VAN VERRE EN NABIJ.
KERKNIEUWS.
Het bestaansrecht onzer Theol. Hoogeschool
ontkend.
Prof. H. H. Kuyper, die op de Synode het
pleit opnam voor de rust in de kerken, draagt
zelf niet veel bij tot die begeerde rust door te
ontkennen het bestaansrecht der Theol. Hooge
school.
Dat Prof. H. H. Kuyper niet de besluiten van
een wettige Synode erkent, dat is zijn recht.
Maar laat hij dan ook op wettige wijze hierte
gen ageeren. Niet echter de besluiten, die na
veel wikken en wegen genomen zijn, ja, die als
beginsel zijn uitgesproken, eenvoudig op zij zet
ten. Dat is heel wat meer onrust verwekken dan
een meeningsverschil hebben over academische
vraagstukken.
En dat Prof. H. H. Kuyper tal van broeders
en zusters wondt en de kerken op deze wijze niet
dient, blijke uit hetgeen Ds. Rietberg hierover
schrijft in De Wachter
Hij schrijft letterlijk ,,Dat men wanneer zulk
een Christelijke, zulk een Gereformeerde Univer
siteit door Gods genade aan een volk weer ge
geven wordt, daarnaast om historische banden
een reeds bestaande kerkelijke Theologische
School nog in stand wil houden, moge te dragen
zijn en kan zelfs practisch zeker voordeel afwer
pen, maar om dat doel te bereiken had men nooit
als beginsel mogen stellen, dat de theologische
opleiding van de Kerk moet uitgaan."
Voor ieder, die dit nuchter leest en exegeti-
seert, staat hier dit, dat sinds de Vrije Univer
siteit geopend werd, de Theologische School ge
heel overbodig is geworden. Dat de Theologi
sche School er nog altijd is, komt voort uit de
„historische banden". Terwille van die histori
sche banden (aan de kerken der Afscheiding na
tuurlijk), is de Theologische School blijven be
staan. Dit is Prof. Kuyper niet gemakkelijk ge
vallen. Hij schrijft immers dit „moge te dragen
zijn". En zóó zegt iemand het niet, wanneer iets
hem aangenaam is, maar wanneer hij zich nood
gedwongen schikt in iets, dat hij toch niet ver
anderen kan.
Het voortbestaan van de Theologische School
heeft dus niets te maken met eenig beginsel, al
leen historische banden houden haar nog in le
ven. Dit is wel iets anders, dan onze kerken in
1892 en '93 hebben uitgesproken en sindsdien
doorloopend hebben bevestigd, n.l. „dat zij oor-
deelen te moeten handhaven het beginsel, dat
de Kerk geroepen is eene eigene inrichting tot
opleiding harer leeraren te hebben." Historische
banden zijn kostelijk, maar niet onverslijtbaar.
Met een beginsel staat dit anders
Prof. Kuyper wil ook nog wel toegeven, dat
h^t in stand houden van „een reeds bestaande
kerkelijke Theologische School practisch zelfs
zéker voordeel kan afwerpen." Dat kan. Of het
zoo is, laat Prof. Kuyper in het midden. Hij
acht het niet onmogelijk, dat er practisch voor
deel kan zijn. Maar dan is het toch altijd maar
een „practisch voordeel". Een principieelen on
dergrond heeft zulk een School dan echter niet.
Ten sterkste keurt Prof. Kuyper het af, dat
men als een „beginsel gesteld heeft, dat de theo
logische opleiding van de Kerk moet uitgaan."
Hij keurt hier af, wat onze kerken gedaan
hebben, die wel terdege dit beginsel hebben uit
gesproken en gehandhaafd.
De Gereformeerde Kerken spraken als een
„beginsel uit, dat de kerk geroepen is eene eigen
inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben,
tenminste wat de Godgeleerde vorming betreft."
Neen, zegt Prof. Kuyper, dit beginsel had men
nooit mogen stellen.
Als Prof. Kuyper gelijk heeft, hadden onze
kerken dit nooit mogen uitspreken, en moeten
zij haastig tot schuldbelijdenis komen, dat zij iets
als een beginsel hebben geponeerd, dat heelemaal
geen beginsel is, maar dat „ontstaan is bij de
Roomsche kerk, vooral door den invloed der
Jezuïeten."
En onze kerken hebben dit beginsel niet onna
denkend uitgesproken, maar zij wisten terdege
goed wat zij bedoelden. In al de jaren van de
onderhandelingen tusschen de Chr. Gereformeer
de Kerk en de Kerken uit de Doleantie is vooral
over dit punt breed gehandeld, zoowel door de
„Afgescheidenen" als door de „Doleerenden".
