VAN VERRE EN NABIJ. FEUILLETON BRANDING in de vierde eeuw de macht te worden, die op het leven haar stempel gaat drukken. En in die binding van Satan gedurende duizend jaar ligt dan al het oordeel over hem. Gekomen was Hij, die machtiger was dan Sa tan en die hem bond zoodat hij niets meer kon doen dan hem werd toegelaten. Die binding was al openbaring en begin van het oordeel over hem. HEIJ. Oudejaarsavond en Nieuwjaarsmorgen, Oudejaarsavond. 'n Volle kerk Gevoelvolle woorden 'n Luisterende schare Sommigen houden schoonmaak. Schoonmaak van al hetgeen ze lieten zitten in het voorbije jaar. Die de kerk passeerden en ontrouw waren, maar die nu gaarne willen hoo- ren dat ,,eind-goed-al-goed" isMenschen die niets begrijpen van Gods rechtvaardigheid. Niemand zal zulke kerkgangers bewonderen. Integendeel. Immers den volgenden morgen Nieuwjaarsmorgen zijn ze niet te zien God is immers wel barmhartig Nu is het waar, dat de wisseling der tijden al tijd bewogenheid brengt in de harten der men schen. We zien terug. Naar hetgeen voorbij is. Onherroepelijk voorbij is. We hebben schulden gemaakt. Die moeten vergeven zijn. We zien op hetgeen God voor ons gedaan heeft. We hebben redenen tot dankbaarheid. Hij heeft ons niet vergolden naar onze zonden, en Hij heeft niet gedaan naar onze ongerechtigheden. Voor wie geloovige is, is zulk een avond heerlijk Nieuwjaarsmorgen. 'n Handje vol menschen Ze zijn toch ook gisteravond in de kerk ge weest Eind goed is toch al goed, nietwaar En dan: er zit vandaag geen „sfeer" in de kerk. Met God eindigen, straks het leven heerlijk Maar beginnen met God Beginnen met„Onze Hulpe is in den Naam des Heeren Neen, we gingen gisteravond over twaalf naar bed en nu moeten we uitslapen. De kerk ochval ons niet lastig Eind goed al goedneen, we komen dit jaar er wel door, al gaan we ook niet naar de kerk op Nieuwjaarsmorgen Als er nu eens „wat te doen was", als er nu b.v. eens iets buitengewoons was, nu ja, dan... maar nu neen, we willen dit jaar beginnen met hulp van onszelf te verwachten „onze hulpe is in onszelfVerstandig van sommigen kerken nu geen dienst te houden Die helpen ons in wat wij graag willen. Het is treurig, broeders en zusters, dat zulke feiten aanwezig zijn en dat zóó geredeneerd wordt. Maar ik vraag Is het leven van dezen tijd niet zóó, dat we als de groote Oranjes be ginnen moeten met onze knieën te buigen vóór den slag Is het leven niet één en al spanning. Spanning waar we ook zien Leven we niet als op een vulcaan En durven we dan ook dit jaar weer beginnen zonder den Naam des Heeren openlijk aan te roepen met de gemeente Al zou het alleen maar zijn een belijdenisdaad tegenover de wereld, waardoor we uitspreken dat wij het in het jaar voor ons, verwachten van den Heere alleen Hoeveel te meer dan, nu we weten, hoe zwak we zijn, hoe kort van duur. Laten we beginnen met uit te spreken „Onze hulpe is in den Naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft". En dat met de gemeente. Want we willen één zijn met den Heere en zijn volk. Zoowel bij 't begin als 't eind. Omdat we onze roeping verstaan. Het Schild en de waarheid. De eerste bewering, die we als niet juist quali- DOOR K. H. MARINUSSEN 32) Er was wanhoop-. Maar toch ook weer moed, toen duidelijk bleek, dat de Regeering, met de Koningin aan het hoofd, den geschapen toestand onder de oogen zag en maatregelen nam, om een financieele débacle te voorkomen. Frits had vernomen, dat den vorigen avond de