No* 3 Vrijdag 15 Januari 1937 51e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND*
UIT HET WOORD*
DADERS DES WOORDS*
UIT DE HISTORIE.
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H, OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v* d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d, VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
HET HOOGTEPUNT VAN ISRAELS
STRAFFEN OP DEN DAG DES HEEREN.
Ziet, de dagen komen, spreekt de
Heere HEERE, dat Ik een honger in het
land zal zenden niet een honger naar
brood, noch dorst naar water, maar om
te hooren de woorden des HEEREN.
En ze zullen zwerven van zee tot zee,
en van het noorden tot het oosten ze
zullen omloopen om het woord des
Heeren te zoeken, maar zullen het niet
vinden.
Amos 8:11, 12.
Israël hoopte in de dagen van Amos ten zeerste
op de komst van den grooten dag des HEEREN,
want, zoo meende het volk, die dag zal voor ons
als het Bondsvolk van Jahwe enkel licht en blijd
schap brengen en zal aan onze vijanden enkel
donkerheid en duisternis geven.
Amos moet dien waan van Israël verstoren en
het aan Israël aanzeggen, dat die groote dag ook
voor hen veel bitters zal brengen, juist omdat
het het Bondsvolk van Jahwe is, en uitvoerig
moet hij gewagen van den strengen vloek des
Verbonds, die de HEERE over Israël zal uit
voeren, als die groote dag, of die groote dagen
lettend op de veelheid der gebeurtenissen op dien
dag, spreekt de Schrift ook wel van dagen,
komt of komen.
Op dien dag zal de zon op den middag onder
gaan, en het land bij lichten dag verduisterd wor
den. Dan worden de feesten veranderd in rouw.
Hoe vroolijk was Israël op zijn feesten, er was
maar één stem van vreugdegezang en lof, het
was een feesthoudende menigte Maar de feesten
worden veranderd in rouw, en de liederen in
weeklage, op alle lendenen komt een zak, en op
alle hoofd kaalheid, er komt rouw over het land
als over een eenigen zoon, enkel bitterheid zal
over Israël komen.
Zijn dat geen zware straffen Zulk een rouw,
zulk een bitterheid En daarbij zal nog hongers
nood komen. Zelfs de bloem der natie, de schoo-
ne meisjes en de sterke jongelingen zullen dan
van dorst versmachten zal dan niet een schrik
kelijk oordeel over Efraïm worden voltrokken 7
Maar dat alles is nog niet zoo erg als het oor
deel, dat de profeet noemt in vers 11 en 12 van
hoofdstuk 8. Die verzen bevatten pas het hoogte
punt van Israëls straffen een honger zal in Israël
komen, niet naar brood, en een dorst, niet naar
water, maar om te hooren de woorden des
HEEREN.
Dit ontzettende zal er plaats hebben straks
komt er oordeel op oordeel over Israël, en onder
dat oordeel zal Israël gaan tot God, zal Israël
vragen naar onderricht van den HEERE, het
zal in dat oordeel schreeuwen tot zijn God.
En naar alle plaatsen, waar ze maar denken, dat
er licht is te verkrijgen, dat er woorden van God
zijn te vinden, zullen ze gaan. Ze zullen gaan
van zee tot zee, van de Middellandsche zee tot
de Doode Zee en van het noorden naar het
oostenze zullen gaan naar alle heilige plaatsen,
naar Dan en naar Berseba, naar Bethel en naar
Gilgal, overal heen, als er maar een woord des
HEEREN is. En ze zullen doodmoe worden van
dat zoeken ze zullen immer omloopen, wagge
len, om het woord des HEEREN te zoeken,
maar zullen het niet vinden 7 Is dat geen ontzet
tende straf
Denken we ons in Israël, dat zooveel open
baringsmiddelen had ontvangen. Het had de Urim
en de Thummim, het had zijn profeten, het had
het geschreven woord, het had den Engel des
Heeren, velerlei maal en op velerlei wijze open
baarde God Zich aan Israël.
En dat volk moet hongeren naar het woord
des HEEREN. Het zal maar niet een wensch
hebben, een vage begeerte, maar het is hongeren
en dorsten gelijk een hert naar waterstroomen,
alzoo zal Israël dorsten naar een woerd van zijn
God, maar de honger wordt niet gestild, de dorst
wordt niet gelescht.