Over de ineensmelting is het eerst gehandeld
op de Synode van de Chr. Geref. Kerk in 1888
te Assen gehouden. Daar kwam in behandeling
een schrijven van de Voorloopige Synode van
de Kerken uit de Doleantie. De Synode van As
sen was" hartelijk bereid over ineensmelting te
handelen, maar begon reeds aanstonds met uit
te spreken „De Synode oordeelt, dat in geen
geval het beginsel worde prijsgegeven, dat de
Kerk hare eigene inrichting tot opleiding harer
leeraren hebbe."
Na samenspreking -tusschen deputaten van
beide kerken, kwam een Concept-acte tot stand,
waarin de Theologische School verlaagd werd
tot een aanhangsel van de Theologische Facul
teit van de V. U., uitsluitend bestemd voor prac-
tische vorming het wetenschappelijke zou dan
aan de Faculteit zijn. Deze Concept-acte werd
door de kerken uit de Doleantie op de Voor
loopige Synode van Utrecht met algemeene stem
men aanvaard (1889). Op de Synode van de
Chr. Geref. Kerk is dat punt over de opleiding
in de Concept-acte verworpen (Synode van
Kampen 1889). Deze Synode was niet bereid het
punt van de opleiding los te laten, hoezeer ook
niemand minder dan Dr. A. Kuyper, met Dr.
v. d. Bergh, als afgevaardigde van de Synode van
de kerken uit de Doleantie zijn best gedaan heeft
om de Synode tot die loslating te bewegen.
De Synode van de Chr. Geref. Kerk te Leeu
warden gehouden in 1891 sprak onomwonden
uit„De Synode handhaaft het beginsel, dat de
Kerk geroepen is eene eigene inrichting te heb
ben tot opleiding harer Leeraren, tenminste wat
de Godgeleerde vorming van dezen betreft".
Deze verklaring is toen aangenomen door de
Voorloopige Synode van de kerken uit de Do
leantie, gehouden te 's-Gravenhage in 1891.
Hierdoor was het laatste struikelblok wegge
nomen en kon in 1892 de ineensmelting een feit
worden.
Over dat beginsel is dus genoeg gehandeld en
de vereenigde Gereformeerde Kerken wisten
heel goed wat zij deden, toen zij dit beginsel
hebben uitgesproken. Zij wisten het zóó goed,
dat zij op de Synode van Dordrecht in 1893 het
nog eens met algemeene stemmen hebben uitge
sproken, en Dr. A. Kuyper in de Acta van die
Synode zijn verklaring heeft laten opnemen
„Vloeien twee groepen van Kerken ineen, beide
met de betuiging, dat de Kerken eene eigene in
richting voor de opleiding van Dienaren des
Woords moeten hebben, dan zou het alleen bij
stuitend bedrog of opzettelijke oneerlijke onder
handelingen denkbaar zijn, dat men hetgeen het
beding inhield, als dan niet terugvond als welge-
fundeerde overtuiging van alle Kerken samen."
Onze kerken hebben dus niet in haast van
een beginsel gesproken, maar zij hebben zich
goed rekenschap gegeven van hetgeen zij uitspra
ken. En zij waren zich goed ervan bewust, dat
zij dit beginsel moesten handhaven. Zij hebben
ook geen woorden gebruikt, zonder dat zij zich
rekenschap gegeven hebben van de beteekenis
van die woorden. Zij wisten heel goed wat een
beginsel is, en wat het zegt een beginsel te moe
ten handhaven. Den inhoud van het beginsel be
grepen zij ook. Zij hebben maar niet ins Blaue
hinein dat woord beginsel gebruikt, maar zij
hebben den inhoud van dat beginsel gepreciseerd
door te zeggen, dat „de Kerk geroepen is eene
eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te
hebben, tenminste wat de godgeleerde vorming
betreft."
De Theologische School bestaat krachtens dit
beginsel, dat door onze kerken is uitgesproken
en tot op den huidigen dag gehandhaafd. Zóó
heeft het ook de Synode van 1893 uitgesproken.
Neen, zegt Prof. Kuyper, dit had men nooit
als beginsel mogen stellenDie Theologische
School kan om historische banden in stand ge-^
houden worden, ook kan zij practisch voordeel
afwerpen, maar nooit had het als beginsel ge
steld mogen worden, dat de theologische oplei
ding van de Kerk moet uitgaan.