landweerkustmacht was opgeroepen, wat reeds een veeg teeken was. En in den loop van den morgen was Meulemans komen mededeelen, dat de ochtendbladen vermeldden, dat de Koningin verklaarde, dat er oorlogsgevaar bestond in den zin van art. 186 der Grondwet. Maar uitdruk kelijk werd er bij vermeld, dat dit besluit nog geenszins „mobilisatie" beteekende en het slechts bedoelde met het oog op eventueele omstandig heden een gedeelte van het rijk in staat van oor log te verklaren. Meulemans meende, dat dit slechts ter gerust stelling werd opgemerkt, ten einde een paniek te voorkomen. En Frits was het met hem eens ge weest. Tusschen de schooltijden had hij er Lena op voorbereid, dat een geheele of gedeeltelijke mo bilisatie komende was. Bij een geheele mobilisa tie stond het natuurlijk vast, dat hij onmiddellijk vertrekken, moest naar zijn garnizoen bij een ficeerden was De bijbel bevat de geheele waar heid. We willen eens zien wat onze symbolen of belijdenisschriften zeggen. In de 39 art. van de Engelsche kerk art. 6 staatHoly Scripture conteyneth all things ne- cessarie to salvation, d.i. de Heilige Schrift bevat al datgene wat noodig is tot zaligheid. Maar dat houdt in, dat ook wel meer gesproken is door Jezus, dat niet in de H. Schrift staat. De Confessie van Westminster luidtdat alle dingen te weten noodig, in de Schrift medege deeld zijn. Er is geen enkel Protestantsch belijdenisschrift, dat beweert, dat de Bijbel de geheele Openbaring bevat. Zie ook laatste text Evangelie van Johannes Maar iets anders is dit dat we leeren, dat de H. Schrift volkomen is. Onder die volkomenheid of sufficientia der Schrift verstaan, dat de Schrift den wil Gods volkomen bevat. En dat al wat de mensch schuldig is te gelooven, daarin ge noegzaam geleerd wordt. Maar de volkomenheid van de H. Schrift is geheel iets anders dan de bewering, dat de Bijbel de geheele Openbaring bevat. Onjuist is dan de bewering van Pater Vermaat: le. omdat het Woord dit zelve niet beweert 2e. omdat de belijdenisschriften duidelijk het zelfde uitspreken 3e. omdat we naast de opge schreven bizondere Openbaring (de H. Schrift) belijden de algemeene Openbaring Gods in de natuur, geschiedenis, schepping en onderhouding der wereld. Een volgende opmerking, die evenmin juist is, is deze hoe vele en welke boeken onder inge ving van den H. Geest zijn geschreven, wordt uitgemaakt door de persoonlijke verlichting van den Heiligen Geest. Nu wil ik hier niet eens een Dogmatiek op slaan om aan te toonen, dat Pater Vermaat toch wel oppervlakkig oordeelt. Ik wil alleen maar het boekje van mijn oudere catechisanten opslaan en daar lees ik„De kerk verleende deze boeken niet dat gezag, maar de kerk boog zich, gedreven door den Heiligen Geest voor den majesteit van het Woord". Als men nu over het „Protestantsche stand punt" oordeelt en men weet niet eens wat onze leerlingen weten, nu dan doet men werkelijk be ter te zwijgen. Niet de mensch, maar het Woord zelf zal uit maken wat Woord van God is en wat niet. Het Woord-zelf bepaalt de norm. Het Woord-zelf trekt de scheidingslijn tusschen apocriefe boeken en canonieke boeken. En gedreven door Gods Geest stemmen wij toe. Iets anders is weer ditdat we in den Bijbel gelooven, niet omdat de kerk het zegt, maar in zonderheid omdat de H. Geest getuigenis geeft in onze harten. We hooren in het Woord de stem van den goeden herder en die stem klinkt door tot in ons binnenste. Maar dat is iets anders dan wat Pater Ver