VAN VERRE EN NABIJ.
FEUILLETON
BRANDING
ten achteruitgaan, ook al brengt men de grootte
van de gemeente van toen en nu in rekening en
de waardevermindering van het geld. Op de ver
gadering van 25 December 1878 wordt besloten
kerk en school administratief te scheiden. Echter
wordt de commissie van administratie der school
uit den kerkeraad benoemd. Dat er niet nieuws
onder de zon is, bewijst ook weer een besluit
van een volgende vergadering waar het voorstel
wordt aangenomen geen circulaires te versturen
„daar nu juist in dezen tijd van alle zijden ge
vraagd wordt".
In het voorjaar van 1879 wordt een vergade
ring met de gemeenteleden gehouden waar be
sloten wordt de school te verbouwen en te ver-
grooten. Dit werk wordt aan br. Flipse gegund
na heel wat geharrewar. De Diaconie worstelt
ook al met tekorten. In het jaar 1878 bedroeg
dit 4.47 en dit tekort is aanleiding tot het be
sluit om de; lijst der bedeelden na te zien en
sommigen gedurende den zomer wat te vermin
deren en met enkelen geheel op te houden. He
laas, mogen we hier wel achter zetten, temeer
waar het tekort zoo miniem is. Op de vergade
ring van 17 Juli 1879 wordt een broeder ouder
ling let wel ouderling vermaand over de
ergernis die hij geeft in de gemeente door zijn
slapen in de kerk. Het doet me denken aan wat
ik dezer dagen in de kerk meegemaakt heb, toen
ik op een heel bescheiden plaatsje achter in de
kerk zat. Als een meesterdroomer zat een broeder
een paar banken voor me. Knikkebollend, nu
eens met de rechter- dan met de linkerhand zijn
moede hoofd ondersteunend. En tevens denk ik,
aan wat ik Zondagmorgen al preekende hoorde,
dat iemand zoo sliep, dat zijn „slaapgeluid" zich
mengde door mijn woorden. Wie dat waren,
vraagt U Neen, namen noemen we niet. Maar
het is wel droef als men zoo onder den dienst
des Woords vertoeft. Die slapen zich een oor
deel.
A. H. OUSSOREN.
Voorbije Feestdagen.
'n Christen ziet gaarne achteruit.
Hetgeen achter hem ligt is openbaring van den
Raad Gods.
Daarom past het ons om terug te zien naar
de feestdagen, die we zoo juist hebben mee
gemaakt.
We hebben het feest gevierd van den Koning!
Geboren in Bethlehem
We hebben ons verblijd over de komst van
Hem, die rijk was en arm werd.
Die Koning heeft ons de vrede gebracht,
'n Vrede die alleen verstaan wordt door diege
nen, die in het geloof leven.
Voorts hebben we feest gevierd van ons Ko
ningshuis
We hebben uiting gegeven aan onze vreugde
door op schitterende wijze steden te versieren.
We zijn den Heere dankbaar, dat Hij gegeven
heeft een Huis van Oranje, dat iets heeft van
het Eeuwige koningschap het verlangen van
vrede door recht.
Hoog laaide de stemming soms op.
Des te hooger omdat de aanslagen op het
vorstenhuis nog niet zoover in het verleden lig
gen en vrees voor blijdschap moest wijken. We
hebben ons als volk van Nederland gevoeld.
Tusschen deze beide hoogten lagen nog oogen-
blikken, die we steeds gedenken als Oudejaars
avond en Nieuwjaarsmorgen.
We werden ons weer bewust daarheen te
snellen. Als een schaduw zoo vliegen de jaren
voorbij.
We begonnen het Nieuwe jaar weer met
Onze Hulpe is in den Naam des Heeren, die
hemel en aarde gemaakt heeft.
Zoo heeft de geloovige in de samenkomst met
de gemeente dit jaar ingezet.
Wat voor ons ligtden Heere alleen is het
bekend.
Menschen zullen gaan en zullen komen.
Maar de Heere is getrouw.
Nu zijn de feesten weer voorbij.
Gelukkig voorbij, zeggen velen.