Dat volk moet hongeren naar woorden van
zijn God Amos gebruikt telkens den naam Jah
we, den naam van den God, Die Zich verbonden
had aan de nakomelingen van Abraham, Izak en
Jacob, den naam van Hem, die ook hun God
was, zooals Hij de God was geweest van hun
vaderen.
Dat volk moet hongeren, dat het woord van
Mozes had, die in den naam des HEEREN tot
Israël had mogen zeggen Want ditzelfde gebod,
dat Ik u heden gebied, dat is van u niet verbor
gen en is niet verre. Het is niet in den hemel
om te zeggen Wie zal voor ons ten hemel va
ren, dat hij het voor ons hale, en het ons hooren
late, dat wij het doen 7 Het is ook niet op gene
zijde der zee om te zeggen Wie zal voor ons
overvaren aan gene zijde der zee, dat hij het
voor ons hale, en het ons hooren late, dat wij
het doen 7 Want dit woord is zeer nabij u, in
uwen mond, en in uw hart, om dat te doen.
Het hoogtepunt van Israëls straffen Vindt ge
het niet uiterst merkwaardig, dat het hoogtepunt
van die straffen is een ongestilde honger naar het
woord van God Wij zouden zoo denken, dat
het hoogtepunt is ballingschap of pest, broods
gebrek en watersnood, ondergang en verderf,
maar het hoogtepunt is ongestilde honger en
dorst naar de woorden Gods.
Houden we ons dat voor oogen Dan hebben
we bij zooveel, waarover we klagen mogen, nog
heel veel om te roemen. Neen, het valt niet mee,
broodsgebrek te hebben, en in allerlei armoede
te verkeeren. En het valt niet mee krachtige
handen te hebben en niet te mogen werken. En
het valt niet mee, als ziekte en dood binnenkomen
en als we altijd zwak zijn en hulpbehoevend 7
En daar is nog zooveel meer, dat niet meevalt,
maar bij dat alles hebben we nog het Woord
van God. En we behoeven niet te gaan naar het
Oosten en naar het Westen of naar Groningen
en MaastrichtGods Woord is onder ons en bij
ons en wordt op velerlei wijze aan ons verkon
digd. Voor ons schijnt het nog en het geeft licht
over onze armoede en over onzen rijkdom, over
ons ziek-zijn en ons gezond-zijn, over ons leven
en onzen dood, over onze zonden en over onze
gerechtigheden, wij hebben het woord van God
en het getuigenis van den Heere Jezus, en hoe
waakt de HEERE over Zijn Woord, dat het
ons recht verkondigd wordt
Het hoogtepunt isongestilde honger en dorst
naar het woord Gods. Het wijze ons ook aan,
wat wij stellen moeten als hoogste doel in ons
leven we zullen leven bij alle woord, dat uit
den mond Gods uitgaat. Beter dan alle schatten
van dit tijdelijk leven zij ons Gods goedertieren
heid.
Het wijze u ook op Gods souvereine genade,
dat Hij ons nog doet wonen in het licht van dat
woord. De moderne mensch zoekt het overal
hij zoekt het hier en hij zoekt het daar, hij zoekt
het bij theosophie en anthroposophie, bij heiden
dom en pantheïsme, bij eenwording met God en
bij vergaan voor God, en hij wordt doodmoe van
dat zoeken, en wij mogen weten, weten, wat de
waarheid is omtrent Hem en Zijn werken. Hij
heeft ons nog verkoren, opdat we door de zalving
van den Heiligen Geest alle dingen zouden we
ten, die tot onze zaligheid van noode zijn.
Het zij ons ook tot scherpe waarschuwing.
Israël moet zoeken, Zijn Kerk in het Oude ver
bond. Zoo zou Hij dus ook met ons kunnen han
delen. En heeft Hij zoo al niet gehandeld 7 Hoe
moesten de menschen in de dagen der Afschei
ding, om maar een ding te noemen, zoeken naar
het woord Gods
Zou het niet erg zijn, als dat over ons kwam
Als we overal moesten gaan zoeken, als God in
Zijn toorn de kandelaar van Zijn woord wegnam?
Laten wij dan nu naar Zijn Woord vragen en
er naar doen, opdat het bij ons blijve in Zijn
genade als een lamp voor den voet en een licht
op ons pad.
Meliskerke. M. VREUGDENHIL.
EEN DAG VAN ZEGEN»
EEN DAG VAN HOOP.