maat beweert. Pater Vermaat spreekt over „hoe vele en welke boeken geschreven zijn onder de ingeving van den Heiligen Geest". En dan verwart hij twee dogma's het geloof in de Schrift door de getuigenis van den Heiligen Geest aan ons hart en de bepaling van de boeken door het Woord zelf. En het laatste wat Pater Vermaat zegt, is wel zoo onjuist, dat we werkelijk niet begrijpen kun nen, hoe een geleerde zoo iets kan neerschrijven: „Ieder persoon heeft het recht den zin van den Bijbel uit te leggen door zijn eigen privaat oor deel". Hier blijkt, dat Pater Vermaat nog nooit iets van de Hermeneutiek of uitlegkunde van de H. Schrift gelezen heeft van onze voormannen. Lees eens Grosheide's Hermeneutiek. Indien zijn bewering juist ware wel waartoe zouden dan onze belijdenisschriften dienen, aan welke we ons binden bij het afleggen van belij denis. Als dat waar ware, waartoe zou dan het binden dienen van predikanten aan de belijdenis. Norm voor de uitlegging van de H. Schrift is wederom het Woord en niets dan het Woord Niet wij, maar het Woord bepaalt hoe het moet worden gezien, verklaard, gepredikt. Het is wel jammer, dat medechristenen zoo weinig kennis blijken te bezitten van het stand punt van hun naaste. En vóór men dat publiek schrijft en ons van gedeeltelijke was dat niet zeker, hing het er van af, welk deel van het leger werd opgeroepen. Met Meulemans, voorzitter van het schoolbe stuur, had hij reeds voorloopige besprekingen ge houden. Het beste zou zijn te meer daar nóg een onderwijzer in dienst zou moeten, de vacantie maar onmiddellijk te doen ingaan. Dan kon in drie weken vacantie een meer vaste regel wor den getroffen. Om twee uur begon de middagschool, maar het was reeds over twee, toen het onderwijzend per soneel nog in druk gesprek gewikkeld was. Ook de kinderen waren onder den indruk. Zij hadden thuis gehoord van oorlogsgeruchten en oorlog en een van de meest vrijmoedigen vroeg Frits, of er oorlog met Duitschland komen zou en of ons leger naar Berlijn zou oprukken „We willen hopen en bidden, dat ons land voor een oorlog gespaard blijft, jongen", zeide Frits. En hij bad zeer ernstig, geheel zijn ziel leg gende in het gebed, zóó, dat de jeugd er stil van werd. En toen verklaarde hij aan zijn hoogste klas sen, wat „mobilisatie" eigenlijk beteekende geen oorlog, maar het leger naar de grenzen, om te zorgen, dat ons grondgebied niet werd geschonden. En op een vraag ja, mobilisatie ging heel vlug. Hij dacht er aan, hoe er het vorig jaar in de Kamer heftig gestreden was om de door den toenmaligen minister van oorlog Colijn voorge stelde wijziging van de Militiewet, die ook een eventueele snellere mobilisatie zou geven. De socialisten hadden wat gesmaald wie dacht er dergelijke dwaasheden beschuldigt, neme men de moeite om aan de hand van onze officieele uit spraken na te gaan, wat Gods Woord en wat de belijdenis zeggen. A. H. OUSSOREN. DE EERSTE KERK UIT DE DOLEANTIE. 7. Nog een laatste poging van den vijand. De broeders te Kootwijk en die hen bijstonden met raad en daad, verstonden maar al te goed, dat men van Synodale zijde alles in het werk zou stellen om de bevestiging en intrede te bemoei lijken en te verhinderen. Daarom werd besloten de intrede reeds op 7 Februari te doen plaats hebben en alle voorbereidende maatregelen in stilte te nemen. Dr. van den Berg van Voort huizen zou de taak van bevestiging, zooals voor genomen was, niet kunnen vervullen omdat ook Voorthuizen gereed stond