Inderdaad de mensch is niet geboren om feest
te bieren, maar om te arbeiden.
DOOR
K. H. M AR1N USSEN
34)
Zij vlijde zich tegen hem aan.
„Toen ik de klok hoorde, heb ik gesnikt. Maar
ik ben in de eenzaamheid gegaan en ik heb ge
worsteld met God, Die mij kracht heeft gegeven
en mij heeft gezegd wees niet bezorgd, Ik ben
met u. Hij alleen weet, wat het mij kost, je te
laten gaan. Maar het moet. Het vaderland roept.
En dan moeten en mogen we niet direct het erg
ste denken. Nederland wil geen oorlog. Het le
ger wordt alleen gemobiliseerd, om, als God wil,
buiten de oorlog te blijven. Dat heb je me immers
altijd gezegd. Dat is toch zoo
„Zoo is het", zeide Frits. „Je bent mijn dap
pere vrouwtje. En het is wel erg, dat jij mij
moed inspreken moet in plaats van ik jou. Maar
mijn bezorgdheid geldt niet mijzelf. Ik denk
aan jou en ons kind."
„We blijven in Gods trouwe Vaderhand ach
ter Frits."
Haar tranen begonnen te vloeien. Zij leunde
tegen hem aan.
„Zal ik moeder een telegram zenden en vra
gen, of zij komt, om je gezelschap te houden
„En Annie en Dolf dan Dolf is toch thuis
„Dolf Maar Dolf moet ook in dienst J"
Hij had er nog geen moment aan gedacht.
„Dolf
Voortdurend staan op bergtoppen verveelt.
Het panorama is schitterend, maar we moeten
naar beneden aan den arbeid. God dienen in
onze gewone dagelijksche taak. En dan diep in
de ziel dragen we mee de geloofsband aan den
geboren Koning der Koningen.
Diep in onze ziel dragen we mee de band aan
Neerland en Oranje.
En over hetgeen voorbij is vragen we vergeving
door het bloed des Lams en vertrouwend leggen
we onze hand in den Zijne en we zeggen De
Heere is mij tot hulp en sterkte, Hij is mijn lied,
mijn Psalmgezang.
Correspondentie. T. Nw en N.N. te W.
Aan uw verzoek zal wellicht binnenkort wor
den voldaan.
A. H. OUSSOREN.
21 JANUARI 1937.
Een datum van groote beteekenis voor de Ge
reformeerde Kerken in Nederland en de Theolo
gische School, de eigen inrichting der kerken tot
opleiding tot den dienst des Woords.
Op 21 Januari 1937 hoopt de Rector van de
Theologische School Prof. Dr. K. Schilder na
eene academische rede het rectoraat over te dra
gen aan zijn opvolger Prof. Dr. G. M. den
Hartogh.
Deze vergadering vangt aan 's morgens 10 uur
in de Burgwalkerk. 's Middags 2 uur, weer in de
Burgwalkerk, zal plaats vinden de installatie van
Prof. Dr. K. Dijk en den nieuwen lector Dr.
R. J. Dam bij monde van den president-curator
Ds. J. L. Schouten te Amsterdam, waarna Prof.
Dr. K. Dijk eene inaugureele rede hoopt uit te
spreken.
Van harte verblijden we ons, dat nu de vaca
ture van wijlen Prof. Dr. T. Hoekstra weer wordt
vervuld en dat zijn plaats zal ingenomen door
een man, wiens naam een goede klank heeft in
al onze kerken en van wien verwacht mag, dat
hij een best leidsman wezen zal voor de prak
tische vakken, waarin hij zal hebben te doceeren.
Zeker mag vertrouwd, dat de belangen der
Theologische School en haar Professoren en Stu
denten ook in onze Zeeuwsche Kerken zullen ge
dacht in het gebed op den a.s. Zondag, mede
met het oog op de gebeurtenissen op D..V Don
derdag a.s.