Zoo mocht dan gisteren 7 Januari, het huwe
lijk voltrokken worden tusschen Prinses Juliana
en Prins Bernhard van Lippe Biesterveld.
Het mocht voltrokken worden onder de blijken
van de warme, vreugdevolle belangstelling van
schier ons geheele volk. En wat meer zegtonder
aanroeping van den Naam des Heeren en het
afsmeeken van Zijn zegen.
Zoo werd die zevende Januari een dag van
rijken zegen, waarop God wilde schenken de
verhooring van vele gebeden.
Daar ging de wensch van ons volk naar uit,
dat God ook voor de Prinses den weg zou banen
tot een huwelijk harer waardig en waarop Zijn
zegen mocht worden verwacht.
Die wensch leefde in ons volk óók omdat het
zijn Prinses liefheeft, en haar gaarne zag deelen
in de vreugde van een gelukkig huwelijksleven.
Maar dan niet minder omdat het hoopt, dat door
het huwelijk van onze Prinses het Oranjehuis
nog zal gebouwd worden.
Zoo werd de dag van gisteren ook een dag
van hoop.
Maar die zegen, die de fakkel der hoop ont
steekt, moet dan ook dringen tot het gebed.
God alleen kan door Zijn genade in den Heere
Jezus Christus dit huwelijk tot een gelukkig hu
welijk maken.
Hij alleen kan den gehoopten huwelijkszegen
schenken opdat door dit huwelijk het Oranjehuis
wordt gebouwd.
Het is ook de Heere alleen, die, als het Hem
belieft dien zegen te schenken, het Oranjehuis
kan bewaren bij de vreeze Zijns Naams, opdat
het bij den voortduur ons volk ten zegen kan zijn.
En bij onzen dank aan God, voor den zegen
die Hij reeds schonk, blijven we de bede voegen,
dat Hij de hoop moge doen in vervulling gaan.
En dat Hij in Zijn trouw ons Vorstenhuis en volk
Zijn genade bestendige.
HEIJ.
Door uitblijven van de post kon vorige week
dit stuk niet meer worden opgenomen.
VERWACHTING EN TAAK.
Het kan wel niet anders of bij het begin van
een nieuwen jaarkring stellen we ons de vraag,
wat die ons brengen zal Zullen dat goede din
gen zijn of voor ons kwade Zal het voorspoed
zijn of tegenspoed
En we hopen dan op goede dingen. Maar zul
len we die kunnen hopen dan moeten we van
„iets" of van „iemand" onze verwachting heb
ben.
En nu is wel zeker, dat velen dit jaar zijn in
gegaan, die om te kunnen hopen, dat het hun
wat goeds zal brengen hun verwachting heb
ben gesteld op het schepsel, dus op afgoden.
Wat echter van de afgoden te verwachten is,
kan ons Psalm 135 leeren. De afgoden der hei
denen zijn zilver en goud, een werk van men-
schenhanden. Zij hebben een mond maar spreken
niet, zij hebben oogen, maar zien niet, ooren
hebben zij, maar hooren niet, ook is er geen
adem in hunnen mond.
Van de afgoden, waarop nu velen hun betrou
wen stellen, kan dit alles zoo zonder meer niet
worden toegepast.
Die afgoden hebben een mond en spreken er
wel mee ze hebben oogen en zien. Ze hebben
ooren en hooren, ze hebben ook een adem in
hunnen mond.
En door dat spreken en hooren en zien lijken
ze machtig. Maar als gezegd kan worden, dat
ze een adem hebben in hun mond, ligt daarin
ook aangewezen hun zwakheid. Als God dien
adem wegneemt, dan zijn ze er niet meer en wie
dan op hen Zijn betrouwen stelde, komt met
hen bedrogen uit.
Daarom bevat zoo groote wijsheid de verma
ning van Ps. 146 Vertrouwt niet op prinsen, op
's menschen kind bij hetwelk geen heil is. Zijn
geest gaat uit, hij keert wederom tot zijn aarde,
te dienzelfden dage vergaan zijn aanslagen. Wel
gelukzalig is hij, die den God Jacobs tot zijn
hulp heeft, wiens verwachting op den Heere Zijn
God is.
Van dien God mag de geloovige zeggen Ik
weet, dat de HEERE groot is en dat onze Heere
boven alle goden is.
Maar zij die zoo van den Heere hun verwach
ting mogen hebben, hebben dan ook tegenover
dien Heere een taak.
