatregel een eind worden gemaakt. Is het dan eigenlijk niet te be treuren, dat onze kerken nog altijd dien nood maatregel in stand houden En is het dan niet een ernstige dwaling, dat onze kerken van dien nood een beginsel hebben gemaakt Met hoeveel waardeering Prof. Kuyper ook spreekt van „onze Theologische School, die veelszins tot een rijken zegen voor onze kerken is geweest", die waardeering verhindert hem toch niet om haar bestaansrecht te ontkennen. De „nood", die de kerken recht gaf haar te stichten is er immers niet meer En waaraan ontleent zij dan nü nog het recht om te bestaan Heeft dan niet die eene broeder gelijk, die èn aan de vorige èn aan deze Synode gevraagd heeft tot opheffing van de Theologische School over te gaan M. R. Naschrift. Jammer, zeer jammer, dat Prof. Kuyper zoo geschreven heeft. Iets anders is na tuurlijk de vraag of er niet naar een eenheid ge zocht kan worden tusschen de Theol. Faculteit aan de V.U. en de Hoogeschool. Maar dan moet men de een niet eenvoudig het bestaansrecht ontzeggen. Zoo bereikt men niets. Ja toch el lende en onrust. Welke niemand wenscht. „Soli Deo Gloria." Op 24 Februari zal de Zangvereeniging hier boven genoemd, haar jaarlijksche uitvoering geven. Behalve de uitvoering door het koor van Ps. 103 van Mobach en Cantate Jubilate Deo van Leo Mens, beiden met orkest, zullen Mej. Caro, de Heer Haayman en „Musica" enkele solonum mers ten gehoore geven. Voorts zal op 23 en 24 Maart een bazaar ge houden worden in de Bogardzaal. Het zal niet noodig zijn ook maar iemand op te wekken zijn belangstelling te toonen voor het bovenstaande. A. H. OUSSOREN. DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN. XII. Besluit. Nu wij tot besluit nog eens kort willen samen vatten hetgeen wij in deze reeks geschreven heb ben, stellen wij voorop een opmerking, die eigen lijk overbodig moet worden geacht, maar die wij nochtans maken, omdat zij niet overbodig is, naar ons is gebleken. Dit namelijk. Wij hebben niet tegen de Chr. Geref. Kerk geschreven. Wij hebben niet ge schreven alsof het er ons om te doen was haar te bestrijden. Wij hebben eenvoudig gehandeld over de geschilpunten tusschen haar en ons, zoo als 't opschrift boven deze artikelen vermeldt. Door den langen duur van de reeks en de telkens onderbroken opeenvolging, is het logisch verband voor de lezers wellicht af en toe verloren gegaan. Dat laatste is te wijten aan redenen buiten de artikelen en buiten schrijver zelf gelegen. Bij de bespreking der geschilpunten hebben wij ons nauwkeurig gehouden aan de samenvatting van die geschillen, zooals de Chr. Geref. Synode, die zelf heeft gegeven. Wij hebben ons dus den weg laten wijzen door de Chr. Geref. Synode zelf. Al zijn wij ons bewust, dat hiermee niet alle dieperliggende oorzaken van geschil zijn aange geven, welke liggen tusschen de Chr. Geref. Kerk en onze Kerken, wij hebben, volgend het voet spoor, dat de Chr. Geref. Synode wees, toch zeker de voornaamste punten in het vizier ge kregen. En daar ging 't om. De geschillen konden worden teruggebracht tot drie groepen kerkrechterlijke, confessioneele en praktische. Bij de „kerkrechterlijke" ging het over de fout, die bij de vereeniging in 1892 gemaakt zou zijn. Naar de meening der Chr. Gereformeerden zou deze vereeniging in 1892 „van bovenaf" aan de plaatselijke kerken zijn opgelegd. Wij hebben dat besproken. Bij de tweede groep, de bezwaren, die de be lijdenis of confessie raken, behandelden wij drie punten het supra-lapsarisme, de kwestie van de veronderstelde wedergeboorte en Artikel 36. En tenslotte hebben wij de vorige keer een artikel gewijd aan het praktisch bezwaar, d.i. de vrees voor scheuring die in de Chr. Geref. Kerk bestaat, indien er thans eens een samen spreking met ons zou plaats hebben. Op grond van dit drievoudig bezwaar, heeft de Chr. Geref. Synode het verzoek van onze Synode afgewezen, het verzoek om een samen spreking te houden over datgene, wat verdeelt. We hebben dat betreurenswaardig genoemd. Betreurenswaardig. Want het zoeken van de