Tevens wordt de hoop uitgesproken, dat on
derscheidene Zeeuwen de reis is wel ver en
zeker het is wintertijd toch dien dag in Kam
pen zullen tegenwoordig zijn om door hunne aan
wezigheid te toonen het medeleven met de
School der Kerken. Alles zal zoo tijdig zijn af-
geloopen, dat zonder ongeval ieder 's avonds,
al is het dan ook wat laat, toch weer thuis wezen
kan.
Hierbij nog iets over de finantiën der School.
Van ter zijde vernemen we, dat de collecten
dalen en hier en daar ook de jaarlijksche contri
buties terugloopen en dat juist nu, nu men be
dacht moet zijn op vermeerdering der inkomsten.
In de Zeeuwsche Kerkbode zijn de lezers en
lezeressen ingelicht, dat de kerken in de Provin
cie Zeeland lang geen slecht figuur slaan in ver
gelijking met de andere ressorten, als het gaat
over collecten en bijdragen voor de Theol.
School Toch is daarmee niet gezegd, dat we op
onze lauweren rusten gaan, want dat doet men
niet in eene provincie, die tot devies heeft „Luc-
tor et Emergo".
Daarom eene vriendelijke opwekking te doen,
wat onze hand vindt te doen om de collecten op
peil te houden en daarbij krachtig te werken tot
vermeerdering van het aantal contribuanten.
Zijn er nu, na de uitspraak van de Generale
Synode van Amsterdam 1936, in alle kerken cor
respondenten en in grootere kerken eene com
missie benoemd en niet alleen benoemd, maar
zijn ze ook wel actief in de opgelegde taak
In eene landbouwende provincie als de onze is
de wintertijd weer al niet zoo lang meer van
duur en worde daarom de nog restende tijd der
winteravonden gebruikt om contribuanten te zoe
ken. Bij alle dankbaarheid voor hetgeen Zeeland
doet voor de Theologische School, toch kan het
nog beter en meer, wat duidelijk uitkomt bij ver
gelijking der opbrengsten der verschillende ker
ken.
Na 1936, dat Zeeland plaatste in de voorste
rij, hebben we een naam en eere hoog te houden
wat betreft de verzorging der Theologische
School, die onder Gods zegen steeds beter haar
roeping zal kunnen vervullen, als zij niet gebogen
gaan moet onder finantieele zorgen.
„Natuurlijk. Uitstel van dienst vervalt onder
deze omstandigheden. Zou hij dat wel weten
Hij zal het wel in de een of andere courant le
zen. Ik denk, dat moeder en Annie wel zullen
komen, als ik het vraag. Voorloopigals ik
dan weerkom, o, Lena, ik weet het niet
„Dat behoeft ook niet. God weet het", zeide
Lena.
HOOFDSTUK X.
Oorlog
„Nou, kerel, het beste. Jammer, dat het zóó
loopt. Maar zoo erg is het toch ook niet. Mis
schien loopt het zoo'n vaart niet en lachen we
in September in Leiden ons slap over onzen
angst."
„Volgens je vader wordt het misère", zeide
Dolf. „Enfin, we zullen zien."
Het schelle fluitje van den stationchef weer
klonk. En de stoomtram, die het aan natuur
schoon rijke dorp van Overijssel verbond met
Zwolle, zette zich hijgend in beweging.
Dolf hing uit het raam tot hij zijn vriend niet
meer zag, om dan achterover te leunen en te
staren in den langen wagon, die veel reizigers
bevatte.
En zij spraken over één onderwerp den
oorlog, verklaard tusschen Oostenrijk en Servië.
Aan het verblijf van Dolf in het Overijsselsch
dorpje hij logeerde er, evenals in de Paasch-
vacantie, bij zijn vriend en studiegenoot was
een ontijdig eind gekomen. Een week was hij er
geweest en de bedoeling was, dat hij er nog twee
weken vertoeven zou. Maar de onrustbarende
geruchten werden steeds dreigender. Hij had het
De kerken kunnen niet willen, dat haar eigen
kind gebrek lijdt.
Trouwens dat is gansch en al onnoodig, als
ieder die kan, mede de schouders zet onder den
last en dan is die last werkelijk niet te zwaar.
Maar zullen we dat bereiken, dan moet er in
de kerken gewerkt, krachtig gewerkt.