En die taak is dan wel allereerst deze, dat ze
den Naam van dezen hunnen God roemen en
prijzen.
De wereld is vol van het roepen, waarmee al
lerlei goden worden geroemd en waarmee wordt
opgewekt om op die goden hun betrouwen te
stellen.
En daartegenover is nu de taak der geloovigen
om hun God, van Wien zij weten, dat Hij boven
alle goden is, te roemen en te prijzen.
Laat er bij ons niet alleen de vraag zijn wat
wij van den Heere naar Zijn genade mogen ver
wachten, maar ook de vraag wat de Heere naar
Zijn recht van ons mag verwachten.
En zij er bij ons de bereidheid en de bede om
tot die taak ons ook in dit jaar te schikken.
HEIJ.
De Psalmberijming.
In de twee vorige artikelen zagen we, dat het
tenslotte niet mag gaan om de vraag of de Psal
men ons lief zijn, dan wel om de vraag of ze
naar Gods Woord zijn. En we vermelden reeds,
dat er niet alleen verschil was met den grond-
text, maar dat er bovendien in sommige Psalmen
tegen Gods Woord wordt ingegaan. Willen we
nu de nieuwe berijming beoordeelen, dan moet
natuurlijk naast ons gelegd worden een nieuwe
vertaling (b.v. van Prof. Noordzij in de Korte
verklaring) en gaan we na of Ds. Haspers zich
zoo nauw mogelijk aangesloten heeft aan het
Woord.
Wie dit doet zal onmiddellijk een groot ver
schil zien met de Oude berijming.
We zullen dit doen met enkele Psalmen. Dat
doen wat ons aangenaam in de ooren klonk,
ineens fout blijkt te zijn, zal tal van menschen
pijn doen, en ik kan me voorstellen, dat ze zich
aan het bekende blijven vasthouden, ook uit
vrees voor het onbekende. Maar vrees mag onze
leidsvrouwe niet zijn.
De nieuwe vertaling van Ps. 1 luidt (Prof.
Noordzij)
Welgelukzalig de man,
die niet treedt in den raad der goddeloozen
op den weg der zondaren niet staat
en in den kring der spotters niet zit
maarf wiens welgevallen is in des Heeren wet
en die zijn wet overpeinst dag en nacht.
Die is als een boom
geplant aan watergroeven
welke zijn vrucht op zijn tijd geeft
en welks blad niet verdort
hij is voorspoedig in al wat hij doet.
Niet alzoo de goddeloozen
neen, als kaf, dat de wind verstrooit.
Daarom houden goddeloozen geen stand in het
gericht
noch zondaren in de vergadering van
rechtvaardigen.
want de Heere kent den weg der rechtvaardigen
maar der goddeloozen weg leidt ten verderve.
Nieuwe berijming
Heil hem, die nimmer treedt in 's boozen raad.
De twee wegen.
1.
Heil hem, die nimmer treedt in 's boozen raad,
niet staan blijft waar het pad der zondaars gaat
noch nederzit waar spotters samenscholen
maar blijde gaat den weg door God bevolen
zijn heil'ge wet bepeinst bij dag en nacht
haar mint doorzoekt in al zijn doen betracht.
2.
Want hij zal, als een welgeplante boom
die wortels heeft nabij een waterstroom
op tijd zijn blad en vruchten kunnen dragen
Door God gesterkt, zal hij hier nooit versagen,
maar sterk en vast in deze wereld staan,
terwijl als kaf de boozen hier vergaan.
3.
De mensch, wiens hart de Bron des levens zoekt
wordt door het heilig oordeel niet vervloekt.
Gods toorn treft niet wie trouw zijn woord
bewaren
Hij brengt hen in bij zijn getrouwe scharen
Hij kent hun weg maar wie zijn God verlaat,
ervaart, dat eigen weg ten afgrond gaat.
Het beruchte etische-remonstrantsche pad der
deugd is verdwenen en de zin is juister geworden.
Gereformeerde Kerk van Middelburg.
De notulen van 20 December 1878 beginnen
aldusde wintercollecte nagezien zijnde, heeft
dezelve opgebracht de som van 155.12 (hon
derd vijf en vijftig gulden twaalf cent) en een
bon voor 12 molton dekens. Vergelijkt men dit
bedrag met het huidige 2220.plus al wat
gemaakt is door de verschillende vereenigingen,
dan kan men niet zeggen, dat we in alle opzich-