het voorbeeld van Kootwijk te volgen en op 7 Febr. de gemeente daarmee in kennis zou gesteld worden. Ook Ds. Vlug, die na hem genoemd was, kon niet, want hij kon niet zoo plotseling zonder dat de diensten geregeld waren, zijne gemeente verlaten. Toen werd het oog gericht op Ds. F. Ph. L. Cs van Lingen, Em. Pred. directeur van het Gerefor meerd Gymnasium te Zetten. En deze werd be reid gevonden die taak te volbrengen. Na den nacht te voren te hebben doorgebracht bij Mevr. de Wed. Houtzagers, vertrok Ds. van Lingen in den vroegen morgen met den te be vestigen candidaat naar Kootwijk. Reeds te 6 uur vertrok het rijtuig van Ede. Het was voor Houtzagers een moeilijke morgen. Hij moest door- zooveel stormen heen. En>'t was te midden van die stormen en beroeringen hem wel eens duister en bang. Maar hij sterkte zich in de Heere zijn God. Een twintigtal studenten van de V.U. waren Zaterdagsavonds ook te Ede gekomen, die de plechtigheid wilden bijwonen. Ze namen hun in trek in een hotel. Hun verblijf aldaar bleef niet verborgen en de laster zou ook hen weldra ach tervolgen. Een paar dagen later stond in een der bladen, dat die jongelui daar tamelijk huis gehouden hadden en tot diep in den nacht zich vroolijk hadden gemaakt, 't Werd door den lo gementhouder wel openlijk tegengesproken, maar het kwaad was toch uitgestrooid. En „Uilen spiegel" deelde mee, dat er Zondags voor die jongelieden een poffertjeskraam was opgericht. De „fijnen" moesten toch worden beklad. Ook de studenten trokken in rijtuigen naar Kootwijk. Op de heide zagen ze van uit de rich ting van Voorthuizen rijtuigen aankomen. Wie waren dat Vrienden of vijanden? Weldra bleek, dat het vrienden waren. Ds. Vlug uit Nijkerk, die met een zuster van Houtzagers getrouwd was, had toch nog gelegen heid gevonden om met eenige belangstellenden uit Nijkerk te komen. Hij had Ds. Bajema van Ermelo bereid gevonden om voor hem op te treden, 't Was echter om een bijzondere reden, dat ze zoo vroeg waren en over Voorthuizen kwamen. Er was n.l. een klein briefje van Ba jema gekomen in den laten Zaterdagavond, waar op stond „Verraad, verraad Ds. Bax en Ds. Blüggel gaan morgen met den trein van acht uur naar Kootwijk". De voorgenomen bevesti ging was dus toch bekend geworden, en het Classicaal Bestuur zou al het mogelijke doen om die te verhinderen. Maar Ds. Vlug meende, dat die verhindering moest verhinderd worden en zorgde vroeg te Kootwijk te zijn. Men reed over Voorthuizen. Toen men het naderde en de pastorie in 't zicht kwam, zei een: „Er is al licht op (5 uur) in de pastorie". „Neen", zei een ander, „ik denk er is nog licht op En zoo bleek het ook te zijn. Dr. van den Bergh, de man des gebeds, had schier den ganschen nacht doorgebracht in den gebede, worstelend voor Gods kerk in deze landen. O, wat een voorbidder. Geen geruchtmakende strijder, maar een stille worstelaar. Een man, die geweld deed op het Koninkrijk der hemelen. Dat zijn de ware helden in den geestelijken krijg. Door zulken wordt de overwinning ver kregen. Intusschen kwam er ook allerlei gerucht in omloop van militairen, die de godsdienstoefening waarin de bevestiging zou plaats vinden, met ge weld zouden verstoren. De spanning werd groo- ter. En in die stemming nam Dr. van den Bergh. waar ze nog bijeen waren, den Bijbel en las Psalm 46 „God is ons een Toevlucht en Sterkte. Hij is krachtelijk bevonden een hulp in benauwd heden". Hij rust even en leest voort tot het ein de „De Heere