Correspondenten op U wordt gerekend. Ook
op de Kerkeraden.
Dat allen aanpakken met ijver voor het
schoone doel.
Kapelle-Biezelinge. A. SCHEELE.
DE EERSTE KERK UIT DE DOLEANTIE.
8. De begeerte verkregen.
Ten allen tijde heeft men door laster en spot
de zaak des Heeren bestreden. Werden die wa
pens zelfs niet tegen den Heiland gericht 't Blij
ken gedurig wel waardelooze wapens, want de
oprechten worden er niet door in hun loop ge
stuit, zoomin als de Overste Leidsman er door
werd geschokt. Maar in 't vijandelijk kamp wor
den toch die wapens onontbeerlijk geacht. Ze
konden misschien nog eens dienen om weifelende
te verhinderen den weg der gehoorzaamheid te
betreden en in vreeze zich terug te houden.
Nu, aan laster en spot ontbrak het ook hier
niet. Wie dat wapen nog zou laten rusten,
„Uilenspiegel" in geen geval. Natuurlijk ver
scheen er een plaat over de sleutelgeschiedenis
en evenzoo van den tocht der studenten der V.U.
naar Kootwijk. Ge ziet op die plaat een antieke
omnibus met het opschrift „Onderneming van
A. Bram Zn." Aan de achterzijde is een bord
gevestigd, waarop geschreven is
Ziegezegen
Hottewagen
Wie wil er meê
Naar Kootwijk jagen
Als ze Kootwijk naderen staat de bus stil, vol
gens een tweede plaat, en stapt een jongmensch
uit in ouderwetsche predikantskleeding (steek,
bef, korte broek). Het is student H. H. Kuyper
(hier genoemd „het heide-aposteltje"Zegenend
breidt hij de handen uit over enkele Kootwijk-
sche mannen en vrouwen en zegt
„Goe'n avond luie, hoe geet 't nog
„De gezondheid hebben wi allen nog.
„De groetnis van mien Vaojer
't Gezelschap antwoordt: „Zoo, Abrahamszoon
tje, ben i daar
Verder deelt Uilenspiegel mee vernomen te
hebben, dat eenige toonkunstenaars „van Gere
formeerden name" het plan hebben opgevat een
romantisch-historische operette te componeeren,
die tot titel zou hebben „De zoon van den ko
ning van Sion of Lohengrin te Kootwijk", 't Be
staat in twee bedrijven. In 't eerste treedt de
Kootwijksche maagd op, die vertelt 18 jaren van
zielespijs verstoken te zijn geweest en op het
punt aan iremismus te bezwijken. Ze heeft ech
ter een droom gedroomd, dat een jonge ridder
haar zou komen bevrijden. Daarop klinkt een
aria van den vigelante-koetsier
Ho, ho, ho,
Die het rijden wil verstaan
Moet met ons naar Kootwijk gaan.
De koets rijdt verder over de heide, gevolgd
door voetgangers met breekijzers en zagen, die
een studentenliedje zingen.
Een oogenblik later valt de koetsier de maagd
in den arm alsof hij de redder zou zijn, maar
zegt daarna, dat hij zich daarin vergist heeft.
Het tweede bedrijf is in de huiskamer van
den onderwijzer. Er wordt aan zijn deur getikt
en op de vraag, wie hij is. 't Schijnt de redder
te wezen. Intusschen wordt de kamer bezet, ter
wijl er een zingt
Van papaatje Bram,
Ben ik het zoontje (bis).
Thuis zit ik naast hem
Ook op een troontje (bis).
Verder neuriet het koor
Hij kijkt als Abraham voorwaar
En lijkt papa Bram op een haar.
Abraham Junior vraagt den sleutel. De meester
zingt de uitvluchten, waarop de eerste bas naar
voren treedt, de redder een groote zaag in de
hand geeft en zingt
Dit is het zaagje van papaatje,
Draag het met trots aan uwe zij,
Geef de Synode op haar baadje
Jaag dat kameeltje in de hei.
beter gevonden, naar Rotterdam terug te gaan
te meer, toen de vader van zijn vriend hem, op
het gezag van den Burgemeester, mededeelde,
dat ook hij onder de wapenen zou moeten, als
het leger werd gemobiliseerd. Dan verviel alle
uitstel van oefening. Hij kon het haast niet ge-
looven, maar het werd hem pertinent verzekerd.