eenheid in het ker kelijke is roeping voor Gereformeerden en Chris telijke Gereformeerden. Heilige roeping. Heeft de Heiland niet gebeden, toen Hij nog op aarde was Vader Ik wil, dat zij een zijn, die Gij Mij gegeven hebt, gelijk als wij een zijn En wordt in de Acte van Afscheiding niet verklaard, door de mannen van '34 wij „ver klaren tevens gemeenschap te willen oefenen, met alle ware Gereformeerde ledematen", en ons „te willen vereenigen met elke op Gods onfeil baar Woord gegronde vergadering" Reeds in 1887 bepleitte Van Velzen, een van de vaders der Scheiding, in een brochure de ver eeniging van alle Gereformeerden tegenover den afval van het ongeloof in Nederland. Dat was één jaar na het uitbreken van de Doleantie. Nu is het vijftig jaar na de Doleantie. De afval van het ongeloof in Nederland groeit. Daarmee ook de noodzaak om ernst te maken met het zoeken van de eenheid onder de Gerefor meerden. Doch nu wordt zelfs een poging om tot een samenspreken over deze dingen te ge raken, afgewezen. Is het te veel gezegd, wanneer wij het antwoord van de Chr. Geref. Synode betreurenswaardig noemen Verstaan de Chr. Gereformeerden deze roe ping niet Hebben zij geen oog voor den eisch om de eenheid in het kerkelijke te zoeken Dat mogen wij niet zeggen. Ds. Hovius in zijn meergemelde redevoering, noemt het zelfs schoon en goed om de kerkelijke eenheid tusschen de Gereformeerde belijders in ons vaderland te herstellen. Hij voert niet minder dan vier motieven aan, die ons moe ten dringen deze eenheid te bevorderen. Het eerste ontleent hij aan Gods genade in Christus. Krachtens het wezen der genade, moet al wat zich kerk des Heeren noemt, er naar streven de zonde, d.i. de ge-deeldheid en de ver deeldheid onder hen, die Gods genade belijden, tot het „allerkleinste minimum te beperken". De zonde der verdeeldheid, veelal ontstaan door andere zonden als dwaling, heerschzucht, hoog moed e d. g. moet persoonlijk en in gemeenschap met anderen bestreden worden. Het tweede motief ontleent hij aan de roeping der kerk in den breedsten zin prediking, sacra mentsbediening, catechetisch onderwijs, tucht oefening enz. Al deze arbeid, zal beter kunnen geschieden, naarmate er meer eenheid en samen binding, dus ook samenwerking is. Het derde motief ziet hij in de roeping der christenen in het algemeen op het terrein van school, staat, maatschappij, wetenschap en kunst. Hoeveel meer, roept hij uit, zou er gedaan kun nen worden, indien de belijders der Gerefor meerde waarheid niet in vele groepen uiteenvie len, doch kerkelijk een eenheid vormden en schouder aan schouder stonden in den strijd. Als vierde motief noemt hij dat de eere Gods bevorderd zou worden door kerkelijke eenheid instee van ge-scheurdheid. Dat zijn krachtige motieven om te zoeken naar de eenheid. Maar nu is het eigenaardig, als de bezwaren worden bijeengebracht, schijnen die zoo reusachtig groot, dat het onmogelijk wordt om tot een daad te komen. Dan blijft het bij een vrome wensch God re geert, misschien brengt Hij wel door vervolging en verdrukking bijeen, wat zich bij alle verschil toch schaart rondom het Kruis. Dan wordt be reidwillig de broederhand toegestoken, doch over de kerkmuren heen aan allen die in een zelfde dierbaar geloof leven en het oog geslagen op de toekomst van onzen Heere Christus, wan neer „de gouden eeuw der liefde" zal aanbreken, aldus Ds. Hovius op bladzijde 39. Wij zijn hartelijk blijde, dat Ds. H. zoo krach tig de roeping ziet tot eenheid in het kerke lijke. Maar toch wringt hier iets. Als wij over tuigd zijn, dat de eenheid een zaak is van belang voor de kerk en een zaak die Gods eer bevor dert, dan mogen wij voor geen bezwaren meer opzij gaan. Anders spelen wij met groote woorden. Als 't een heilige roeping is, dan zullen wij niet het hoofd buigen in menschenvrees, doch Gode meer gehoorzamen dan de menschen, dan koningen en magistraten meer dan de meerder heid der broeders en zusters. Als God wil, dat wij de eenheid zoeken, dan wordt het precies hetzelfde, als met den weg der