Zeg ik dan teveel, als ik beweer, dat Prof.
Kuyper het bestaansrecht onzer Theol. Hooge
school ontkent Volgens hem ligt aan haar be
staan geen beginsel ten grondslag, dat haar draagt.
Wat onze kerken tot den huidigen dag een
beginsel noemen, wordt door Prof. Kuyper uit
gemaakt voor een „seminaristisch idee, of wil
men de idee, dat de kerk zelf door haar School
voor de opleiding te zorgen had." Geen beginsel
dus, alleen een idee, een seminaristisch idee,
waarvan Prof. Kuyper dan zoo vriendelijk is te
zeggen „niet opgekomen uit de Reformatie, maar
ontstaan bij de Roomsche kerk, vooral door den
invloed der Jezuïeten."
Deze idee is niet naar den eisch van het Cal
vinistisch beginsel, Prof. Kuyper verklaart het
zóó „Eerst veel later, toen de Universiteiten,
omdat het onderwijs daar gegeven steeds verder
afweek van de belijdenis der kerk en daardoor
het ergste gevaar voor de kerken dreigde, hebben
ook de Protestantsche kerken noodgedrongen tot
deze kerkelijke opleidingsscholen de toevlucht
genomen." Of dit historisch juist is, laat ik thans
in het midden. Maar wat hier staat doet toch
niets af of toe aan de vraag of de kerkelijke op
leiding een beginsel is De slechte toestand van
de Universiteiten was aanleiding om te zien, dat
de kerken niet van de Universiteiten moesten af
hangen, maar voor zichzelf te zorgen hadden.
De aanleiding tot de oprichting van de V.U. lag
toch ook in het feit, dat de openbare Universi
teiten voor onze jonge menschen ongeschikt
waren
Het noodgedrongen oprichten van zulke ker
kelijke opleidingsscholen was zoo schrijft
Prof. Kuyper verder „niet naar den eisch van
het Calvinistisch beginsel." Want „dat beginsel
eischt een Universiteit, waar heel de wetenschap
naar de Christelijke beginselen beoefend wordt."
Dit moge waar zijn, maar dan mag toch de vraag
gesteld worden waaraan ontleent een vereeni-
ging het recht om voor haar Universiteit uitslui
tend op te eischen de wetenschappelijke beoefe
ning der Theologie Calvijn heeft nooit over een
vereeniging gedacht, maar liet de Universiteit
stichten door de Overheid. En onze vaderen wa
ren in dit opzicht goede Calvinisten, dat zij de
oprichting van Universiteiten aan de Overheid
overlieten.
O zeker, Prof. Kuyper wil niet ontkennen „het
recht der Kerk om wanneer de nood dit eischt,
zulk een kerkelijke school te stichten". Dus als
de nood het eischt, als noodtoestand en anders
niet. Maar mag dan de nood er toe brengen om
in strijd met een beginsel te handelen
Maar die nood was voorbij, toen in 1892 de
ineensmelting tot stand kwam, want toen bestond
de V. U. reeds 12 jaar. Mochten toen dan de
kerken wel spreken van een beginsel, gelijk zij
dat gedaan hebben en gelijk zij dat beginsel van
daag nog handhaven Een noodmaatregel heeft
hoogstens recht van bestaan zoolang de nood
er is maar als die nood is opgeheven, moet toch
ten spoedigste aan dien noodmaatregel een eind
worden gemaakt. Is het dan eigenlijk niet te be
treuren, dat onze kerken nog altijd dien nood
maatregel in stand houden En is het dan niet
een ernstige dwaling, dat onze kerken van dien
nood een beginsel hebben gemaakt
Met hoeveel waardeering Prof. Kuyper ook
spreekt van „onze Theologische School, die
veelszins tot een rijken zegen voor onze kerken
is geweest", die waardeering verhindert hem toch
niet om haar bestaansrecht te ontkennen. De
„nood", die de kerken recht gaf haar te stichten
is er immers niet meer En waaraan ontleent zij
dan nü nog het recht om te bestaan Heeft dan
niet die eene broeder gelijk, die èn aan de vorige
èn aan deze Synode gevraagd heeft tot opheffing
van de Theologische School over te gaan
M. R.
Naschrift. Jammer, zeer jammer, dat Prof.