Maar dan was het verstandiger naar huis terug
te keeren, om vandaar dan naar het leger te gaan.
Zijn verblijf in Otterloo, waarvan hij zich zoo
veel had voorgesteld, was deerlijk in het water
gevallen. De gansche week werd er gesproken
over de onheilspellende geruchten. De courant
werd naarstig gelezen.
Daarbij waren schermutselingen gekomen met
zijn gastheer, den vader van zijn vriend, welke
gastheer een liberaal man was, die het socialisme
streng veroordeelde, en het laakte in zijn zoon
en in Dolf, dat zij tot de S.D.A.P. behoorden.
Dolf gaf als zijn vaste overtuiging te kennen,
dat de geruchten, die liepen, sterk overdreven
waren. Natuurlijk er was een conflict tusschen
Oostenrijk en Servië, maar de groote mogend
heden deden immers al hun best, bemiddelend
op te treden Wie wilde er nu in vredesnaam
oorlog Dat was het domste, wat bedacht wor
den kon. En als die bemiddeling niet baatte, wel
dan zouden die twee landen het uitvechten en
dan was Servië natuurlijk voor de haaien, want
het recht van den sterkste zou gelden, zooals
met alles in de wereld.
Zijn gastheer had hem aan het verstand tracht
ten te brengen, dat die redeneering al te eenvou
dig was. Een oorlog tusschen Oostenrijk en Ser
vië alleen was wel uitgesloten. Oostenrijk en
Duitschland waren vrienden en Rusland stond
Meer dan genoeg reeds om te doen zien hoe
men ook toen laster en spot gebruikte om het
volk afkeerig te maken van de reformatie der
kerk. Maar ook dit roepen zoomin als alle an
dere hebben niet kunnen verhinderen, dat er
andermaal een vrijmaking der kerken kwam en
dat in deze Kootwijk vooraan ging.
Reeds vroeg was de gemeente saamgevloeid,
zoodat te 9 uur de godsdienstoefening kon aan
vangen. 't Was Ds. van Lingen, die optrad. Ont
houdt dat wel, de man, die zich later zoo vijandig
tegen de Doleantie betoonde, dat hij meende mee
te moeten helpen om een nieuwe Christelijk
Gereformeerde Kerk te stichten.
Maar goed hier was hij vol ijver en trad hij
vooraan om de zaak des Heeren te dienen in de
reformatie der kerk. Het woord zijner bevesti
gingsrede was uit Jeremia 17:16 „Een herder
achter u". Om begrijpelijke reden had de be
vestiging plaats vóór de preek. Er waren geen
soldaten, geen huzaren, geen synodale predikan
ten. Toch waren deze laatste op weg en reke
nende op een later uur van den dienst, kwamen
ze te laat. Toen ze Kootwijk begonnen te nade
ren, waren er boeren, die ze toeriepen „Keert
maar terug, ze hebben je niet meer noodig".
Toch reden ze door. Bij aankomst bleek de kerk
zoo vol te zijn, dat ze door de deuren niet naar
binnen konden en ze zich een toegang zochten
te verschaffen door de torendeur, en vonden ze
zoo nog in de stampvolle kerk een staanplaatsje.
De bevestiging bleek reeds te zijn geschied, zoo
dat ze een vergeefsche reis hadden gemaakt.
In den namiddagdienst verbond Houtzagers
zich aan de gemeente met het uitspreken van
een intreerede over 1 Cor. 3 7. „Noch hij, die
plant is iets, noch hij, die nat maakt, maar God,
die den wasdom geeft."
Rustig en vredig had alles plaats. Des avonds
zond Ds. Houtzagers bericht aan den scriba van
het Classicaal Bestuur, dat de vacature te Koot
wijk thans vervuld was en aldaar de bediening
des Woords en der sacramenten voortaan door
hem zou plaats hebben. Zoo had de verlaten
kudde weer een eigen herder ontvangen.