persoonlijke, dagelijksche bekeering. Het is zwaar om dien weg te bewandelen. De weg is smal en de poort is eng. Waarom Omdat Christus stelt den eisch der zelfverloochening en in ons hard nekkig woont de wil tot zelfhandhaving. Maar het zal toch moeten. Door de genade van den Heiligen Geest zal het ook kunnen. Het zoeken van de eenheid in het kerkelijke is geen apart terrein van het christelijk leven geen liefhebberij van een enkele. Het behoort tot het christelijke leven, dat wij in dezen tijd te zoeken hebben in gehoorzaamheid. Uw wil geschiede. Dat wil zeggen naar de verklaring van onze Catechismus geef dat wij ons hoe langer hoe meer aan Uw Woord onderwerpen, om Uw wil zonder eenig tegenspreken gehoorzaam te zijn. Die weg is altijd smal en de poort eng. Ook in het kerkelijke. Omdat het de weg der bekeering is. Der zelfverloochening. Weinigen zijn er die denzelven vinden. Maar het zal toch moeten. Brouwershaven. J. MEESTER. TWEETAL TE SchiedamW. de Graaf te Ommen. G. F. Hajes te Ede. Ter Aar A. B. C. Hofland, Cand. te Naaldwijk. N. Warner, Cand. te Hardenberg. BEROEPEN TE NunspeetM. van Dijken te Oostkapelle. BierumB. Holwerda te Kantens. Kerk en Staat in Duitschland. Reform. Kirchenztg. verboden. Opnieuw is op hoog bevel de Reform. Kirchen- zeitung, orgaan van den Reform. Bund in Duitsch land, ditmaal tot 2 April a.s. verboden. Het blad had zich de laatste weken weer onderwonden... zichzelf te zijn. (A. Rott.) De Geref. Kerk te Rijssen ontving van iemand die onbekend wenscht te blijven een gift voor den aanleg van centrale verwarming in het kerkgebouw aan de Boomkamp aldaar, tot een bedrag van ten hoogste 2000. Afscheid Prof. Dr. K. Dijk. Nadat de classis-contracta hem reeds eervol emeritaat verleend had, heeft Prof. Dr. K. Dijk afscheid genomen van de classis 's-Gravenhage der Geref. Kerken, waarin hij al zijn 24 dienst jaren mocht doorbrengen. De Praeses van de classis Ds. K. van Anken van Delft sprak Prof. Dijk op hartelijke wijze toe, herinnerende aan zijn beteekenis voor de classis en de waarde van zijn adviezen, aan wat hij ook in den persoonlijken omgang voor zijn collega's mocht wezen en bad hem bij zijn nieu wen arbeidskring Gods onmisbaren zegen toe. De nestor der classis, Ds. A. H. van Minnen van 's-Gravenzande, herinnerde er aan hoe hij met Ds. T. Kramer, em. predikant van Monster, voor ruim 24 jaar candidaat Dijk peremptoir ge ëxamineerd heeft en vele jaren met hem in deze classis mocht samenwerken. Ds. T. J. Hagen van Delft voerde tenslotte als mede-kerkvisitator van Prof. Dijk het woord, waarna de classis Prof. Dijk staande toezong de zegenbede uit Ps. 121. Met een enkel woord heeft Prof. Dijk gedankt voor deze goede woorden en de genoten vriend schap gedurende zijn veeljarig verblijf in het res sort der classis en de kerken toegebeden, dat zij ook in de toekomst mogen opwassen in de ken- nisse des geloofs. Kerkelijke twisten. Onder dit onjuiste opschrift gaf het „Handelsblad" van 30 Jan. 1837 het volgende te lezen „Ons voornemen is geenszins, om in onze ko lommen weder eenen strijd te hernieuwen, over een onderwerp, dat wel beschouwd mag worden als van alle zijden genoegzaam te zijn toegelicht en behandeld. Wat ons zeiven betreft, hebben wij meermalen als ons persoonlijk gevoelen op gegeven, dat, hoezeer de voortplanting van de leer der afgescheidenen, uit het oogpunt van godsdienstige verdraagzaamheid, en der alge meene voorlichting, mogelijk niet is te hopen, de wetten, de behoeften en de zeden van Oud- Nederland echter aan ieder ingezeten het recht ge ven, om zijne godsdienstoefeningen op zoodanige wijze te houden, waardoor hij mogt vermeenen, dat de Voorzienigheid het meest wordt vereerd en verheerlijkt. Het was uit dien hoofde, dat wij steeds van oordeel waren, dat zelfs in het geval, dat uit de letter der bestaande wetten niet dui delijk ware op te merken, dat dezelve eene on beperkte uitoefening van godsdienst veroorloof den, die echter beschouwd moest worden in ha-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2