der heirscharen is met ons de God Jacobs is ons een hoog vertrek". nu nog aan oorlog De wet was aangenomen. En een jaar later zou haar werking op de proef worden gesteld. Frits wist precies, waar hij heen moestmet de eerste gelegenheid naar het garnizoen van zijn regiment en als hij dat niet bereiken kon, naar Utrecht, waar hij verder zou worden gedirigeerd, 't Stond nauwkeurig in zijn zakboekje. Met Lena had hij! het wel eens gelezen en toen had zij huiverend gezegd „Stel je voor, dat het eens werkelijkheid werd 't was om te besterven van schrik En nu kon die werkelijkheid zeer nabij zijn. Hij zag den angst in Lena's oogen. Maar zij was toch ook moedig. Vooral toen zij samen waren neergeknield en om kracht hadden ge smeekt. De leerlingen, die last hadden van de warmte en vervuld waren van het gehoorde, gingen aan het werk. Maar de rechte lust ontbrak. En Frits liet hen wat begaan. Hij stond, in gedachten, niet meer voor de klas, maar zag zich, als luitenant, bij zijn compagnie op oorlogssterkte, het garni zoen verlatend, met onbekende bestemming, al licht naar de grenzen, naar... het oorlogsgevaar. Geen aasje wind drong door de geheel ge opende ramen het schoollokaal binnen. De hitte kon er gesneden worden. En de bladeren van de linden op het schoolplein hingen slap, ver dorden schier in het hartje van den zomer, om dat de wortels der boomen geen water uit den grond konden zuigen. Het geluid van vogels werd niet vernomen. Er hing een doodsche, zware pijnlijke stilte in de natuur. Voorbode van een naderend onheil Verklaring behoefde er niet bij. Hij herhaalde: „God zal ze helpen in het aanbreken van den morgenstond". En daarop knielden allen neder en Dr. van den Bergh ging voor in een innig smeekgebed. Het was een roerend oogenblik. Onvergetelijk voor allen, die het bijwoonden. Gesterkt in God trok men nu verder naar Kootwijk. En daar werd de vrees voor militair geweld beschaamd. Na mededeeling van Ds. Vlug over de komst van beide heeren van het Classi caal Bestuur werd besloten de godsdienstoefening een uur vroeger aan te vangen dan gewoonlijk. Evenwel de kerkdeur was gesloten en de koster, die last had de deur gesloten te houden, durfde, hoewel persoonlijk goed gezind, niet tegen dat bevel ingaan. Student Kuyper echter (de latere Prof. H. H. Kuyper) wees er op, dat de wettige kerkeraad het bevel tot bevestiging had gegeven en er dus geen bezwaar bestond de deuren te openen. Zoo voldeed dan de koster aan het ver zoek. Later zijn er allerlei lasterpraatjes geweest als zouden de Gereformeerden den sleutel ont futseld hebben en door overrompeling de kerk in bezit zijn genomen. Zoo b.v. Dr. G. J. Vos Az. in „Het keerpunt in de jongste geschiedenis van Kerk en Staat". Dat sleutelverhaal was evenwel puur verzonnen. F. STAAL Pz. DE GESCHILPUNTEN TUSSCHEN DE CHR. GEREF. KERK EN ONZE KERKEN. IX. De confessioneele bezwaren (4). De veronderstelde wedergeboorte (2). Thans moeten wij beginnen met een kleine verbetering aan te brengen in het slot van ons vorige artikel. De eerste zin van het slotgedeelte van dat artikel was door het uitvallen van enkele woorden onduidelijk geworden. Hier volgt de zin zooals hij moet luiden„Een andere vraag is tenslotte deze, of het niet beter ware geweest, dat men den term „veronderstelde wedergeboor te" geheel had afgewezen, (op de Synode van 1905), hem althans niet had gesteld als min of meer synoniem met „in Christus geheiligd"." Uit het vorige artikel bleek, dat