F. STAAL Pz.
DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE
CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN.
X.
De Confessioneele bezwaren (5).
Artikel 36.
Het laatste van de drie confessioneele bezwa
ren.
Wij duiden het kortweg aan met het opschrift
dat hierboven staat. Het heeft betrekking op de
bekende kwestie die inzake dat artikel van de
Ned. Geloofsbelijdenis bestaat. Onze Geref. Sy
node van 1905 heeft een klein zinsdeel uit dat
artikel geschrapt. Er was een bezwaarschrift te
gen ingediend, en na grondig onderzoek kwam
de Synode tot de conclusie, dat de bedoelde
zinsnede niet geheel in overeenstemming met
Gods Woord was. Toen werd besloten het te
schrappen, zonder dat een andere positieve uit
drukking in de plaats werd gesteld.
Artikel 36 handelt over „het ambt der over
heid".
Het betreffende zinsdeel luidt aldus
„En hun ambt (van de overheid) is, niet alleen
acht te nemen en te waken over de Politie, maar
ook de hand te houden aan den heiligen Kerke-
dienstom te weren en uit te roeien alle af
goderij en valschen godsdienst, om het rijk des
antichrists te gronde te werpen."
Uitsluitend het vet gedrukte deel is geschrapt.
De bedoeling van deze schrapping is niet ge
weest, zooals zij soms wordt uitgelegd, uit te
spreken, dat de overheid geen roeping heeft ten
aanzien van de Christelijke Kerk en den gods
dienst. De Synode heeft niet gezegd, dat het
ambt van de overheid uitsluitend is, om op het
publiek levensterrein te waken voor de naleving
van de tweede tafel der wet. Door het weg laten
van deze woorden is alleen maar uitgesproken,
dat de overheid niet met middelen van geweld
de afgoderij en valschen godsdienst heeft te we
ren. Meer niet.
Er is heelemaal niet ontkend, dat de overheid
de positieve roeping heeft, om de prediking van
het evangelie te bevorderen en alzoo het rijk van
Christus te dienen, en den valschen godsdienst
tegen te gaan.
Trouwens, in het intact gebleven gedeelte van
Artikel 36, wordt deze positieve roeping nadruk
kelijk uitgesproken.
aan de zijde van Servië. De tegenstellingen waren
veel te groot. Een oorlog op den Balkan moest
worden voorkomen. En zoo niet, dan zat er
méér aan vast.
Dolf had er wat om gelachen in zichzelfniet
openlijk, om niet onbeleefd te zijn. Er was een
algemeene vredeswil tot uiting gekomen op de
Haagsche Vredesconferentie. En nu zou men el
kaar gaan bekampen Het idee was toch feitelijk
te dwaas om los te loopen.
De lach was evenwel verstorven. Zijn gastheer
opende de courant en wees hem op de onrust
barende berichten, die hij niet kon ontkennen.
Het begon er waarlijk op te lijken, dat méér sta
ten in een oorlog zouden worden betrokken.
Tenminste dat wilden ze. Maar het zou
niet gelukken
En hij was gekomen met zijn opgeschroefde
beweringen omtrent de Internationale de regee
ringen konden wel wat in hun schild voeren,
maar de georganiseerde internationale arbeiders
beweging zou eenvoudig een oorlog voorkomen
en er feestelijk voor bedanken, het kapitalisme
te beschermen.
Met een medelijdende glimlach had zijn gast
heer, die hem overigens persoonlijk gaarne lijden
mocht, hem aangestaard.
„Mijn beste, brave jongen", had hij gezegd,
terwijl Dolf inwendig kookte van woede, „houd
maar op met dat geklets, want dat is niet dan
gepraat in de ruimte. Je kunt die heele Interna
tionale van mij cadeau krijgen, want als puntje
bij paaltje komt, spat ze uiteen als een zeepbel.
Als het vaderland roept, gaan allen, of ze socia
list zijn of niet."
(Wordt vervolgd)