Kuyper zoo geschreven heeft. Iets anders is na
tuurlijk de vraag of er niet naar een eenheid ge
zocht kan worden tusschen de Theol. Faculteit
aan de V.U. en de Hoogeschool. Maar dan moet
men de een niet eenvoudig het bestaansrecht
ontzeggen. Zoo bereikt men niets. Ja toch el
lende en onrust. Welke niemand wenscht.
„Soli Deo Gloria."
Op 24 Februari zal de Zangvereeniging hier
boven genoemd, haar jaarlijksche uitvoering
geven.
Behalve de uitvoering door het koor van Ps.
103 van Mobach en Cantate Jubilate Deo van
Leo Mens, beiden met orkest, zullen Mej. Caro,
de Heer Haayman en „Musica" enkele solonum
mers ten gehoore geven.
Voorts zal op 23 en 24 Maart een bazaar ge
houden worden in de Bogardzaal.
Het zal niet noodig zijn ook maar iemand op
te wekken zijn belangstelling te toonen voor het
bovenstaande.
A. H. OUSSOREN.
DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE
CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN.
XII.
Besluit.
Nu wij tot besluit nog eens kort willen samen
vatten hetgeen wij in deze reeks geschreven heb
ben, stellen wij voorop een opmerking, die eigen
lijk overbodig moet worden geacht, maar die wij
nochtans maken, omdat zij niet overbodig is,
naar ons is gebleken.
Dit namelijk. Wij hebben niet tegen de Chr.
Geref. Kerk geschreven. Wij hebben niet ge
schreven alsof het er ons om te doen was haar
te bestrijden. Wij hebben eenvoudig gehandeld
over de geschilpunten tusschen haar en ons, zoo
als 't opschrift boven deze artikelen vermeldt.
Door den langen duur van de reeks en de telkens
onderbroken opeenvolging, is het logisch verband
voor de lezers wellicht af en toe verloren gegaan.
Dat laatste is te wijten aan redenen buiten de
artikelen en buiten schrijver zelf gelegen. Bij de
bespreking der geschilpunten hebben wij ons
nauwkeurig gehouden aan de samenvatting van
die geschillen, zooals de Chr. Geref. Synode, die
zelf heeft gegeven. Wij hebben ons dus den weg
laten wijzen door de Chr. Geref. Synode zelf.
Al zijn wij ons bewust, dat hiermee niet alle
dieperliggende oorzaken van geschil zijn aange
geven, welke liggen tusschen de Chr. Geref. Kerk
en onze Kerken, wij hebben, volgend het voet
spoor, dat de Chr. Geref. Synode wees, toch
zeker de voornaamste punten in het vizier ge
kregen. En daar ging 't om.
De geschillen konden worden teruggebracht
tot drie groepen kerkrechterlijke, confessioneele
en praktische.
Bij de „kerkrechterlijke" ging het over de fout,
die bij de vereeniging in 1892 gemaakt zou zijn.
Naar de meening der Chr. Gereformeerden zou
deze vereeniging in 1892 „van bovenaf" aan de
plaatselijke kerken zijn opgelegd. Wij hebben
dat besproken.
Bij de tweede groep, de bezwaren, die de be
lijdenis of confessie raken, behandelden wij drie
punten het supra-lapsarisme, de kwestie van de
veronderstelde wedergeboorte en Artikel 36.
En tenslotte hebben wij de vorige keer een
artikel gewijd aan het praktisch bezwaar, d.i.
de vrees voor scheuring die in de Chr. Geref.
Kerk bestaat, indien er thans eens een samen
spreking met ons zou plaats hebben.
Op grond van dit drievoudig bezwaar, heeft
de Chr. Geref. Synode het verzoek van onze
Synode afgewezen, het verzoek om een samen
spreking te houden over datgene, wat verdeelt.
We hebben dat betreurenswaardig genoemd.
Betreurenswaardig.
Want het zoeken van de eenheid in het ker
kelijke is roeping voor Gereformeerden en Chris
telijke Gereformeerden. Heilige roeping. Heeft
de Heiland niet gebeden, toen Hij nog op aarde
was Vader Ik wil, dat zij een zijn, die Gij Mij
gegeven hebt, gelijk als wij een zijn
En wordt in de Acte van Afscheiding niet
verklaard, door de mannen van '34 wij „ver
klaren tevens gemeenschap te willen oefenen,
met alle ware Gereformeerde ledematen", en ons
„te willen vereenigen met elke op Gods onfeil
baar Woord gegronde vergadering"
Reeds in 1887 bepleitte Van Velzen, een van
de vaders der Scheiding, in een brochure de ver
eeniging van alle Gereformeerden tegenover den
afval van het ongeloof in Nederland. Dat was
één jaar na het uitbreken van de Doleantie.