wij geneigd zijn een bevestigend antwoord op deze vraag te geven. Wij gaven de motieven aan die o.i. daar voor pleiten. Een eens genomen Synodebesluit mag ook niet als onfeilbaar worden beschouwd. Onze Synodes decreteeren niet „ex cathedra" zooals de Paus van Rome. Natuurlijk is dit niet een lichtvaardig oordee- len over het werk van vroegere Synodes. Er zou eerst wel terdege moeten blijken, dat in het hand haven van de bewuste uitdrukking onzerzijds, werkelijk de steen des aanstoots ligt voor de Christelijke Gereformeerde broeders. Dat staat nog niet onomstootelijk vast. Zij hebben zooveel onredelijke en onware beschuldigingen tegen ons, die eerst tot hun ware proporties zouden moe ten herleid. Maar indien dat zou blijken, zou er o.i. niets op tegen zijn, om de uitdrukking nog eens nauwkeurig te onderzoeken wat betreft haar schriftuurlijken grond. „In Christus geheiligd" is de term waarin eigen lijk de moeielijkheden zitten. Dat is het punt, waar alles om draait. Ons doopsformulier zegt dat onze kinderen, hoewel in zonde ontvangen en geboren in Chris tus geheiligd zijn, en daarom behooren gedoopt te wezen. Nu is men bij het verklaren van deze uitdruk king twee tegengestelde kanten opgegaan. Naar de uitwendige en naar de inwendige kant. De Christelijk Gereformeerde woordvoerders zeg gen, dat er mee wordt bedoeld een uitwendige heiliging. Dat is een heiliging, die van schuld vergeving en hartvernieuwing niets zegt. Het wil zoo ongeveer zeggen: afzondering van de wereld, die God niet kent. Niets positiefs dus. Reeds op de Synode der Christelijk Afgescheiden Kerk van 1846, is over deze kwestie gehandeld. Toen werd aan de eene kant de opvatting van uit wendige heiliging gedreven. Doch aan de andere zijde waren er, die dichter bij de Heilige Schrift stonden op dit punt, en begrepen, dat de be schouwing van „uitwendige" verbondsheiliging te kort deed aan de heerlijkheid en de vastigheid van het Verbond, zooals de Schrift daarvan ge tuigt. Zij leerden, dat de kinderen „door den doop een heiligheid deelachtig worden, gelijk aan die, wanneer de Apostel de geloovigen heilige broeders noemt". Dat daarom deze kinderen als bondgenooten moeten behandeld en hun de plich ten en rechten des Verbonds voorgehouden moe- Plotseling Aller hoofden in het lokaal richten zich op En aller oogen zagen Frits aan. De dorpsklok luidde. Met zwaren galm. Frits wist genoeg. Meulemans, die het hoorde van den burgemeester, stond ervan versteld wanneer bericht werd ontvangen van „opkomst met spoed" zou de klok worden geluid, om de bevolking, die voor een groot deel op het land werkte, te waarschuwen. Onheilspellend klonk het gebimbam door de zwijgende natuur De deur van het nevenlokaal werd geopend en de eerste onderwijzer stapte binnen. „Daar is het zeide hij met gesmoorde stem. Frits knikte. Hij kon niet spreken. Over eenige uren moest hij vertrekken „Het beste is, de school uit te laten gaan", zeide hij dan toonloos. „De vacantie gaat van daag reeds in, zooals ik met Meulemans heb afgesproken." „Zullen we dus eindigen „Ja, zeg het even verder, wil je Er ging geen gejuich op, toen Frits meedeelde, dat de vacantie nu reeds begon en niet enkele dagen later. Het was te plotseling. En meester was zoo ernstigZij wisten al wel, dat hij officier was en naar het leger moest. Frits sprak een kort gebed uit, dat meer op een angstkreet geleek. (Wordt vervolgd)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1937 | | pagina 2