Nu is het vijftig jaar na de Doleantie.
De afval van het ongeloof in Nederland groeit.
Daarmee ook de noodzaak om ernst te maken
met het zoeken van de eenheid onder de Gerefor
meerden. Doch nu wordt zelfs een poging om
tot een samenspreken over deze dingen te ge
raken, afgewezen. Is het te veel gezegd, wanneer
wij het antwoord van de Chr. Geref. Synode
betreurenswaardig noemen
Verstaan de Chr. Gereformeerden deze roe
ping niet
Hebben zij geen oog voor den eisch om de
eenheid in het kerkelijke te zoeken Dat mogen
wij niet zeggen. Ds. Hovius in zijn meergemelde
redevoering, noemt het zelfs schoon en goed om
de kerkelijke eenheid tusschen de Gereformeerde
belijders in ons vaderland te herstellen. Hij voert
niet minder dan vier motieven aan, die ons moe
ten dringen deze eenheid te bevorderen.
Het eerste ontleent hij aan Gods genade in
Christus. Krachtens het wezen der genade, moet
al wat zich kerk des Heeren noemt, er naar
streven de zonde, d.i. de ge-deeldheid en de ver
deeldheid onder hen, die Gods genade belijden,
tot het „allerkleinste minimum te beperken". De
zonde der verdeeldheid, veelal ontstaan door
andere zonden als dwaling, heerschzucht, hoog
moed e d. g. moet persoonlijk en in gemeenschap
met anderen bestreden worden.
Het tweede motief ontleent hij aan de roeping
der kerk in den breedsten zin prediking, sacra
mentsbediening, catechetisch onderwijs, tucht
oefening enz. Al deze arbeid, zal beter kunnen
geschieden, naarmate er meer eenheid en samen
binding, dus ook samenwerking is.
Het derde motief ziet hij in de roeping der
christenen in het algemeen op het terrein van
school, staat, maatschappij, wetenschap en kunst.
Hoeveel meer, roept hij uit, zou er gedaan kun
nen worden, indien de belijders der Gerefor
meerde waarheid niet in vele groepen uiteenvie
len, doch kerkelijk een eenheid vormden en
schouder aan schouder stonden in den strijd.
Als vierde motief noemt hij dat de eere Gods
bevorderd zou worden door kerkelijke eenheid
instee van ge-scheurdheid.
Dat zijn krachtige motieven om te zoeken naar
de eenheid. Maar nu is het eigenaardig, als de
bezwaren worden bijeengebracht, schijnen die
zoo reusachtig groot, dat het onmogelijk wordt
om tot een daad te komen.
Dan blijft het bij een vrome wensch God re
geert, misschien brengt Hij wel door vervolging
en verdrukking bijeen, wat zich bij alle verschil
toch schaart rondom het Kruis. Dan wordt be
reidwillig de broederhand toegestoken, doch
over de kerkmuren heen aan allen die in een
zelfde dierbaar geloof leven en het oog geslagen
op de toekomst van onzen Heere Christus, wan
neer „de gouden eeuw der liefde" zal aanbreken,
aldus Ds. Hovius op bladzijde 39.
Wij zijn hartelijk blijde, dat Ds. H. zoo krach
tig de roeping ziet tot eenheid in het kerke
lijke. Maar toch wringt hier iets. Als wij over
tuigd zijn, dat de eenheid een zaak is van belang
voor de kerk en een zaak die Gods eer bevor
dert, dan mogen wij voor geen bezwaren meer
opzij gaan.
Anders spelen wij met groote woorden.
Als 't een heilige roeping is, dan zullen wij
niet het hoofd buigen in menschenvrees, doch
Gode meer gehoorzamen dan de menschen, dan
koningen en magistraten meer dan de meerder
heid der broeders en zusters.
Als God wil, dat wij de eenheid zoeken, dan
wordt het precies hetzelfde, als met den weg der
persoonlijke, dagelijksche bekeering. Het is zwaar
om dien weg te bewandelen. De weg is smal en
de poort is eng. Waarom Omdat Christus stelt
den eisch der zelfverloochening en in ons hard
nekkig woont de wil tot zelfhandhaving. Maar
het zal toch moeten. Door de genade van den
Heiligen Geest zal het ook kunnen.
Het zoeken van de eenheid in het kerkelijke
is geen apart terrein van het christelijk leven
geen liefhebberij van een enkele. Het behoort tot
het christelijke leven, dat wij in dezen tijd te
zoeken hebben in gehoorzaamheid.
Uw wil geschiede.
Dat wil zeggen naar de verklaring van onze
Catechismus geef dat wij ons hoe langer hoe
meer aan Uw Woord onderwerpen, om Uw wil
zonder eenig tegenspreken gehoorzaam te zijn.
Die weg is altijd smal en de poort eng.
Ook in het kerkelijke.
Omdat het de weg der bekeering is.
Der zelfverloochening. Weinigen zijn er die
denzelven vinden. Maar het zal toch moeten.
Brouwershaven. J. MEESTER.
TWEETAL TE
SchiedamW. de Graaf te Ommen.
G. F. Hajes te Ede.
Ter Aar A. B. C. Hofland, Cand. te Naaldwijk.
N. Warner, Cand. te Hardenberg.
BEROEPEN TE
NunspeetM. van Dijken te Oostkapelle.
BierumB. Holwerda te Kantens.
Kerk en Staat in Duitschland.
Reform. Kirchenztg. verboden.
Opnieuw is op hoog bevel de Reform. Kirchen-
zeitung, orgaan van den Reform. Bund in Duitsch
land, ditmaal tot 2 April a.s. verboden. Het blad
had zich de laatste weken weer onderwonden...
zichzelf te zijn. (A. Rott.)
De Geref. Kerk te Rijssen ontving van
iemand die onbekend wenscht te blijven een gift
voor den aanleg van centrale verwarming in het
kerkgebouw aan de Boomkamp aldaar, tot een
bedrag van ten hoogste 2000.
Afscheid Prof. Dr. K. Dijk.
Nadat de classis-contracta hem reeds eervol
emeritaat verleend had, heeft Prof. Dr. K. Dijk
afscheid genomen van de classis 's-Gravenhage
der Geref. Kerken, waarin hij al zijn 24 dienst
jaren mocht doorbrengen.
De Praeses van de classis Ds. K. van Anken
van Delft sprak Prof. Dijk op hartelijke wijze
toe, herinnerende aan zijn beteekenis voor de
classis en de waarde van zijn adviezen, aan wat
hij ook in den persoonlijken omgang voor zijn
collega's mocht wezen en bad hem bij zijn nieu
wen arbeidskring Gods onmisbaren zegen toe.
De nestor der classis, Ds. A. H. van Minnen
van 's-Gravenzande, herinnerde er aan hoe hij
met Ds. T. Kramer, em. predikant van Monster,
voor ruim 24 jaar candidaat Dijk peremptoir ge
ëxamineerd heeft en vele jaren met hem in deze
classis mocht samenwerken.
Ds. T. J. Hagen van Delft voerde tenslotte als
mede-kerkvisitator van Prof. Dijk het woord,
waarna de classis Prof. Dijk staande toezong de
zegenbede uit Ps. 121.
Met een enkel woord heeft Prof. Dijk gedankt
voor deze goede woorden en de genoten vriend
schap gedurende zijn veeljarig verblijf in het res
sort der classis en de kerken toegebeden, dat zij
ook in de toekomst mogen opwassen in de ken-
nisse des geloofs.
Kerkelijke twisten. Onder dit onjuiste
opschrift gaf het „Handelsblad" van 30 Jan. 1837
het volgende te lezen
„Ons voornemen is geenszins, om in onze ko
lommen weder eenen strijd te hernieuwen, over
een onderwerp, dat wel beschouwd mag worden
als van alle zijden genoegzaam te zijn toegelicht
en behandeld. Wat ons zeiven betreft, hebben
wij meermalen als ons persoonlijk gevoelen op
gegeven, dat, hoezeer de voortplanting van de
leer der afgescheidenen, uit het oogpunt van
godsdienstige verdraagzaamheid, en der alge
meene voorlichting, mogelijk niet is te hopen, de
wetten, de behoeften en de zeden van Oud-
Nederland echter aan ieder ingezeten het recht ge
ven, om zijne godsdienstoefeningen op zoodanige
wijze te houden, waardoor hij mogt vermeenen,
dat de Voorzienigheid het meest wordt vereerd
en verheerlijkt. Het was uit dien hoofde, dat wij
steeds van oordeel waren, dat zelfs in het geval,
dat uit de letter der bestaande wetten niet dui
delijk ware op te merken, dat dezelve eene on
beperkte uitoefening van godsdienst veroorloof
den, die echter beschouwd moest worden in ha-